A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

Herman Erinkveld, Walter van de Laar

Albert Alberts : eerste poging tot een volledige beschrijving van leven en werk

Arnhem ; Groesbeek : s.n., 1979
Scriptie KU Nijmegen, 1979
© H. Erinkveld en W. van de Laar
Inhoudsopgave
Voorwoord
Inleiding
Hoofdstuk I
Hoofdstuk II
Hoofdstuk II.1
Hoofdstuk II.2
Hoofdstuk II.3
Hoofdstuk II.4
Hoofdstuk III
Hoofdstuk III.1
Hoofdstuk III.2
Hoofdstuk III.3
Hoofdstuk III.4
Hoofdstuk III.5
Hoofdstuk III.6
Nabeschouwing
Hoofdstuk IV
Hoofdstuk IV.1
Hoofdstuk IV.2
Hoofdstuk IV.3
Hoofdstuk IV.4
Hoofdstuk IV.5
Hoofdstuk IV.6
Hoofdstuk IV.7
Hoofdstuk IV.8
Nabeschouwing
Handleiding.....
Bibliografie.....
Bijlage I
Bijlage II
Bijlage III

Bijlage III

 

Overzicht van de volledige teksten der jury-rapporten m.b.t. de aan Alberts toegekende onderscheidingen

 

  1. In februari 1953 roept de "Commissie voor het Boek van de Maand" "De eilanden" uit tot "Boek van de Maand". Deze commissie, bestaande uit: Jeanne van Schaik-Willing, G.J. Ammerlaan, C.J. Kelk, Sjoerd Leiker, Prof. Dr. P. Minderaa, Jan Nieuwenhuis en Vietor E. van Vriesland, verantwoordt haar keuze als volgt:

    "Een bundel Nederlandse verhalen was nog niet eerder gekozen tot Boek van de Maand. De reden waarom de commissie "De Eilanden" van A. Alberts daartoe uitverkoos, is waarlijk niet om het vooroordeel van het lezend publiek ten opzichte van verhalenbundels welbewust te willen bruskeren en houdt dus niet het minste element van propaganda in. De werkelijke oorzaak harer keuze is geen andere dan dat zij ervan overtuigd was, hiermee een werk onder de aandacht te brengen, dat daarop volkomen recht mocht doen gelden. Sommige van de verhalen van Alberts vertonen, volgens de grote meerderheid der leden, kwaliteiten, die men maar al te zelden aantreft in Nederlandse verhalen. Zeker, men werd het er over eens, dat het peil niet overal gelijk was, maar uit de beste spreekt zoveel originaliteit van gemoed en vormgeving, dat men het alleszins verantwoord achtte, de bundel verhalen van A. Alberts, "De Eilanden", ditmaal het predicaat "Boek van de Maand" te verlenen".

     

  2. Op 20 november 1953 wordt "Groen", het eerste verhaal uit "De eilanden", bekroond met de "Novelle-prijs-1953 der Gemeente Amsterdam". De prijs bedraagt: ƒ 1.500,--. De jury, bestaande uit: Jeanne van Schaik-Willing, R. Blijstra en Alfred Kossmann, legt daarvan verantwoording af in haar rapport van 18 november 1953:

    "De jury belast met de taak de gemeente te adviseren inzake de novelleprijs heeft zich in een zeer moeilijke situatie bevonden.
    Het viel haar uitermate zwaar te kiezen tussen twee novellen, die beide, uitstekend boven de overige naar omvang en verschijningsdatum in aamerking komende novellen, aantrekkelijke kwaliteiten voor eventuele bekroning bezaten. De statuten sloten evenwel de mogelijkheid uit om de prijs tussen twee gegadigden te verdelen, een uitweg die de jury, toen het overleg scheen vast te lopen, de meest billijke oplossing heeft toegeschenen. Zij dubieerde tussen "De Engel" uit de bundel "Een slordig mens" van Adriaan Morriën en "Groen" uit "De Eilanden" van A. Alberts. Uit het verhaal van Morriën spreekt het vermogen van deze schrijver om vanuit een beperkte, maar authentieke persoonlijkheid de wereld te verbeelden, waarbij de naargeestige maar vooral ook de zinnelijke kanten van het bestaan een sierende functie vervullen. Dit fraaie vererotiseren is misschien als levenshouding even weinig actueel als diepzinnig, maar heeft in zijn elegante eenvoud soms tot opmerkelijke werkstukken geleid.
    In "Groen" heeft de debuterende schrijver A. Alberts op onnavolgbare wijze een beeld opgeroepen van het oerwoud, daarbij het heimwee van de mens zozeer uitdiepend, dat het niet alleen psychologisch overtuigt, maar tevens vorm geeft aan een wijd, bovenpersoonlijk verlangen. Het viel de jury daarom zo moeilijk tussen deze beide stukken te kiezen omdat Morriën als literaire persoonlijkheid sterker is dan Alberts, terwijl het verhaal "Groen", dat een hoogtepunt vormt in een onevenwichtige bundel, met zijn meesterlijke hoedanigheden ver uitrijst boven het gemiddelde peil van deze auteur.
    Aangezien de opdracht luidde een verhaal en niet een oeuvre te bekronen heeft de jury tenslotte de beslissing ten gunste van "Groen" laten vallen, terwijl zij verzoekt met meer dan gewone nadrukkelijkheid de vertelling van Morriën eervol te vermelden".

