A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

 

NIEUWS VAN SINGEL 262
Over uitgaven van ABC en Querido te Amsterdam
Voorjaar 1963

 

Bij de dood van H. J. Friedericy

 

H.J. FriedericyIn de nacht van 22 op 23 november van het vorig jaar overleed plotseling de schrijver H.J. Friedericy in zijn flat in Londen, waar hij als ambassaderaad werkzaam was. In 1961 had hij een ernstige operatie ondergaan, maar een hartaanval had hij nooit eerder gehad en daaraan is hij gestorven, kort nadat hij terug was van een reis naar Ierland.
Friedericy is tweeënzestig jaar geworden, Hij werd in 1900 in Onstwedde geboren, in Groningen. Na zijn eindexamen H.B.S. ging hij in Leiden Indologie studeren. Dit heeft zijn toekomst bepaald, en als men de lijn maar verder doortrekt, ook zijn schrijverschap. Op zijn eenentwintigste jaar deed hij zijn doctoraal examen en als een van de jongst-afgestudeerde Indologen vertrok hij naar Indië. Wat heeft hem een loopbaan bij het Binnenlands Bestuur doen kiezen? Friedericy heeft het zich later ook zelf afgevraagd. ‘Was hij naar Indië gekomen uit idealistische overwegingen? Ook - zonder twijfel. Uit zucht naar avontuur? Uit verlangen naar het mysterieuze Oosten? 0 ja, dat stond vast. Deze zucht en dat verlangen waren misschien wel de sterkste drijfveren geweest. Doch verlangen naar heersen ... naar overheersen … nee.’ Het werd noch een avontuur, noch een mysterieuze ervaring, maar wel iets dat daarop leek: een verrukkelijke belevenis, van de eerste dag af. We moeten hiervoor Friedericy zelf maar lezen. Dan kunnen we het beste terecht bij zijn laatste boek De eerste etappe, dat authentieke brieffragmenten uit zijn eerste bestuurstijd bevat, die slechts hier en daar werden bijgewerkt of gecorrigeerd terwille van de duidelijkheid of anonimiteit van de daarin voorkomende personen. ‘Ik ben blij’, ‘Het is heerlijk’, ‘Wat een gelukskind ben ik’, uitlatingen als deze komen er telkens in voor. We moeten ons bij het lezen wel voor ogen houden, dat De eerste etappe welbeschouwd op ongeveer drieëntwintigjarige leeftijd geschreven werd en ook moeten we ons realiseren voor wie de brieven bestemd waren. In de eerste plaats voor zijn ouders die mede betrokken moesten worden bij het Indisch avontuur. Wat hij toen - in briefvorm - schreef, bezit de charme van de onbevangenheid, van de jonge man die trots is tot het ‘B.B.’ te behoren, die met eerbied over zijn chefs spreekt, die op ontwapenende wijze laat blijken ‘hoe goed hij het eigenlijk doet’, maar die er vooral blijk van geeft de onontbeerlijke ‘nieuwsgierigheid’ te bezitten die bij een schrijverschap als dat van hem past, die om zich heen kijkt, die mensen, dingen en situaties ziet en beleeft. Met intensiteit. Maar aan schrijven, aan het schrijven van verhalen of romans dacht Friedericy toen helemaal niet. ‘De gedachte is nooit bij me opgekomen,’ zei hij in een interview met het Handelsblad. Hij was altijd een voortreffelijk verteller geweest wiens gezelschap algemeen gezocht werd, want hij vertelde met humor, met afstand, met een uitgesproken zin voor het ‘levende detail’, zoals dat heet. Hij bezat toen al de eigenschappen die hem zouden voorbestemmen tot schrijver: ‘a dramatic sense and a peculiar eye for detail’ en bovendien het vermogen zich in te leven in situaties. ‘Het is alsof ik er zelf bij ben, bij wat ik schrijf. Ik zie de maan, ik ruik de geuren, ik hoor de trommels, ik neem deel aan de gesprekken.’ Deze intensiteit - om dit woord te hernemen- maakt wat hij schrijft niet alleen ‘plastisch’, het geeft er vóór alles een voortdurende spanning aan - zelfs als Friedericy een eenvoudig verhaal doet of een simpele gebeurtenis vertelt.
