A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

Herman Erinkveld, Walter van de Laar

Albert Alberts : eerste poging tot een volledige beschrijving van leven en werk

Arnhem ; Groesbeek : s.n., 1979
Scriptie KU Nijmegen, 1979
© H. Erinkveld en W. van de Laar
Inhoudsopgave
Voorwoord
Inleiding
Hoofdstuk I
Hoofdstuk II
Hoofdstuk II.1
Hoofdstuk II.2
Hoofdstuk II.3
Hoofdstuk II.4
Hoofdstuk III
Hoofdstuk III.1
Hoofdstuk III.2
Hoofdstuk III.3
Hoofdstuk III.4
Hoofdstuk III.5
Hoofdstuk III.6
Nabeschouwing
Hoofdstuk IV
Hoofdstuk IV.1
Hoofdstuk IV.2
Hoofdstuk IV.3
Hoofdstuk IV.4
Hoofdstuk IV.5
Hoofdstuk IV.6
Hoofdstuk IV.7
Hoofdstuk IV.8
Nabeschouwing
Handleiding.....
Bibliografie.....
Bijlage I
Bijlage II
Bijlage III

Paragraaf 7

 

"Haast hebben in september"

 

Tegelijk met "In en uit het paradijs getild" verschijnt in de lente van 1975 het zesde en tot nu toe laatste boek van Alberts: "Haast hebben in september" (1), genoemd naar een van de in het boek gebundelde verhalen, die alle tussen de jaren 1955 en 1975 zijn geschreven (2).
Met de uitgave van dit zesde boek gaat een oude wens van Rob Nieuwenhuys in vervulling. In zijn artikel van 28 december 1963 in "Het Parool" (3) - het kwam in Paragraaf 4 en 6 ook al ter sprake (4) - herinnert hij aan "De Nachtegalen van de keizer", dat in 1962 in "Bouquet", het huisorgaan van Oud-wijnkopers, verschenen was (5). "Het is", zegt Nieuwenhuys, "méér dan alleen maar waard herdrukt te worden in een letterkundig tijdschrift of later in een kleine bundel met nog een paar andere verhalen als: "De kamer zonder deuren" of "Zee, onvergetelijke zee van Perou" - het is zonder meer een meesterlijk tot in alle geledingen uitgekiend verhaaltje. Ikzelf geef voor deze nauwelijks tweeduizend woorden heel wat romans van vandaag en vroeger cadeau".

 

Aanvankelijk zou het boek ook naar "De Nachtegalen van de keizer" genoemd zijn, dat mèt "Zee, onvergetelijke zee bij Perou" en "Cadiz. de kamer zonder deuren" (inderdaad) deel uitmaakt van de 14 gebundelde verhalen. Over die titel-kwestie zegt Alberts in de "Haagse Post" van 25 januari 1975: "Daar hebben we wel over gedacht en we hebben het aan verschillende andere mensen gevraagd. En stuk voor stuk zeiden ze: oh nee. Er was er zelfs een bij die zei: dat lijkt te veel op een sprookje van Andersen. Nou was dat ook de bedoeling. Maar men vond die andere toch beter. Ach, misschien vergissen ze zich wel hoor. Maar ja, ik vind het wel goed, ze moeten maar zien" (6).
De titel "doet" het kennelijk goed; het boek wordt althans uitstekend verkocht. In de "Haagse Post" van 19 juli 1975 wordt onder de kop "Unicum" bij het succes stilgestaan (7). Dan staat Alberts met drie titels op de "Haagse Post-Toptien". Met "Aan Frankrijk uitgeleverd", "In en uit het paradijs getild" en "Haast hebben in september" is Alberts op dat moment de best verkochte auteur in Nederland.
"Ja, drie boeken van Alberts tegelijk op de markt: wie had dat ooit gedacht", roept een criticus uit (8). Alberts zelf zeker niet: "Heel wonderlijk ja, ja" zegt hij (9), "ik begrijp het nog niet helemaal goed, maar ja, gelukkig hóef ik het niet te begrijpen. Het leek me notabene riskant om met drie boeken tegelijk te komen, maar Van Oorschot zei: het is precies omgekeerd, ze steunen mekaar en hij heeft nog gelijk ook".

