A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

 

De Tijd / De Maasbode, zaterdag 10 februari 1962

 

“De eerste etappe” van H.J. Friedericy

 

Lezen met en zonder herinnering

 

GEWOONHEID EN ECHTHEID

 

“Ik heb vier uniformen bij me van De Koning in Batavia.” Dat zinnetje staat in een van de eerste brieven die de jonge bestuursambtenaar Carel Hermanides, hoofdfiguur van “De eerste etappe” van H. J. Friedericy, vanuit Nederlands-Indië schrijft aan zijn familie in het Brabantse plaatsje Geldrop. Hoe dwaas het wellicht ook lijkt: in dat simpele zinnetje ligt voor een groot deel de literaire problematiek van “De eerste etappe” besloten. “De eerste etappe”, Friedericys vierde boek, behoort tot de zogenaamde Indische letterkunde: Nederlandse literatuur die Nederlands-Indië of, in later spelend werk, Indonesië tot achtergrond heeft. Behalve aan de vaak aanwezige literaire waarde danken de romans en verhalen die tot dit genre behoren, hun succes niet het minst aan wat ik zou willen noemen hun documentaire waarde: een nu onherroepelijk voorbije samenleving is er in verbeeld, vastgelegd. “Bij het scheiden van de markt” kijkt de schrijver nog eenmaal om naar het land waar een dierbaar deel van zijn leven ligt. En door hem kunnen talrijke lotgenoten hun persoonlijke herinneringen verdiepen of aan blinde vlekken in hun herinnering weer kleur geven.

 

  Bij de Indische letterkunst dient men dus twee soorten lezers te onderscheiden: zij die er wel en zij die er niet zijn geweest. Hun reacties op de literatuur zijn geheel verschillend. De tweede groep zal zich tot de strikt literaire waarde van het werk moeten bepalen, en zo bijvoorbeeld het werk van Albert van der Hoogte afwijzen. Voor de eerste groep is er naast de literaire de meer persoonlijke waarde: mogelijkheid tot terugkeer in het verleden, herkenning van een voorbij deel van het eigen leven. Voor de eerste groep staat er in de romans en verhalen uit de Indische letterkunde ongetwijfeld veel meer dan voor de lezer-zonder-herinnering. De eerste groep lezers zal ook aanvullen, uitbouwen, en, hoe algemener de beschreven ervaringen zijn, hoe meer gelegenheid daartoe is.

 

H.J. Friedericy  “De eerste etappe” nu beschrijft de eerste zes jaar - van 1922 tot 1928 - uit de Indische carrière van de bestuursambtenaar Hermanides, vanaf de bootreis-heen tot zijn huwelijk, dat plaats heeft kort voor zijn eerste verlof. Het verhaal is geschreven in briefvorm: de ambtenaar houdt de familie thuis ijverig en precies op de hoogte van zijn wedervaren. De ambtenaar heeft vanzelfsprekend veel gelijken gehad. Wat hem overkomt, zal niet veel verschillen - in grote lijnen dan natuurlljk - van wat anderen gebeurd is. Nu schrijft die ambtenaar dus aan zijn familie dat zinnetje “Ik heb vier uniformen bij me van De Koning in Batavia”. Voor de lezer-zonder-herinneringen is dat een mededeling zonder meer, niets zeggend in feite. Voor de lezer-met-herinnering is “De Koning in Batavia” ongetwijfeld een begrip. Uit het feit dat zo nadrukkelijk de firmanaam genoemd wordt, kan men niet anders besluiten. Generaties bestuursambtenaren zullen hun uniformen bij De Koning hebben gekocht. Bij de lezer “die er geweest is” springt er bij het lezen van die simpele mededeling van binnen een veertje, en een heleboel herinneringen raken los. Hetzelfde kan gezegd worden van een mededeling als de volgende uit een andere brief: “Gisteren passeerden wij de “Rembrandt” op heel korte afstand; de passagiers, wij op weg naar de Oost, zij op weg naar Holland, wuifden en riepen elkaar toe. Een dame naast mij aan de railing herkende haar Tante Sofie,” al zal deze opmerking een meer gevoelsmatig effect hebben bij bepaalde lezer dan de vorige.

