A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

A. Alberts in De Tijd:

17-9-1976: De Negerhut van E. Douwes Dekker : Max Havelaar verfilmd: zo zou Multatuli het zelf hebben gedaan
9-7-1982: Het besef van het voorgoed voorbij zijn
17-9-1982: Hemel, wat zullen we veel te vertellen hebben!

 


 

De Tijd - 17 september 1976 p. 27

 

De Negerhut van E. Douwes Dekker

Max Havelaar verfilmd: zo zou Multatuli het zelf hebben gedaan

 

   A. Alberts (65), oud-ambtenaar van het binnenlands bestuur van Nederlands-Indië, schrijver van onder meer "De Vergaderzaal", waarvoor hij werd bekroond met de Constantijn Huygensprijs 1975 toetst de Max Havelaar-film aan de bedoelingen van Multatuli en komt tot een positief oordeel. Zó ongeveer heeft Eduard Douwes Dekker het bedoeld: een protest als de Negerhut van Oom Tom.  

 

door A. Alberts

 

   Eduard Douwes Dekker is een even briljant als toegewijd brievenschrijver geweest. Daaraan danken wij een aantal welkome gegevens over de ontstaansgeschiedenis van zijn hoek Max Havelaar of de Koffijveilingen van de Nederlandsche Handelmaatschappij. Vooral de motieven, die tot het schrijven hebben geleid en de keuze van het tweede gedeelte van de titel geven ons te dien aanzien een vrij grote zekerheid.
Dekker is medio september 1859 in Brussel onder de beroerdste materiële omstandigheden met het hoek begonnen. In de eerste dagen natuurlijk een beetje onzeker over het resultaat. Op 22 september schrijft hij aan zijn vrouw Tine: "Het komt me telkens zo onbeduidend voor en dan weer niet". Maar twee dagen later aan zijn medebroeder-Rozenkruizer Van Hasselt in Amsterdam: "...ik heb oogenblikken dat ik meen: dàt moet opgang maken!"
   En op 28 september geeft hij Tine nadere inlichtingen: "Nu vraag je wat ik schrijf. Lieve engel 't is zoo'n raar boek. Voor ik begon liep ik verdrietig rond en bedacht of ik over onze positie en het infame Gouvt aan den Koning zou schrijven, maar ik zag dan zulk een brief daar liggen en vraagde mij af wat zijn lot zou zijn? Zijn lot ware aan het Minist van Koloniën te worden gezonden, en een Minister kan zich zoo gaauw van iets afmaken. Als ik aan den minr had geschreven, krijg ik ten antwoord: ga naar Indië, de G.G. heeft het recht u te plaatsen; Welnu mijn boek is in den vorm van een karakter-roman of eene vertelling een protest tegen onze ellende. Maar ik schrijf het zoo dat het tevens eene onderhoudende lectuur wordt en dat leer velen niet zullen gissen dat het eene officiële strekking heeft. Maarhet Gouvt en de Ministers zullen het moeten opvatten als een beroep op het Nederl. volk tegen alle de beroerdheden van het bestuur. Opeens komt mij daar eene vergelijking in den zin die u de strekking zal doen vatten. Het is een protest tegen onze positie even als de hut van Oom Tom tegen de Slavernij. Het moet overal gelezen worden als lectuur van vermaak, en dat besef moet de regering dwingen er op te letten omdat men geen boek dat in aller handen is, ter zijde kan leggen als een brief".
   Het is volkomen begrijpelijk, dat Multatuli in deze fase en in die tijd heeft gedacht aan het hoek van Harriet Beecher Stowe. Uncle Tom's cabin was in 1859 al jaren wereldberoemd en in een groot aantal landen in vertaling te lezen. Het was, zoals we weten, een protest tegen de ellende van bepaalde mensen - de slaven in het zuiden van de Verenigde Staten - hun opgelegd door degenen die gezag over hen hadden. Multatuli dacht in Brussel aan de ellende van de bevolking van Lebak en aan die van zijn eigen gezin. Terecht stonden die beide feiten - en pas goed tijdens het schrijven van zijn hoek - voor hem in de nauwste relatie. Zijn verwijzing naar de hut van oom Tom is dus volkomen begrijpelijk en zijn verwachtingen van het succes van zijn eigen Max Havelaar zullen er ongetwijfeld door zijn verhoogd.

