A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 


 

A. Alberts

 

Libretto voor een gewezen koningin : een keuze uit eigen werk

 

Voorwoord

 

Kiezen uit eigen werk is in elk geval ergens goed voor: je moet eindelijk eens jezelf gaan lezen. Dat kan mee- of tegenvallers opleveren, maar over laatstgenoemde soort kan ik hier zwijgen, want, aangenomen dat ik ze onlangs nog heb ontmoet: ze zijn in de volgende bladzijden niet vertegenwoordigd.

Iets anders is me bij het herlezen wel opgevallen: ik zie de verhalen - of als verhalen te beschouwen fragmenten - steeds duidelijker in categorieën uiteenvallen. Uiteenvallen is mogelijk wat sterk uitgedrukt. Laat ik zeggen: sommige zijn verteld met als bron ervaring, eigen ervaring of die van een ander, rechtsstreeks aan mij verteld. Een voorbeeld daarvan is Groen.
Iemand die kan schrijven over wat hij heeft meegemaakt of gefantaseerd, zal zich op den duur niet beperken tot wat, achteraf beschouwd, een betrekkelijk kort deel van zijn leven is gebleken. Een mens ziet meer. Hij ziet bijvoorbeeld hoe het gezin, waaruit hij is voortgekomen, zijn bestaan heeft gevonden in het varen overzee en hoe zo'n bedrijf zijn sporen heeft nagelaten: mensen die vertrokken en die achterbleven en wat dat voor gevolgen heeft gehad in liefde en eenzaamheid, zoals dat is beschreven in de kleine roman De honden jagen niet meer.
Ervaring is ook de bron van wat de schrijver heeft meegemaakt, toen hij, na afloop van zijn studie voor Indisch ambtenaar op wachtgeld gesteld, zijn tijd op de een of andere manier moest zoekbrengen. Hij heeft dat gedaan als volontair ambtenaar op het ministerie van koloniën in Parijs en zijn eerste ervaringen aldaar zijn weergegeven onder de titel Aan Frankrijk uitgeleverd.
Weer andere verhalen hebben hun bron in de geschiedenis. Ze zijn in substantie echt gebeurd, maar een eeuw of eeuwen geleden. Ze hebben dus wel degelijk een historische basis. Wat de bovenbouw betreft, probeer ik zo weinig mogelijk af te wijken van hetgeen mijn bronnenonderzoek me heeft geleerd, maar gesprekken bijvoorbeeld heb ik niet gevonden in wetenschappelijk materiaal. Ik heb ze zelf verzonnen op basis van wat er volgens mij gezegd had kunnen zijn. Een goed voorbeeld hiervan is Haast hebben in september. De hertogin van Chevreuse, die werkelijk heeft bestaan en al even werkelijk op de vlucht is geslagen, heeft in haar omgeving allemaal echt bestaand hebbende mensen en wat ze in het verhaal zeggen, zouden ze in werkelijkheid verteld kunnen hebben.
Een heel aparte categorie wordt gevormd door de verhalen, die ik van a tot z heb verzonnen. Persoonlijk vind ik ze de aardigste, vandaar dat ik er drie heb opgenomen: Zee, onvergetelijke zee bij Peru, De nacht van de Tijger van Ballina en Het moeras. Het eerste en tweede spelen zich af in streken, waar ik van mijn leven niet ben geweest. Om fouten te vermijden heb ik de meest voortreffelijke atlassen, vooral detailkaarten gebruikt. Voor Het moeras was dat niet nodig, want ik weet tot op dit ogenblik niet waar het zich afspeelt.
Ik heb het in De Eilanden geplaatst, omdat de situatie in het verhaal iets te maken zou kunnen hebben met eenzaamheid in een tropisch land.
En daarover gesproken: ik heb mezelf natuurlijk wel eens afgevraagd, waarom ik ben begonnen met Indische verhalen - waartoe Het moeras dus niet behoort. Het antwoord is eigenlijk niet moeilijk. De leerschool is het land zelf geweest. Verscheidenheid van eilanden, van mensen en onder hen vooral de kwaliteit van de verhalenvertellers. Lange verhalen, korte verhalen, snelle verhalen. Als het vertellen een ambacht is, dan heb ik het daarginds geleerd.

 

(Amsterdam : Uitgeverij G.A. van Oorschot, 1992. - p. 4-5)



 

Laatste wijziging: 01.06.2015