 

  Nu staan er in “De eerste etappe” heel wat van die herkenningstekenen. Men moet bedenken, dat de carriëre van de ambtenaar in niet veel zal verschillen van die van anderen en bovendien dat de Indische samenleving een heel kleine was: ondanks de uitgestrektheid van de archipel is aan de maatschappij, en zeker aan die van de ambtenaren, een zekere uniformiteit niet vreemd. Ongetwijfeld zullen over Gouverneurs of andere hoge ambtenaren dezelfde grapjes hebben gecirculeerd op Java en Celebes. Hermanides schrijft verschillende van die grapjes naar huis; ze zijn voor een niet-ingewijde zouteloos. Maar de ingewijde zal een repertoire herkennen, en herinnering maakt zelfs gevoel voor humor minder kritisch. Men kan stellen, dat “De eerste etappe” voor een willekeurige lezer op veel plaatsen niets-zeggend is, waar het voor de oud-Indischman de diepte van de persoonlijke herkenning krijgt. De documentaire waarde van het boek zal zeker groot zijn.

 

  Hermanides schrijft, als gezegd, aan zijn familie. Uit niets blijkt, dat die familie van Indische toestanden op de hoogte is. Op sommige plaatsen geeft de schrijver, kennelijk om aan de onwetendheid van de familie tegemoet te komen, verklaringen van woorden, uitdrukkingen en toestanden. Gezien het gebrek aan kennis bij de familie is het zinnetje “Ik heb vier uniformen bij me van De Koning in Batavia” natuurlijk inhoudloos, dus literair technisch onjuist. En datzelfde geldt voor alle plaatsen in de brieven die alleen voor de ingewijden documentaire waarde hebben. In de vormgeving van zijn brieven is de auteur dus inconsequent. En die inconsequentie komt voort uit het ongelukkige procédé dat de auteur gekozen heeft. De brieven van Hermanides moeten een gewone indruk maken, ongetwijfeld met de bedoeling ze “echt” te doen lijken. Nu is het merkwaardige, dat “gewoon” in de literatuur nooit “echt” oplevert; literatuur kan nu eenmaal niet zonder stylering. Pas in de vorm wordt de werkelijkheid zichtbaar. Literatuur moet werkelijkheidssuggestie geven en die suggestie moet de lezer tot tijdelijk geloof in de echtheid van het gegeven brengen. Met het procédé van “gewoonheid” bereikt Friedericy niets. En hoe moeilijk hem die gewoonheid viel, blijkt uit de vele passages die in het geheel weer ongewoon aandoen: Hermanides geeft zijn familie soms wel erg uitvoerige technische uiteenzettingen over bestuurszaken. De brieven hebben, literair gezien, dus een erg gemengd karakter, zodat, voorlopig, de documentaire waarde voor de ingewijde de belangrijkste kant van “De eerste etappe” genoemd moet worden.

 