 

Bedreiging

 

   Mevrouw Beecher Stowe heeft ook een verlengstuk meegegeven aan de titel van haar boek: Uncle Tom's cabin or Life among the lowly. Die ondertitel maakt bepaald geen verbijsterende indruk, maar dat heeft blijkbaar het enorme succes niet in de weg gestaan. Maar Multatuli heeft mogelijk gemeend, dat voor hem de zaak anders lag en dat er achter "Max Havelaar" iets moest komen om het Nederlandse volk in de ziel te raken: namelijk door te suggereren, dat ze wel eens in de beurs zouden kunnen worden getast. Hij zegt, schrijvende aan Tine, dat hij door de koffie en haar makelaar in zijn boek een satirisch element wil brengen. Maar aan het einde van het hoek is die satire uitgemond in een onverholen bedreiging "... en dit zal zeer nadelig kunnen zijn voor de koffieveilingen van de Nederlandse Handelmaatschappij".
   En daarmee waren de conflicten over Multatuli en zijn Max HaveIaar de wereld in geholpen. We zullen zo dadelijk het hoe en waarom proberen te zien. Nu eerst de film.
   Ik weet niet of ze er zich bewust op hebben toegelegd, maar de regisseur van de film en de schrijver van het scenario hebben bijna alles gedaan om de Havelaar-tragedie terug te brengen naar de vorm, de inhoud en de bedoeling, die Multatuli in allereerste instantie - en volgens mij terecht - voor ogen moeten hebben gestaan: in boekvorm een indrukwekkend protest te laten horen tegen de onderdrukking van de Javaanse boer en tegen de ontberingen, die hijzelf en zijn gezin hadden moeten ondergaan, omdat zij zich het lot van die boeren hadden aangetrokken. Protest tegen te zware herendiensten, tegen uitbuiting en knevelarij. En niks geen koffie. Als Multatuli die vervloekte koffie er buiten had gelaten, dan waren de filmmakers uiteraard nooit op het idee gekomen van het pak papieren van Sjaalman, de makelaar Batavus Droogstoppel en de gescheurde koffiebaal. Dan was de film helemaal gaaf geweest.
   Ze is het nu gelukkig bijna: een spannende geschiedenis over "Life among the lowly", over een held, die de onderdrukten ten koste van alles, maar vooral van zichzelf wil helpen en beschermen en die daarbij ten onder gaat. Zo boeiend als het maar kan. De Indonesische spelers zijn schitterend en hun Nederlandse collega's doen eigenlijk niet voor hen onder. De film is zeer de moeite waard om te gaan zien.

 

Knevelarijen

 

   En nu de koffie.
   Op 18 november 1859 heeft de in die dagen zeer geziene en populaire schrijver Jacob van Lennep het boek gelezen. Hij is lyrisch in zijn lof, die hij als volgt samenvat: ,,'t Is bl... mooi, ik weet het niet anders uit te drukken."
   En dan laat hij daar onmiddellijk op volgen: "Indien de schrijver echter meent, dat hij ons heel veel nieuws leert, geloof ik, dat hij zich vergist. Er bestaat bijna niets betreffende die knevelarijen in de oost., ... wat ik niet reeds meermalen gehoord had".
   Helaas had de man gelijk, waarschijnlijk zelfs nog iets meer dan hij dacht. De verhalen over knevelarijen waren in Nederland bekend. En al vrij lang. Bekend, omdat er inderdaad werd gekneveld. De schuldigen bevonden zich onder de groep Indonesische bestuurders, die in die jaren inlandse hoofden werden genoemd. En waarom werd daar niets aan gedaan? Zo is het maar net.
   Ik weet uit de ervaringen van R. Nieuwenhuys, dat het in de discussie over de Havelaarzaak zo langzamerhand ronduit onfatsoenlijk is het woord adat neer te schrijven, maar ik moet het doen.
   De zoëven genoemde Indonesische bestuurders werden in de Indische tijd van Douwes Dekker, lang daarvoor en nog lang daarna, goeddeels gerekruteerd uit de inheemse vorstengeslachten. Dat gold praktisch voor heel Java. In de Compagniestrijd, dus voor rond 1800, was dat vanzelfsprekend geweest en het zou na het herstel van het Nederlandse gezag in 1816 weer zo zijn. Maar met een klein verschil.