 


 

P.H. Dubois

 

Op 19 juli, de dag waarop in de "Haagse Post" van het "Unicum" (zie boven) sprake is, verschijnt ook de eerste bespreking van "Haast hebben in september". Zij is van de hand van Pierre H. Dubois (10). Hij verheugt zich over het wijze besluit van Van Oorschot om - gebruik makend van de goede conjunctuur die na "De vergaderzaal" is ontstaan - het drietal bovengenoemde boeken ongeveer gelijktijdig te doen verschijnen.
"Haast hebben in september" bevat geen mémoires zoals de beide andere boeken, merkt hij op. Het is een bundeling van stukken die tamelijk heterogeen van inhoud zijn. Sommige ervan zijn historische schetsen, spelend in de tijd van Napoleon of in andere eeuwen in Frankrijk of Schotland. Andere zijn korte schetsen of vertellingen die zuiver aan de verbeelding zijn ontsprongen, misschien berustend op eigen ervaringen, maar eenvoudig gegeven als verhaal, zoals het prachtige "Zee, onvergetelijke zee bij Perou".
"Ofschoon zich hier de historische chroniqueur die Alberts ook bij momenten is, mengt met de zuiver creatieve schrijver", zegt Dubois, "is hier toch in bijna elk verhaal in de eerste plaats deze laatste aan het woord. Want zelfs de op historische gegevens berustende verhalen danken hun kwaliteit aan hun subtiele, ironische en tegelijk ernstige literaire talent van de auteur".

 

J. Huisman

 

Jan Huisman, die op 26 juli voor het "Algemeen Dagblad" onder meer "Haast hebben in september" bespreekt (10), vindt Alberts daarin op zijn best. Zijn voorkeur gaat uit naar de historische verhalen uit de bundel.

 

Ab Visser

 

In de "Leeuwarder Courant" van 23 augustus bespreekt Ab Visser Alberts' nieuwste boek (12). Hierin, zegt Visser, is Alberts van chroniqueur tot literator geworden, althans gedeeltelijk.
Slechts enkele verhalen zijn in de ik-vorm geschreven, zonder dat men de auteur overigens met de ik-figuur behoeft te identificeren. In het titelverhaal is Alberts de zeer erudiete en ter-zakekundige amateur-historicus en chroniqueur, die historische feiten en data stipt vermeldt. Helaas wordt dit op zich interessante verhaal onduidelijk door de onoverzichtelijke hoeveelheid namen in een te kort bestek en daardoor blijft het als "verhaal" vlak. Beter vindt Visser het historische fantasie-verhaal "De onbekende maarschalk"; goed is ook "De berg van Soria", het verhaal van een illusie dat in Spanje gesitueerd is en de symboliek van een "droomhuis" behandelt, een motief dat men meer in het werk van Alberts aantreft. Want droom- en spook-huizen trekken Alberts aan en alleen via deze symbolische omwegen kan men iets over zijn innerlijke leven raden. Visser vindt het een geslaagde bundel, waarin het titelverhaal overigens lang niet het beste is, al blijft het mogelijk dat de schrijver daar anders over denkt.

 

Vera Illes

 

Naar aanleiding van het succes van het drietal boeken, dat weken lang aanhoudt, wordt Alberts (weer eens) geïnterviewd. In een vraaggesprek dat Vera Illes voor het NRC/Handelsblad met hem heeft en dat op 15 augustus wordt gepubliceerd (13), blijkt Alberts dat plotselinge succes nog steeds "een onbegrijpelijke zaak" te vinden. "Ik vind het natuurlijk wel leuk dat er ineens zo'n belangstelling voor bestaat", zegt hij, "maar ik lig er niet wakker van. Het verbaast me allemaal wel een beetje".
Voorts trekt tijdens het vraaggesprek Alberts' leven nog eens aan ons oog voorbij.