     

  3. In september 1962 verleent de "Commissie voor het Boek van de Maand" aan "Namen noemen" het predikaat: "Boek van de Maand". De commissie, bestaan de uit: Jeanne van Schaik-Willing, Hella S. Haasse, G.J. Ammerlaan, C.J. Kelk, Sjoerd Leiker, Jan Nieuwenhuis, Paul Rodenko, dr. J.W. Schulte Nordholt en dr. Victor E. van Vriesland, verantwoordt haar keuze als volgt:

    "Het boek van A. Alberts "Namen noemen" wordt door de schrijver zelf gekarakteriseerd als "zo maar wat ongewone en openhartige herinneringen aan het leven in het verloren paradijs, dat Nederlands-Indië heette (1939- 1947)". Met deze uitvoerige kenschets heeft de auteur op het titelblad al laten weten, dat het niet zijn bedoeling is geweest van zijn persoonlijke, Indische belevenissen als bestuursambtenaar een stuk literatuur te maken, maar dat hij die eenvoudig heeft willen meedelen, zoals hij ze, in de loop van 15 jaar in Nederland terug, in zichzelf heeft verwerkt. Door deze vlotte, impulsieve uitstorting van de in hem levende herinneringen, kreeg zijn boek iets origineels en ongedwongens, waardoor het bijzonder aantrekkelijke lectuur werd, ook al brachten enkele leden van onze Commissie het bezwaar te berde, dat er minder aan de stijl en vormgeving dan aan levensvolheid was gedacht.
    Toch bleek men het er over eens te zijn, dat dit boek op verdienstelijke wijze de lezer bij gebeurtenissen brengt, die slechts bij weinig mensen zo tot in de details bekend kunnen zijn. Opmerkelijk was daarbij, volgens de Commissie, dat de auteur zulk een afstand tot de uiterst belangwekkende gebeurtenissen, die hij vertelt, heeft weten te nemen, dat een in Nederland zeldzaam understatement het resultaat is geworden. In aanmerking nemend, dat men hier te maken heeft met een alleszins authentiek geschrift, waaraan een bepaalde soort verfijnde humor niet ontbreekt, besloot dus de Commissie ditmaal als Boek van de Maand aan te wijzen "Namen noemen" van dr. A. Alberts (H.J. Paris, Amsterdam, ƒ 7,90)".

     

  4. Op 17 maart 1973 wordt Alberts de "Marianne-Philipsprijs" uitgereikt. De prijs bedraagt ƒ 1.000,-. De jury, bestaande uit: Jeanne van Schaik-Willing, Hella S. Haasse en H.J. Smeding, kent Alberts die prijs toe voor zijn gehele oeuvre, met bijzondere waardering voor "De eilanden". Er wordt geen jury-rapport opgesteld.

     

  5. Op 19 december 1975 ontvangt Alberts de "Constantijn-Huygensprijs 1975" voor zijn gehele letterkundige werk. De prijs bedraagt: ƒ 6.000,--. In het jury-rapport, opgemaakt door Gerrit Borgers, Pierre H. Dubois, Jaques den Haan, Harry Scholten en Paul de Wispelaere, staat het volgende te lezen:

    "In zijn "Oost-Indische Spiegel" schrijft Rob Nieuwenhuys: "Alberts is in de Nederlandse literatuur zo'n buitenstaander dat we nauwelijks kunnen verwachten dat men zijn uitzonderlijke schrijverschap algemeen zal erkennen. Hij neemt nu de plaats in die Nescio jarenlang heeft ingenomen: die van "writer's writer" met een kleine kring "aanverwanten" om zich heen". Ofschoon de bekendheid met het werk van Alberts stellig nog onvoldoende is, is de kleine kring van aanverwanten niet meer zo exclusief als enkele jaren geleden, en in elk geval zal niet meer gezegd mogen worden dat zijn inderdaad uitzonderlijke schrijverschap geen algemene erkenning heeft gevonden.