Friedericy begon tijdens de Japanse gevangenschap met schrijven, in de gevangenis Struiswijk te Batavia: ‘Ik kan de onbegrijpelijke overgang in mijn geest om in Struiswijk literair gevangeniswerk te gaan verrichten alleen verklaren als een poging tot vlucht uit de realiteit.’ Zijn eerste literaire proeve was het verhaal ‘Reigerdans’, waarbij hij al schrijvende zijn woorden aan elkaar moest rijgen, niet zonder reminiscenties aan het proza van Van Schendel. Van alle verhalen staat dit het verst van zijn laatste werk af. Op ‘Reigerdans’ volgde ‘Bloed’, dat al gemakkelijker ging, daarna kwamen de andere verhalen die wij in de bundel Vorsten, vissers en boeren kunnen vinden.
In een andere gevangenis - Soeka Miskin in Bandoeng - één of twee jaar later, begon Friedericy aan weer een nieuw verhaal dat hij Bontorio noemde en dat hij aan zijn collega Alberts liet lezen, dezelfde Alberts die later zelf enige prachtige verhalen zou schrijven. Alberts zei iets onverwachts en merkwaardigs, waardoor Friedericy in verlegenheid kwam; hij zei dat Bontorio de stof voor een roman bevatte, dat in sommige zinnen de kern besloten lag van hele alinea's, zelfs van hoofdstukken, waarna Friedericy gehoorzaam aan de uitwerking begon. Zo ontstond de roman die in 1947 uitkwam, maar die bijzonder slecht verkocht werd. Eerst in 1958 kwam Bontorio in de Salamanderreeks uit, ditmaal onder de titel De laatste generaal, dat overigens slechts twee van de oorspronkelijk drie delen bevat. Het laatste deel werd door Friedericy om literaire redenen gesupprimeerd. Ongeveer gelijk met De laatste generaal verscheen ook Vorsten, vissers en boeren, de verhalen dus die Friedericy in het kamp schreef. De titel is een voortreffelijke aanduiding van de feodale wereld waarin zich alle gebeurtenissen afspelen.
Nog in hetzelfde jaar verscheen een nieuw boek De raadsman dat ongeveer vijftien jaar na zijn verhalen en na Bontorio geschreven werd. We merken het trouwens direct aan de schrijfwijze. Elk literair bijgeluid is verdwenen, de zinnen zijn compacter geworden en korter, de formulering soberder; ook de toon is veranderd. Een ondergrondse humor ligt ten grondslag aan de hele wijze van vertellen. Het is alsof we Friedericy horen praten, zonder verhevenheid, zonder zwaarwichtigheid met een lichte ironie en zelfspot. Het is een gereserveerd proza dat bij zijn persoonlijkheid past. Met ‘de raadsman’ als centrale figuur, de oudere bestuursassistent Toewan Anwar (die overigens uit twee figuren werd samengesteld), vertelt Friedericy enige gebeurtenissen uit zijn bestuurstijd in Zuid-Celebes, met een mengeling van werkelijkheid en fictie, maar met de werkelijkheid als uitgangspunt. Uit een boek als De raadsman blijkt weer eens en voor al, hoe weinig het genre ertoe doet. Er is hier geen sprake van een verhaal of een roman en toch laat het zich beter lezen dan menige roman, zelfs beter dan Bontorio dat veel meer op fictie berust en in ieder geval meer de vorm daarvan heeft. De raadsman is het beste wat Friedericy geschreven heeft: zonder meer voortreffelijk. Na De raadsman kwam in 1961 De eerste etappe. ‘Niet op het peil van zijn ander werk,’ heeft men algemeen gezegd. Het zij zo. En het is ook maar gelukkig - dat, wat de toen misschien drieëntwintigjarige Friedericy aan zijn ouders schreef, achterblijft bij het proza dat hij meer dan een kwart eeuw later zou schrijven.

 

R. Nieuwenhuys   

 

Van H.J. Friedericy zijn te leveren: De laatste generaal, gebonden ƒ 2,50; De raadsman, gebonden ƒ 4,90; De eerste etappe, gebonden ƒ 8,90.
Van R. Nieuwenhuys (E. Breton de Nijs) zijn te leveren: Tempo doeloe, fotografische documenten uit het oude Indië 1870-1914, gebonden ƒ 29,50; Ziet, de dag komt aan, bloemlezing uit de Nederlandse letteren van 1600 tot 1700, Salamander ƒ 1,75; De wereld heeft twee aangezichten, bloemlezing uit de Nederlandse letteren van 1700 tot 1880, Salamander ƒ 1,75; Bij het scheiden van de markt, bloemlezing uit de Indische letterkunde van 1935 tot heden, Salamander ƒ 1,75.



 

Laatste wijziging: 08.06.2015