 

Hanneke Wijgh

 

Op 3 september bespreekt Hanneke Wijgh "Haast hebben in september" in "De Nieuwe Linie" (14). (Haar artikel kwam al eens ter sprake (15).)
Zij onderscheidt in de bundel 3 kategorieën: a.) historische schetsen ("De spoken van de Ben Alder"; "De moord in de rue Quincampoix"; "Schot" en het titelverhaal, dat zij het beste vindt); b.) er is één biografische vertelling: "1945-1940, of het verloren gaan van een terugkerende zoon"; c.) de andere 9 verhalen vallen onder het literaire genre. In een enkel verhaal wordt naar de historie gelonkt zoals in "De onbekende maarschalk" waarin een jongen wegdroomt naar de Napoleontische tijd.
In deze afdeling vindt Wijgh slechts twee verhalen echt goed: "De Nachtegalen van de keizer" en "Zee, onvergetelijke zee bij Perou": "ze zijn schitterend", meent zij, "en hebben alle kwaliteiten van "De eilanden"."
In "De Nachtegalen van de keizer" wordt niet over ruzie gerept, nog minder over wederzijdse liefdesbetuigingen. Wat er niet staat, is toch duidelijk aanwezig: de liefde van.de man voor de vrouw die hem verlaat. Ook "Zee, onvergetelijke zee bij Perou" is zo'n verhaal vol ingehouden emotie. Twee mannen maken een reis van Amerika naar Perou, dagenlang zien ze de zee, tot vervelends toe. Als ze daarna in een bus door het Andesgebergte rijden, vragen ze plots de chauffeur om te stoppen, omdat ze een glimp van de zee zien.

 

E. Huizing

 

Op 11 september schrijft Everhard Huizing in het "Nieuwsblad van het Noorden" onder andere (16) over "Haast hebben in september". Hij vindt het een uitstekend boek voor wie nog kennis met Alberts moet maken. Bijna alle elementen en toonaarden die in Alberts' overige werk aanwezig zijn, zegt hij, kan men hierin terugvinden: het levendig en niet zonder humor vertelde titelverhaal over een episode uit de Franse geschiedenis; het surrealistisch aandoende "De heks van Vienne"; het prachtige verhaal over een soort Kees-de-Jongen-achtige knaap die in zijn fantasieën voor Napoleon de kastanjes uit het vuur haalt als "de onbekende maarschalk".
Alberts is in zijn nieuwste boek meer verteller dan bijvoorbeeld in "De vergaderzaal", meent Huizing: "Natuurlijk kan hij uitstekend vertellen, maar het best is Alberts, wanneer hij met een minimale intrige werkt, met zo weinig mogelijk literaire kunstgrepen", zegt hij.

 

K. Fens

 

