A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

 

Brabants Dagblad, 10 februari 1962

 

“De eerste etappe” van H.J. Friedericy en
“Het laatste huis van de wereld” van Bep Vuyk

 

Warm prozawerk over het “voorbije” Indië

 

Ons grootste prozawerk danken wij aan Nederlands Oost-Indië: de Max Havelaar. Maar een stróóm prozawerk danken wij aan Indonesië: sinds wij hebben opgehouden koloniale mogendheid te zijn, verschijnen er jaarlijks nieuwe boeken over het voormalige en zo gelukkige Indië. Het zijn inderdaad boeken vol geluk en voormaligheid, weemoedige geschriften, zeker van onze sympathie. Het is er mee als met veel dingen in het leven: men moet het kwijt zijn om te weten wat men bezeten heeft. En zo beschikken wij thans over getuigenissen van een zalige kindertijd bij baboes in ruime veranda's, herinneringen van planters en ambtenaren bij het binnenlands bestuur, Europees familieleven in de verspreiding, beelden van “tempo doeloe”, voorbij, voorbij, ach en voorgoed voorbij, zegt de dichter. Hoezeer van tijdsgedenken doordrenkt deze geschriften zijn, verraden ons reeds de titels van de twee jongste aanwinsten: van H. J. Friedericy “De eerste etappe” en van Beb Vuyk “Het laatste huis van de wereld”. Het zijn boeken van herdenken, het begin herdenken en het einde herdenken, vertoeven bij het verleden.

 

  H.J. Friedericy herdenkt het begin van een ambtenarenloopbaan bij het Binnenlands Bestuur - de B.B., zegt hij. Het zijn brieven aan het ouderlijk huis (in Geldrop) van een jonge, pas afgestudeerde Leidse jurist, de oudste gedateerd 1 mei 1922, de laatste van 18 januari 1928. De eerste kondigt het vertrek, de laatste het verlof aan. Vrij snel staat de lectuur tegen door de opeenstapeling van stilistica die men eerder bereid is te verdragen in brieven van naar de oost vertrekkende verwanten dan in de publikatie van een romanschrijver. De mopjes zijn leukig, aan de flauwe kant, maar wat kan dat de moeder schelen die de brieven leest van haar zoon? Ze leest eruit dat hij goedgehumeurd is en vol goede moed. Wij echter, geen moeder zijnde van de auteur noch hem anderszins in den bloede bestaande, wij worden er kregelig van. Wij slaan geen boek open om het middelmatig dagboek van een middelmatig opmerker aan te treffen. Weze hij dan ook goed gehumeurd.
  Het zouden werkelijk de oude brieven van de jaren 1922 tot '28. kunnen zijn, die de heer Friedericy ons daar te lezen aanbiedt: hij kopieert met barre trefzekerheid de zouteloze briefstijl van jongens die wat gaan ondernemen en ten slotte hun ouders toch ook weer niet alles vertellen. Het procédé dat Friedericy heeft gekozen valt tegenstrijdig te waarderen. Het biedt de kans op kersverse informatie: de jonge ambtenaar is kersvers en zijn ouders zijn het evenzeer.

 

IETS NIEUWS

 

  Het is dus alles nieuws wat hij vertelt. Allerlei dat een jonge Europeaan onderweg naar de oost pleegt op te vallen, valt hem op en ons in beschreven vorm ten deel. De lezer zal dan ook, wanneer de jongen in Indië is aangekomen en ons introduceert in zijn werk, met enige interesse luisteren. Met die interesse waarmee men in de trein of op visite naar verhalen luistert, die zonder verbijsterend te zijn toch iets nieuws meedelen. Meeslepend wordt zo'n verteller niet meteen en Friedericy tot op het eind van zijn relaas niet. Het blijft kabbelen, flink zijn, doorzetten en succesjes oogsten, wat meemaken, nu eens een reisje het binnenland in, dan aan boord van een marineschip, en maar alles vertellen aan de lieve ouders.
  Maar het voor een roman wel vervelende is, dat die ouders behandeld worden als beschaafde lieden en dat de zoon ook een beschaafde jongen is, en dat er geen bal te beleven valt. […]met de beste bedoelingen door een bepaald gekleurd glaasje laat kijken, het kan ook zijn dat hij zelf zijn leven zo ziet zoals hij het de ouders en ons vertelt, maar dat is dan fijn, netjes, mooi - mogen er veel zulke zonen zijn, mogen de mijnen zo worden, maar laat ik niet hun boeken hoeven lezen. Aan hun brieven zal ik genoeg hebben. Een mooi boek “De eerste etappe”, natuurlijk, en je verveelt er je nu ook weer niet zo bar mee.
Beb Vuyk ontleent de titel voor haar laatste boek aan een gedicht van Rilke: “In diesem Dorfe steht das letzte Haus - so einsam wie das letzte Haus der Welt”, een prachtig gedicht. De tijd die men nodig heeft om Vuyks roman te lezen, kan men ook besteden aan het lezen en herlezen van Rilkes gedicht, men blijft dan mijmerend precies in de kern van haar verbeeldingswil.

 

WERKELIJKHEID

 

  In haar vroegste novellen deed Beb Vuyk zich kennen als de romantisch dromende verhalenweefster, die zich werelden bouwt buiten 't bewind van klok en carrière, in haar nieuwste boek hoefde zij maar “gewoon de werkelijkheid” te beschrijven en dan had ze zoiets: het laatste huis van de wereld. “Voor de kinderen was het hier een paradijs. Het primitieve huis en het jonge erf, opengekapt in het strandbos, leken meer op een bivak, dan op een vaste woonplaats. Achter het huis was een kleine aanplant van groenten en maïs, waar de herten werden neergeschoten wanneer zij, op weg naar zee voor hun middagbad, uitweken om van het jonge groen op de bedden te snoepen. Soms joegen de honden luid blaffend een wild varken dwars door de kweekbedden”. Dit is de kampong Namlea waar de kapitein Willigen met zijn acht kleine kinderen woont. Beb Vuyk laat de ik-figuur uit de roman trouwen met een van de zoons van Willigen. Als diens carrière elders in Indië mislukt, trekt hij samen met zijn vrouw terug naar de kampong. Voor een hard maar gelukkig makend bestaan. Ze krijgen er twee zonen en ten slotte toch ook enige verbittering, omdat het leven er niet lukt zoals dat zou kunnen, wanneer er medewerking was geweest van machtiger zijde.

 

KRONIEK

 

  Het boek is geen roman waarvan de spanning wordt gewekt door de voortgang van het verhaal. Het is een kroniek, in de verte vergelijkbaar met Albert Helmans “De stille plantage”. Het is een lyrisch soort epiek, en, dit dan waarschijnlijk ter ere van de lyriek, ook niet vrij van zekere literaire gekunsteldheid. Vergelijkt men echter haar hoek met Friedericy's “De eerste etappe”, dan gaat de voorkeur toch naar Beb Vuyk, omdat men bij haar meer het gevoel heeft van binnenuit bij het leven ginds betrokken te zijn. De ijverige jurist uit Friedericy's boek is op zijn best een draaglijk waarnemer, Beb Vuyk is een hartstochtelijke verkleurster: ik houd daar meer van.

 

LAMBERT TEGENBOSCH.    

 

  H. J. Friedericy, De eerste etappe, uitg. Em. Querido, Amsterdam.
  Beb Vuyk, Het laatste huis van de wereld, uitg. G. A. van Oorschot, Amsterdam.



 

Laatste wijziging: 09.06.2015