A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

 

Elseviers Weekblad, zaterdag 6 december 1958

 

HERINNERING ALS KUNST HERLEEFD

 

Er is een markante gelijkenis in de manier waarop H.J. Friedericy zijn boekje “De Raadsman” 1) begint en Maria Dermoût haar boekje “De Kist” 2). Beide auteurs - die schrijven over Indonesië - leggen met nadruk de geografische richting vast van een plaats met woorden als linksaf en rechtsaf, zuid en oost, een hoek van 90 graden enzovoort. Men ontmoet niet terstond personen, noch “karakters”, men ontmoet ook geen situaties of in ontwikkeling zijnde toestanden. Wel weet men - bij Friedericy - dat er een polikliniek is waar slachtoffers van steekpartijen uit de omtrek worden behandeld; en - bij Dermoût - dat vrouwen er haar wasgoed klopten en dat er wel eens een kinderstem riep.
   Dit verschil is meteen kenmerkend, want bij Friedericy gebeuren er dingen en is er een zekere dynamiek; bij Dermoût gebeurt er eigenlijk niets, zijn de dingen er. En toch worden beiden door eenzelfde herkenning, herinnering, zienswijze of hoe men het kan aanduiden, bewogen. Bij Friedericy doet het er dan ook uiteindelijk niet toe dat er gebeurtenissen zijn, evenmin als bij Dermoût het ontbreken ervan belang heeft. Wat de mannelijke auteur in de raadsman openlegt en de vrouwelijke auteur in mysterieuze voorwerpen en mythische figuren, is - heel gebrekkig aangeduid - het wezen van een levenswijze. Zij leveren getuigschrift van wat overal in leeft en zij doen dat vanuit een atmosfeer, waarin de mensen belangrijker zijn dan de situaties waarin ze leven en de dingen belangrijker dan de verklaringen die men er voor kan geven. Er is in deze beide boekjes zelfs geen vermoeden van de problematiek van de van zichzelf vervreemde of vervreemdende mens. Er is dan ook vooral rust, geen psychologie, geen commentaar, geen stroom van conversaties of dialogen. Er is om te beginnen: een zeer duidelijk aanwijzen van een geografische plaats.

 

*

 

In “De raadsman” beschrijft Friedericy - cultureel attaché aan de Nederlandse ambassade in Bonn - de ervaringen van een zeer jonge Nederlandse bestuursambtenaar in Nederlands-Indië met zijn bejaarde Indische asistent, toewan anwar, lid van een oud adellijk geslacht. De oude Makassaar wordt niet getekend, eerder wordt hij - om het beeld grafisch door te zetten – “uitgespaard”; dit geldt ook voor de Nederlander. Samen doen zij als bestuursambtenaren hun plicht en zo leven zij met de bevolking in lief en leed, trouw en ontrouw, vrede en vechten. In zeventien korte hoofdstukjes worden die al dan niet feitelijk samenhangende gebeurtenissen verteld, sober, beeldend, in een voortreffelijk beheerst volgehouden proza.
   Schetsen uit het leven van een ambtenaar, kan men “De raadsman” noemen, maar samen maken zij de groeiende verbondenheid van de twee mannen voelbaar. Men voelt dat er veel meer gebeurt ondertussen, dat er zich - zoals men dat noemt – “politieke wolken boven het land samenpakken”.
   Vanuit de relatie tussen de oude edelman en de jonge boven hem geplaatste ambtenaar ziet men die dreiging echter niet zwaar in. Men kan ook zeggen dat de lezer, ziende “à travers” een vriendschap, geen gevaren kàn voelen dreigen. In een kort slotstukje wordt verteld hoe de naar Amerika overgeplaatste Nederlander enkele studenten ontmoet uit het dan Indonesië geworden Indië. Over zijn dan overleden vriend zegt de Nederlander: “Hij was een van de beste Indonesische bestuursambtenaren, die ik ooit gekend heb.” Een koele formulering die een aangrijpende gevoeligheid bedekt. Daarop zegt een van de studenten beleefd: “Neemt u mij niet kwalijk meneer... maar in onze ogen was hij een van die collaborateurs, die ons land veel kwaad hebben gedaan.” Uit de wolken is de verkeerde regen gevallen. De warme vriendschap van twee goede mensen was belangrijker dan de gezagsverhouding, de politieke constellatie, hun situatie. Toch valt de verkeerde regen.
   Men mag in de Hollander en de Makassaar zeker geen symbolen zoeken van de verhouding Nederland en Ned.-Indië. Die onwaarachtige vereenvoudiging zou een belediging zijn voor de zuiverheid waarmee dit boek is geschreven. De schok die het boek geeft is de onthutsing over het feit dat deze situatie, zoals zij boven de mensen uitrijst, hun geen zuiverheid laat. Zo sluipt politiek, commentaar, conflict, problematiek “De raadsman” binnen. Maar dan is het boekje al gelezen; de onzuiverheid zit er niet in; die komt van buiten en later, via de lezer, tussen de bladzijden die zelf even onbesmet zijn als de vriendschap die er in wordt beschreven en het land waarin zij groeide. De onrust en de woordenstroom staan er buiten.

 

*

 

Maria Dermoût geeft zelfs geen aanleiding tot onrust van buitenaf, zo besloten houdt zij binnen sluiers van schroomvolle taal de geheimen der dingen bewaard. Als men het boekje leest vreest men tegen de letters te ademen, zo iel en misschien wel te poëtisch heeft zij alles uitgestald; alles kan breken. Ook bij Maria Dermoût is er geen chronologische volgorde in de hoofdstukken. Er is een kist gevonden en daarin fragmentarische geschriften, die in de volgende hoofdstukken worden weergegeven. Of die verhalen nu af of onaf lijken, zij zijn alle fragmenten van een dieper leven, dat in de mensen voortgaat ook al worden die mensen niet in het verhaal betrokken. Niet de werkelijkheid van een vriendschap - zoals bij Friedericy - maar de werkelijkheid van dat wat voorbij de mensen ligt is de inhoud van dit boek: de onbeweeglijke dingen houden het wezen van een volk bewaard.
   In de dingen ligt de ruimte van een menselijke leefwijze ter herkenning. Een kris is de “grote heer” of de “weleerwaarde heer”, of “heer neem dit” of “heer ga terug”; de muziekinstrumenten en de wapens dragen hun betekenis voor de mensen uit, die hun eigen betekenis pas krijgen binnen de sfeer van deze op zichzelf neutrale dingen, welke door hun verhaal leven krijgen. In de regel “Maar er is een verhaal” is het wezen van Maria Dermoût's vertelkunst vervat, vooral in het woordje “maar”. Dat woordje betekent het mysterie dat aan in zich neutrale dingen leven geeft. Dat mysterie maakt de schrijfster voelbaar en daarom is zij een belangrijk auteur. Soms wordt haar verteltrant te subtiel, te poëtisch en verijld, zoals in “Oema en de Noordpoolster”.
   “De raadsman” en “De Kist” zijn boekjes om achter elkaar te lezen. Zij geven elk afzonderlijk authentiek weer wat samen een probleem zou worden: werkelijkheid en mythe. Bij de ene is gevolg, wat bij de ander uitgangspunt is. Bij beiden overstijgt het menselijke de situatiemens. Bij Friedericy kan men dat “vriendschap” noemen of “trouw”, bij Dermoût “de dingen”.

 

TON NEELISSEN     

 

1) “De raadsman”, door H.J. Friedericy (Querido, Amsterdam 1958, ƒ 4.90).
2) “De Kist”, door Maria Dermoût (idem).



 

Laatste wijziging: 09.06.2015