Twee dagen na Huizing schrijft Kees Fens zijn zoveelste bijdrage over werk van Alberts (17). In nogal wat van zijn verhalen, zegt Fens, beschrijft Alberts een gang van leeg (het begin van het verhaal wanneer alles nog gebeuren moet) naar leeg (het einde wanneer er van alles gebeurd is, maar niets is afgewikkeld); zo zijn bijvoorbeeld begin en einde van "De vergaderzaal" aan elkaar gelijk. In een vraaggesprek heeft Alberts eens gezegd dat hij het begin en het einde van een verhaal meestal het eerst in het hoofd heeft. Niet zo verwonderlijk, meent Fens, want om dat tussengebied gaat het in zijn proza.
Vandaar ook Alberts' voorkeur voor historische voorvallen: ze zijn deeltjes uit een kop- en staartloos geheel, ze behoeven niet een einde waarin alle draadjes een knoop worden; ook de gebeurtenissen zelf kunnen "ongericht", zonder zicht op een einde, beschreven worden. Alles kan gebeuren, omdat er tenslotte niets definitief behoeft te zijn gebeurd. Een aantal verhalen uit "Haast hebben in september" levert daarvan nieuwe bewijzen.
Alberts voelt zich, zegt Fens, kennelijk aangetrokken tot de "petite histoire": helemaal geschikt voor zijn haast terloopse wijze van schrijven, in een taal zo licht, met zo zachte humor, dat grote gebeurtenissen er niet in te pakken moeten zijn, tenzij je de slag bij Waterloo terugbrengt tot het formaat van die bij Wijk bij Duurstede. "De onbekende maarschalk" is daarvan een voorbeeld.
Een jongen herschrijft in zijn verbeelding de geschiedenis van zijn held Napoleon; in het nieuwe verhaal - heel wat beter aflopend dan de "echte" geschiedenis - speelt de jongen zelf als onbekende maarschalk de hoofdrol. Het is een bijzonder mooi verhaal, met zijn typisch Nederlandse omkadering. Wat erin verteld wordt, is niet alleen de wijze van geschiedbeleving door jongens, het verhaal is ook een echt jongensverhaal: geschiedenis van heel dichtbij en jezelf er ook vlakbij; geschiedenis als mensenverhaal, als een avonturenverhaal ook, en van zo dichtbij geschreven, dat alle mensen ongewoon en dus boeiend worden. Misschien is Alberts ooit die verbeeldingrijke jongen geweest, oppert Fens. Als hij het niet is geweest, dan is hij het geworden, want hij kan nog steeds geschiedenis schrijven als jongensverhaal, de enige vorm waarin geschiedenis voor de niet-vakman boeiend is.
Zijn in de historische verhalen de gebeurtenissen hoofdzaak, in de meeste andere zijn het de gevoelens, door gebeurtenissen gewekt, al worden die gevoelens zelden scherp waarneembaar gemaakt: ze laten zich eerder vermoeden dan aanwijzen. Daardoor krijgen ook de gebeurtenissen zelf geen scherp te omschrijven karakter, laat staan dat ze door een intrige verbonden worden. Zo op het oog schakelt Alberts een reeks voorvallen aaneen, zó toevallig, dat er weinig lijkt te gebeuren; toch is aan het einde een bijna-geheel ontstaan, bijna, want er blijft toch iets open en daarmee te raden. Zelfs "De Nachtegalen van de keizer", dat echt een einde heeft, besluit toch nog op indirecte wijze: door middel van een beeld dat meer interpretaties toelaat.
Een half einde is bij Alberts het goede werk.
Voor negen-tiende is Alberts' boek een bijna ideaal jongensboek, zegt Fens; je leest zonder zorgen alle verhalen achter elkaar uit, nieuwsgierig naar het einde, dat dan soms helemaal uitblijft. Dit boek geeft de verbeelding weer evenveel kans als de jongen kreeg van zijn boek over Napoleon.

 

W. Bulter

 

Willem Bulter bespreekt "Haast hebben in september" evenals Fens op 13 september. Zijn artikel in "Tubantia" was al eens onderwerp van bespreking (18).
Hij onderscheidt - evenals Hanneke Wijgh (zie blz.360) - 3 kategorieën verhalen in "Haast hebben in september": zuiver historische (a); suggestief-mysterieuze (b) en anekdotische (c) verhalen:
(a) De historische verhalen zijn een uitvloeisel van Alberts' historische belangstelling en gesnuffel in archieven. Hieronder ressorteren: "De spoken van de Ben Adler"; "Schot"; "Haast hebben in september" en "De moord in de Rue Quincampoix"; het titelverhaal vindt Bulter in geen enkel opzicht typerend voor de bundel of de schrijver; het springt er alleen uit vanwege zijn lengte. De verhalen "1940-1945 etc." en "De herfst van het heimwee" zijn mengelingen van historie en autobiografie. Het eerste van beide is na "In en uit het paradijs getild" een overbodige geschiedenis, een omkering die niet funktioneel is. (b) In deze verhalen bevinden zich volgens Bulter de beste verhalen, vooral "De onbekende maarschalk" en "De berg van Soria". Beide verbeelden een typische Alberts-thematiek: de schrijnende discrepantie tussen droom en realiteit in het leven van de enkeling. Zoals in "Het Moeras" (uit "De eilanden") de hoofdpersoon zich een vrouw aanwezig droomt die er niet is, zo droomt een bakker zich in "De berg van Soria" zich een huis op een berg dat er niet is.
(c) Tot de anekdotische verhalen rekent Bulter: "Meneer Moët en meneer Chandon"; "De nacht van de Tijger van Ballina" en "Zee, onvergetelijke zee bij Perou". Verhalen met afgebakende thema's en klare pointes. Hier toont zich Alberts, "de meester van de suggestie", in een andere gedaante.
"Haast hebben in september" is dus heterogeen van inhoud en kwaliteit, besluit Bulter. Twee sublieme verhalen ("De onbekende maarschalk" en "De berg van Soria"); één ronduit slecht verhaal: "1945-1940 etc." en de rest voldoende.