    Dr. A. Alberts debuteerde na de oorlog in het tijdschrift Libertinage met verhalen die, gebundeld in 1952, onder de titel "De Eilanden", een volstrekt eigen en meesterlijk talent openbaarden, dat zich een jaar later in een korte roman "De bomen" bevestigde.
    De kwaliteit belette reeds vanaf de eerste publikatie op de gebruikelijke wijze van een debuut-werk te spreken, omdat de auteur kennelijk een gerijpt man was, toen het verscheen.
    Geboren in 1911 in Apeldoorn, studeerde hij indologie te Utrecht, waar hij in 1938 promoveerde op een proefschrift over "Baud en Thorbecke". Een tijdlang werkte hij als volontair - of als "fonctionnaire bénévolé", zoals het daar heette - op het Franse departement van koloniën in Parijs, om in 1939 als bestuursambtenaar naar Indië te gaan. Hij maakte daar de Japanse bezetting mee als burgergevangene op Java, en keerde in 1947 naar Nederland terug. Vanaf 1953 was hij een aantal jaren redacteur van De Groene Amsterdammer, thans is hij werkzaam bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

    Zijn eerste boek "De eilanden" uit 1953 bevatte elf verhalen die zich op Madura afspelen en waarin zijn lakonieke, uit korte zinnen bestaande stij1, die zich kenmerkt door een perfect "understatement", merkwaardig contrasteert met de bestuurlijke functie waartegenover Alberts dan ook een opvallend ambivalente houding in deze verhalen inneemt. Maar behalve de humor die daarin tot uiting komt, is er ook een sterk poëtisch element dat wordt bereikt door een stijleffect van beknopte beeldende expressie, dat als een vervreemdende dagdroom werkt. Hij heeft die eigen stijl behouden in "De bomen", de korte autobiografisch geïnspireerde roman over de jeugdjaren van een zesjarige jongen in de bossen van zijn geboortestreek. En een nieuw en sterk blijk ervan vindt men opnieuw in zijn laatste, alweer korte, roman "De vergaderzaal", die dit jaar het licht zag. Als bij zijn andere literaire werken bestaat de primaire stof hier uit werkelijkheid - in dit geval inderdaad een vergaderzaal met de mensen die daarin bij elkaar komen, elk uit zijn eigen wereld.
    Maar het is een bedriegelijke werkelijkheid die onder de handen van de schrijver en onder de ogen van lezer in een werkelijkheid van een ander gehalte verandert. Er groeit daardoor in de gewoonste dingen iets van een onafwendbare noodlotsdreiging. Maar de haast droge nuchterheid, de terughoudendheid en de volstrekte afwezigheid van iedere pathetiek, waarmee de auteur zijn verhaal opbouwt, schept een aangrijpende beklemming die zich langzaam maar onweerhoudbaar als een net over de lezer sluit.

    Naast deze boeken publiceerde Alberts nog een aantal andere werken, waarvan de literaire kwaliteit overigens even persoonlijk en onverwisselbaar is, zoals in 1962 "Namen noemen", zojuist herdrukt als "In en uit het paradijs getild", waarin hij vertelt over de jaren in Indië en in Japanse gevangenschap doorgebracht; in 1963 "Met de Franse slag", eveneens thans herdrukt onder de titel "Aan Frankrijk uitgeleverd", een subtiel en ironisch verslag van zijn belevenissen in Parijs op het ministerie van koloniën; en tenslotte "Haast hebben in september", dit jaar verschenen en stukken bevattend uit de jaren 1955 en 1975, zowel vertellingen als schetsen waarin de historische chroniqueur Alberts en de zuivere creatieve schrijver zich verenigen.

    Tenslotte heeft Alberts ook nog enkele zeer lezenswaardige, maar specifiek historische werken geschreven, buiten zijn dissertatie, namelijk "De Huzaren van Castricum", een studie over enkele episoden uit de tijd der Bataafse Republiek, en "De Hollanders komen ons vermoorden" over de scheiding der Nederlanden in de tachtigjarige oorlog.

    Het aantal boeken van de hand van Alberts is niet heel groot, nauwelijks een tiental. Dat is altijd nog een paar meer dan Nescio, een schrijver aan wie hij soms doet denken, al dient hij niet met hem te worden vergeleken. Juist omdat zij ieder op eigen wijze uniek zijn, nemen zij onverwisselbaar hun plaats in de Nederlandse letteren in.

    Op grond van die overweging heeft de jury dan ook met algemene stemmen besloten het gehele letterkundige oeuvre van A. Alberts voor bekroning met de Constantijn-Huygensprijs 1975 voor te dragen".

     

 


 

Druk.: de Witte Studentenpers.

 


 


Laatste wijziging: 01.07.2015