A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

 

De standen bij de Boegineezen en Makassaren


Proefschrift van H.J. Friedericy

 



Omslag
Zuid-Celebes
Standen
Stellingen
          

[p. 1]
EERSTE HOOFDSTUK

 

De indeling in standen.

 

 

 - "De handhaving van de standen is een der voor waarden tot het groot maken van een land". - "De voorspoed van een land is afhankelijk van vier zaken, die, na onze omhelzing van den Islam, door toevoeging van de "sara"', tot vijf zijn vermeerderd: ten eerste de "adé" (de oude gewoonten), ten tweede de "oendang" (de wetten), ten derde de "bitjara" (de rechtspraak), ten vierde de "wari"' (de indeeling in standen), en ten vijfde de "sara'" (de Mohamedaansche wet)".

Uit de "Latowa".

 

 

I. 
  De indeeling in standen is bij de Boegineezen en Makassaren zonder twijfel de belangrijkste niet-locale maatschappelijke groepee ringsvorm. Zij is in hooge mate opvallend en hoe langer men in het land verblijf houdt, hoe meer men er van doordrongen raakt, dat de deeling in standen het geheele sociale, economische en religieuze leven, zoo niet beheerscht, dan toch in sterke mate beïnvloedt. Hoe nivelleerend het Westersch bestuur ook moge gewerkt hebben, toch treedt de indeeling in standen nog overal scherp en duidelijk aan den dag. Het ligt niet in mijn bedoeling hier den invloed van het Nederlandsch bewind op deze groepeering na te gaan, laat staan volledig te behandelen. Dit hoofdstuk, en trouwens ook de volgende, zouden in een politieke verhandeling ontaarden. Toch zal ik niet kunnen nalaten er eenige woorden over te zeggen.
  Wil men een eenigszins dieper inzicht verwerven in het standensysteem der twee hier behandelde volken, dan is men al spoedig genoodzaakt zich van het heden af te wenden en een onderzoek in te stellen naar den toestand vóór de meer daadwerkelijke inmenging der Hollanders in den gang van zaken op Zuid-Celebes. Naar den

 

[p.2]
toestand dus van vóór 1906. Wel was reeds te dien tijde het tegenwoordig zoogenaamd rechtstreeks bestuurde gebied1), met uitzondering van het Gowasche rijk, aan het Hollandsche gezag onderworpen, en dat al sedert tientallen en tientallen van jaren, doch een blik in de geschiedenis van Zuid-Celebes schenkt de overtuiging, dat het met dat gezag en die onderwerping van vóór 1906, een voortdurend vallen en opstaan is geweest. Eerst na dat jaar treedt het Westersche gezag ingrijpend regelend op en vervagen, langzaam doch gestadig, door duizend-en-één maatregelen uitgaande van dat gezag, en later ook door economische en andere invloeden, de tegenstellingen in de Makassaarsche en Boegineesche samenleving, de tegenstellingen, die nergens sterker tot uiting kwamen en nog komen, dan in het standensysteem. Het vermelden van slechts enkele feiten is voldoende om te beseffen, welke hevige slagen aan de aloude indeeling in standen werden toegebracht. In 1906, bij het einde van de Zuid-Celebes-expeditie, hebben de twee voornaamste rijken, Gowa en Bone, geen vorst meer. Karaëng Lembangparang, de vorst van Gowa, is op zijn vlucht, bij een val in een ravijn, om het leven gekomen en Lapawawoï, de vorst van Bone, is verbannen naar Java. Zij worden niet vervangen en de beide toonaangevende vorstenhoven houden op te bestaan. De regalia van Gowa en Bone worden verdeeld onder de musea van Amsterdam, Leiden en Batavia. De bloem van den adel raakt in verval, meegesleept in den ondergang der voornaamste vorstenhuizen. De slavernij, in naam reeds lang tot het verleden behoorend, vindt na 1906 definitief haar einde, al is tot op den huidigen dag de band tusschen de afstammelingen der oude meesters en de afstammelingen der oude slaven - waarover straks meer - nog zeer hecht. Zooals ik zeide, beperk ik mij tot het vermelden van slechts enkele feiten, doch deze zullen het reeds duidelijk maken dat de huidige toestanden in Zuid-Celebes, door welke gewenschte of ongewenschte oorzaken dan ook, geen zuiver beeld meer kunnen opleveren van het, aan het einde van de 19de eeuw nog bestaande standenstelsel.
  Voor vele gegevens, die ik hieronder zal groepeeren, moest ik dan ook gebruik maken van mij door Makassaren en Boegineezen gedane rnededeelingen, die betrekking hadden op een tijd die de mijne niet was. Met enkelen van hen kwam ik op vertrouwelijken, met zeer enkelen op vriendschappelijken voet te staan. Ik noem den tegen-

 


  1) Dit in tegenstelling met het indirect bestuurde gebied, dat ingenomen wordt door de zelfbesturen onder politiek contract.