 

A. Zuiderent

 

Ad Zuiderent wijdt in "Trouw" van 11 oktober een tweetal kolommen aan "Haast hebben in september". In het merendeel der verhalen is de geschiedenis zó verteld, zegt hij, alsof Alberts er zelf bij geweest is, zoals bijvoorbeeld in "De spoken van de Ben Alder" en in "Schot". Alberts gedraagt zich daarin als de ooggetuige die niet in de toekomst kan zien (terwijl het toch in beide verhalen om een veldtocht in 1745 gaat) en daarom meer aandacht besteedt aan wat later als historische curiosa beschouwd kan worden (19).
Ook in het titelverhaal zijn dergelijke naïeve trekken aan te wijzen. Ook hierin geen uitdieping van historische voorvallen of figuren, van wie wij uit andere bronnen al vrij veel kunnen weten. Alberts geeft de geschiedenis bijna kabbelend. Het naïeve karakter wordt nog versterkt doordat Alberts van allerlei figuren op het derde plan wel de naam noemt, maar geen verdere typering van hen geeft.
"De herfst van het heimwee", zegt Zuiderent, is een van de weinige verhalen waarin de algemene en de persoonlijke geschiedenis samenvallen, omdat Alberts hierin zowel de historie van het kroondomein zet als zijn eigen herinneringen hieraan. De twee heren "Meneer Moët en meneer Chandon" gaan door de manier waarop Alberts hen beschrijft, lijken op de twee heren in het "Alpejagerslied" van Paul van Ostayen: "Een heer die de straat afdaalt/een heer die de straat opklimt/ twee heren die dalen en klimmen"; bij Alberts: "De heer, die bij het verlaten van het station altijd rechtuit gaat, heeft zijn huis in het dorp. De linksafgaande heer woont vanaf het station een half uur lopen naar buiten. Ze weten van elkaar, dat ze bestaan, maar meer ook niet".

 

C. Peeters

 

Carel Peeters relateert in zijn artikel in "Vrij Nederland" van 6 maart '76 "De herfst van het heimwee" (een van de verhalen uit "Haast hebben in september") aan "De bomen" (20).
Ook hij meent - in navolging van Zuiderent - dat het verhaal het midden houdt tussen een persoonlijke beschouwing en een historisch-feitelijk artikel. Alberts kent de bossen en het land van het Koorndomein blijkbaar vanaf zijn jeugd, zegt Peeters, want elke verandering die het ondergaan heeft, betekent dat hij zijn oorspronkelijke voorstelling moet aanpassen: als een schilderij in zijn hoofd dat bij elke verandering bijgewerkt moet worden. Maar het domein is niet veel veranderd, en dat is juist het aantrekkelijke voor Alberts.
Het bos zelf heeft nauwelijks een "geschiedenis"; er is alleen een geschiedenis van de verschillende bezitters. Het einde van het verhaal, waaruit liefde voor het bos spreekt, is zonder meer mooi"; daarin komt het overeen met "De bomen", besluit Peeters.

 


 

Resumerend kunnen we m.b.t. Alberts' laatst verschenen boek het volgende opmerken. "Haast hebben in september" krijgt naast een goede pers ook een ruime publieke belangstelling. De bundel wordt gretig verkocht. Dat is zonder twijfel te danken aan de bekendheid die Alberts sinds "De vergaderzaal" bij het grote publiek verworven heeft, want ook de in herdruk verschenen andere (en tot dan toe slecht "lopende") boeken vinden plotseling aftrek, dankzij de Alberts-hausse, die uitmondt in een unicum: sinds het bestaan van de "Haagse Post-Toptien" staat op 19 juli 1975 voor het eerst een auteur met drie boeken op deze bestsellerslijst. Alberts is dan dankzij "Aan Frankrijk uitgeleverd", "In en uit het paradijs getild" èn "Haast hebben in september" de meest verkochte auteur in Nederland!
Ten langen leste hebben dus àlle zes boeken van Alberts ruime waardering gevonden. Dit moest wel gestalte krijgen in een prijs, een nieuwe en grotere erkenning dan destijds, toen hij de "Novelleprijs van de Gemeente Amsterdam" (21) ontving en later de "Marianne Philips-prijs" (22). Over die prijs, die hem als apotheose van een waar Alberts-jaar op het eind van 1975 wordt uitgereikt, gaat de volgende Paragraaf.