   De denkbeelden van de Franse revolutie zijn namelijk niet helemaal weggesmeten geweest voor de geesten in Europa en in enkele delen van Azië. Om het verhaal kort te maken: de bevolkingen in de koloniën moesten worden gezien als mensen en niet alleen als intermediair voor de levering van goed verkoopbare produkten. Daar steekt niets in om honend over te lachen. Men wilde inderdaad een wat menselijker verhouding en misschien zelfs een wat minder autocratische positie van de inheemse vorsten.
   Maar het "kolonie houden" met de daaraan verbonden, zo groot mogelijke revenuen, was daarmee natuurlijk bij lange na de wereld niet uit. Die revenuen kwamen tussen 1816 en 1830 voornamelijk uit de zogenaamde landrente, een door de Engelsen uitgevonden fiscaal systeem, "landrent", wij zouden zeggen grondhuur. Het was geboren uit de fictie, volgens welke het gouvernement eigenaar was van alle grond. Een beroerd systeem, want het leverde veel te weinig op. Daarom werd in 1830 een nieuwe fiscale uitvinding toegepast en die is bekend geworden als het Cultuurstelsel. De boeren konden voortaan in bepaalde gebieden van Java hun belasting betalen in natura, maar dan bij voorkeur niet in maïs of zelfs niet in rijst, maar in een op de wereldmarkt lucratief verhandelbaar produkt. Kortom koffie.
   En in de streken waar de koffie niet kon gedeien, moest de boer dan maar landrente blijven betalen.

 

Sterke Adat

 

   Koffie was nauwelijks een inheems produkt te noemen. De boeren moesten het dus leren planten en dat zullen ze wel geweten hebben. Maar het had best goed kunnen aflopen. De boeren werden aangemoedigd meer koffie te planten dan voor hun fiscale verplichtingen nodig was. Dat meerdere zou normaal worden betaald en opdat het iedereen - de boeren, hun bestuurders en het gouvernement - goed zou gaan, werden de Indonesische en de Europese ambtenaren zogenaamde cultuurprocenten toegekend over de koffieteelt in hun ressort.
   Nu hadden de Indonesische hoofden van oudsher - adat - een bijzonder groot overwicht op hun onderdanen. En daar maakten ze niet zelden misbruik van door zelf te knevelen of door een familielid te laten knevelen. Dat overwicht - en dus die adat - was bijzonder sterk en hardnekkig, ondanks goedbedoelde pogingen van verlichte geesten. Misschien is het in het huidige Indonesië wel verdwenen, maar omstreeks 1940 kon onze regent nog heel smakelijk vertellen over een jongere broer van de oude pangéran (vorst), die er twintig jaar tevoren - dus omstreeks 1920 - zodanig op los knevelde, dat het in het regentschap een schrikbewind werd van jewelste. Niemand, die zijn mond durfde opendoen. En er zullen in de geschiedenis van Java nogal wat pangérans zijn geweest met jongere broers die het slechte pad opgingen.

   De hoofden uit de tijd van het Cultuurstelsel beschouwden hun gezag en de eventueel daaraan verbonden knevelpraktijken als hun recht. En de vorm, waarin zij dat recht uitoefenden, werd al gauw het zodanig opschroeven van de koffiecuItuur tot er voor de Javaanse boer geen grond meer overbleef om er zijn rijst in te planten.
   De koffie werd geleverd aan het gouvernement. Het gouvernement gaf de koffie in consignatie aan de Nederlandse Handelmaatschappij. De maatschappij veilde de koffie en de makelaar - Droogstoppel bijvoorbeeld - kocht ze en verkocht ze weer.
   Maar de verhalen over knevelarijen doken op en er waren al gauw hoge Indische ambtenaren, die er schande van spraken, dat de Hoofden zich verrijkten door knevelarijen.

 

Buffels in beslag

 

   Oplossing? Die hoofden zijn schurken - de term werd lang voor 1850 gebruikt - en ze moesten zo gauw mogelijk aan de kant worden gezet. Nee, zei de andere kant van de deskundigen, want als we dat doen, gaan alle boeren weer rijst planten en dan kunnen we de koffieveilingen wel gedag zeggen.
   Die strijd was in 1859 nog volop aan de gang en ze is beslist in 1870. Toen werd het Cultuurstelsel afgeschaft en het particulier kapitaal toegelaten.
   Maar met Lebak heeft dit alles niet te maken, want daar werd geen koffie geplant. Dat was dan ook de reden, waarom de regent, in vergelijking met zijn cultuurprocenten incasserende collega's, zo arm was en derhalve op een andere manier moest knevelen: onder meer door het inbeslagnemen van buffels.



 

Laatste wijziging: 03.02.2024