 

[p3]
woordigen vorst van Bone1), Mappanjoeki - in mijn tijd hoofd van het voormalige Gowasche vorstenhuis -; den Tomarilaleng of Rijksbestuurder van Bone, Madoesila daëng Paraga; Pasinringi daëng Matanga Aroe Taneti-ri-attang, Mappasere Aroe Ta', Baso Aroe Pontjeng, allen leden van den rijksraad van Bone; Abdurradjab daëng Masikki, bestuursassistent; Noesoe daëng Manangkasi, bestuursassistent; Sonda daëng Mattajang, djaksa en Sommeng Aroe Kaboe. Zoo zal ik ook, wat ik wetenswaardigs vond bij schrijvers van vóór 1906, - al zijn die ook bijzonder zwijgzaam op het stuk van standen -, dankbaar aanwenden, onder vermelding van de plaatsen. Voorts moet ik gewag maken van het feit dat ik, dank zij de welwillendheid van den heer Mr. F. D. E. van Ossenbruggen, gebruik heb kunnen maken van de nagelaten aanteekeningen van wijlen mijn kameraad en collega Dr. J. Mallinckrodt, welke aanteekeningen door Mevrouw L. Mallinckrodt-Djata ter beschikking van de Commissie voor Adatrecht zijn gesteld. Het is uit deze aanteekeningen, dat ik de gegevens omtrent Mandar heb geput. De hier medegedeelde gegevens over de indeeling der standen in Wadjo', vond ik in een, zich bij de aanteekeningen van Mallinckrodt bevindenden brief van den toenmaligen controleur van Wadjo', M. van Rhijn, aan den Assistent-Resident van Bone. Waar de door mij op dit punt in Bone verzamelde gegevens niet zoo volledig zijn als deze, en mij bovendien bekend is, dat de indeeling der standen in Bone, Wadjo' en Soppeng vrijwel overeenkomt, aarzel ik niet om aan de gegevens van den heer van Rhijn, wiens uiterst conscientieuze wijze van onderzoeken mij bekend is, de voorkeur te geven boven die van mij zelf. Ook is door mij gebruik gemaakt van een van de belangrijkste geschriften der Boegineesche letterkunde, namelijk de "Latowa", "de Oude", een verzameling van gezegden van oude Boegineesche vorsten en wijzen over allerlei onderwerpen, doch vooral over de verplichtingen van vorsten en hoofden jegens hunne onderdanen en van dezen ten opzichte van genen. Over den ouderdom van den "Latowa" verkeert men in het onzekere en ook de schrijvers - want het zijn

 


   1) In April 1931 kreeg Bone wederom een vorst en werden ook de rijkssieraden door het Gouvernement teruggegeven. Deze vorst leeft evenwel in zulke gewijzigde omstandigheden, dat van een hofhouding in den ouden zin van het woord, geen sprake kan zijn. Zooals vanzelf spreekt is ook zijn positie een geheel andere geworden dan die van zijn voorganger. Toch heeft deze daad van het Gouvernement, die er een was aan het einde van een lange reeks van daden, ten doel hebbende de verzwakte positie der hoofden te herstellen, het aanzien van den adel ten zeerste verhoogd.

 

[p. 4]
er ongetwijfeld meer dan een geweest - zijn onbekend. De invloed van den Islam op het werk is onmiskenbaar. Daar historisch vaststaat, dat de Islam eerst in het begin van de 17de eeuw zijn intrede op Zuid-Celebes heeft gedaan, kan de "Latowa", zooals hij thans is, niet ouder dan ongeveer drie eeuwen zijn. Er bestaan, naar men zegt, verschillende redacties van. Dr. Matthes bemachtigde een ongeveer 300 pagina's groot handschrift, waarvan hij een gedeelte in zijn Boegineesche Chrestomathie1) uitgaf. Op dit uitgegeven gedeelte baseerde hij grootendeels zijn: "Over de âda's of gewoonten der Makassaren en Boegineezen"2).
  Ook Niemann wijdde aan datzelfde gedeelte een artikel3). De rest van het handschrift werd tot dusver nog niet gepubliceerd. Ik gebruikte de te Watampone op het bestuurskantoor aanwezige Maleische vertaling van den heer Toepoe daëng Mapoeli, oud-hoofdonderwijzer. Voor zooyer ik hierover kan oordeelen en naar men mij van bevoegde zijde verzekerde, is deze vertaling uiterst betrouwbaar en vrijwel woordelijk te noemen. Dit geschrift zou, naar voorin aangeteekend staat, "de complete "Latowa" van Dr. Matthes" zijn.
  Waar ik het uitdrukkelijk noemen van een bron achterwege laat, zijn mijn mededeelingen gegrond op eigen onderzoek of ervaring.

 


  1) Dr. B. F. Matthes. Boegineesche Chrestomathie, Makasser, 1864, 2de uitg., A'dam, 1872.
   2) Versl. en Meded. Kon. Ak. van Wet. Arnsterdam; afd. Lett., derde reeks, deel 2 (1885), blz. 137-189. Thans ook in Adatrechtbundel XXXI.
  3) Bijdr. Kon. Inst. 32 (1884), blz. 198-228. Thans ook in Adatrechthundel XXXI.

[...]

 



 

Laatste wijziging: 03.02.2024