 

Noten bij Paragraaf 7

 

  1. "Haast hebben in september",
    Amsterdam, z.j.
  2.  

  3. Het titelverhaal was eind 1974 verschenen in het (200ste) jubileum-nummer van "Tirade" ("Tirade-Speciaal"), het literaire maandblad van Van Oorschot (!), dat een ware bestseller was: er werden 10.000 exemplaren van verkocht
  4.  

  5. Rob Nieuwenhuys: "Franse herinneringen van A. Alberts",
    Het Parool, 28 december 1963
  6.  

  7. Paragraaf 4, bladzijde 3O5; Paragraaf 6, bladzijde 330
  8.  

  9. "De Nachtegalen van de keizer",
    Bouquet, Huisorgaan van Oud-wijnkopers, nr. 19,
    Haarlem 1962
  10.  

  11. G. Brands: "Bestseller" in de rubriek: "Eerste Mélange",
    Haagse Post, 25 januari 1975
  12.  

  13. "Unicum",
    Haagse Post, 19 juli 1975
  14.  

  15. Jan Huisman in zijn artikel: "Oud en nieuw van A. Alberts",
    Algemeen Dagblad, 26 juli 1975
  16.  

  17. zie onder noot 7
  18.  

  19. Pierre H. Dubois: "Het talent van A. Alberts. Een schrijver buiten de mode",
    Het Vaderland, 19 juli 1975
  20.  

  21. Jan Huisman: "Oud en nieuw van A. Alberts",
    Algemeen Dagblad, 26 juli 1975
  22.  

  23. Ab Visser: "De schrijvende ambtenaar",
    Wekelijks Bijvoegsel van de "Leeuwarder Courant",
    23 augustus 1975
    (Zie ook Paragraaf 3, bladzijde 295; Paragraaf 4, bladzijde 314)
  24.  

  25. "Ik denk nooit meer aan mijn verhalen - A. Alberts best verkochte auteur",
    Cultureel Supplement van "NRC/Handelsblad", 15 augustus 1975
  26.  

  27. Hanneke Wïjgh: "Alberts' grote kracht: veel zeggen met weinig woorden",
    De Nieuwe Linie, 3 september 1975
  28.  

  29. Zie Paragraaf 3, bladzijde 297 en Paragraaf 4, bladzijde 314
  30.  

  31. Everhard Huizing: (zonder titel)
    Nieuwsblad van het Noorden, 11 september 1975
    (zie ook Paragraaf 3, bladzijde 296 en Paragraaf 4, bladzijde 314)
  32.  

  33. Kees Fens: "Jongensverhalen",
    De Volkskrant, 13 september 1975
  34.  

  35. Willem Bulter: "Alberts tilt zichzelf in het schrijversparadijs",
    Tubantia, 13 september 1975
    (zie ook Paragraaf 3, bladzijde 298)
  36.  

  37. Ad Zuiderent: "Het onversierde heimwee van A. Alberts",
    Trouw/Kwartet, 11 oktober 1975
    (zie ook Paragraaf 3, bladzijde 298)
  38.  

  39. Carel Peeters: "Een landschap achter het voorhoofd",
    Vrij Nederland, 6 maart 1976
    (zie ook Paragraaf 2, bladzijde 276-278)
  40.  

  41. Toegekend op 21 november 1953 (zie Paragraaf 1, bladzijde 256)
  42.  

  43. Toegekend op 17 maart 1973 (zie Paragraaf 5, bladzijde 326)

 


Laatste wijziging: 30.06.2015