  Waarom gebruikt de schrijver het procédé van de briefvorm? Ongetwijfeld als zijn poging tot werkelijkheidssuggestie. Niet alleen de gewoonheid van de brieven doet de poging mislukken. Er is meer. De vraag, wie Carel Hermanides is, kan aan het eind van het boek door de lezer niet beantwoord worden. Hoogstens is er een keurige, wat verjaarde padvinder tevoorschijn gekomen, een idee van een ideale idealistische ambtenaar, maar geen levende mens. Als oorzaak hiervan kan men stellen, dat de brieven niet karakteriserend zijn. En dat zijn ze niet alleen door hun toon en de inconsequenties daarin, maar ook door hun inhoud: Hermanides geeft aan zijn familie slechts informatie over zijn werk en zijn omgeving, niet over zijn ervaringen in dat werk en die omgeving. Met andere woorden: Hermanides geeft voorlichting op zakelijke wijze; over de echtscheiding van bekenden spreekt hij even onpersoonlijk als over een administratief moeilijkheidje. Achter die voorlichting blijft hij zelf verscholen. Men leze slechts als het meest overtuigende bewijs, hoe Hermanides in een van zijn laatste brieven zijn verloving aankondigt, zelfs daar komt hij niet van de registreertoon los. Als er de mogelijkheid is tot een meer persoonlijke kennismaking met Hermanides, glijdt de auteur daar snel overheen. In een brief op bladzijde 192 kan men lezen: “Hevige intimiteit, overstelpende gastvrijheid, onmiddellijke hulpvaardigheid, warme hartelijkheid, openlijke echte moeilijkheden, echtscheidingen, verhoudingen, wilde twisten, felle ruzies, haat... eenvoudig is het Indisch leven niet altijd, vooral als de mensen geen gevoel voor humor hebben.” Dat is me de opsomming wel. De Indische samenleving moet 'n uiterst gespannene geweest zijn. Hermanides moet de spanningen ondergaan hebben - hij neemt volop aan het leven deel, zoals uit de brieven blijkt - maar men vindt er geen spoor van. De enige mogelijkheid is, dat hij zo'n kolossaal gevoel voor humor had, dat alle moeilijkheden terstond verdwenen als sneeuw in de tropen. Maar van dat gevoel blijkt uit de brieven nu weer niets.

 

  Er is nog één veronderstelling die al die literaire zwakheden kan rechtvaardigen. Friedericy kan zijn ambtenaar zo neutraal mogelijk gehouden hebben om hem zo algemeen mogelijk te maken, hij kan hem als vertegenwoordiger van een bepaalde samenleving hebben willen verbeelden, een schabloon dat door de ingewijde lezer op persoonlijke wijze bezield kan worden. Een documentaire figuur dus. En het verkoop-succes dat “De laatste etappe” heeft, zou daarop kunnen wijzen. De lezers-met-herinnering herkennen en er is nog veel plaats voor hun eigen herinneringen ook. De conclusie kan dus zijn, dat de documentaire waarde van het boek, die boven nog voorlopig de belangrijkste kant ervan werd genoemd, de enige verdienste ervan is. Literair is het boek aan zijn eigen middelen bezweken. Friedericy had “De eerste etappe” nog kunnen redden door in plaats van de briefvorm de vorm van het dagboek te kiezen. En die mogelijkheid was er geweest, want de figuur van Hermanides, althans de figuur die hij had moeten worden, moet de auteur goed bekend zijn. Zijn lotgevallen komen op heel veel punten overeen met die van Toewan Petoro uit Friedericy's vorige hoek, “De Raadsman”, dat kennelijk autobiografisch is. De dagboekvorm had gelegenheid gegeven tot inkorting - veel technische informatie had kunnen verdwijnen - en tot persoonlijke bezinning op het gebeuren, door welke bezinning de figuur van Hermanides een levende persoon was geworden. Of zou “De eerste etappe” een omgewerkt dagboek zijn? Er zijn passages - en dat zijn niet de slechtste - die dat doen vermoeden.

 

  De literaire mislukking van “De eerste etappe” is vooral te betreuren, omdat Frledericy in zijn vorige boeken, “De laatste generaal” (dat nog steeds te weinig bekend is), “Vorsten, vissers en boeren” en het .al genoemde “De Raadsman” van 'n bijzonder literair talent blijk gaf: hij bleek een uitstekend verteller, die nochtans wijdlopigheid schuwde, hij schreef een beheerst, sterk beeldend Nederlands en vooral: hij bleek een bewonderenswaardig inlevingsvermogen te bezitten, met name bij “De laatste generaal” en in het eerste hoofdstuk van “De Raadsman”. Merkwaardig nu is, dat juist gebrek aan dat vermogen “De eerste etappe” deed mislukken. Wat het vermoeden, dat “De eerste etappe” een autobiografisch karakter heeft, alleen maar versterkt.

 

“De eerste etappe” verscheen bij N.V. Em. Querido's Uitgeversmaatschappij te Amsterdam.

 

KEES FENS    



 

Laatste wijziging: 09.06.2015