A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

 

Het Binnenhof, zaterdag 17 mei 1958

 

“De laatste generaal”, historische roman over Nederlandsch-Indië

 

NOG NIET ZO HEEL LANG GELEDEN bespraken we hier “Vorsten, vissers en boeren” van H. J. Friedericy, die momenteel ambassaderaad voor Pers en Culturele Zaken te Bonn is, een Groninger uit Onstwedde, destijds bestuursambtenaar in het voormalig Nederlands-Indië en die in 1933 te Leiden tot doctor in de letteren en wijsbegeerte promoveerde op het proefschrift “De standen bij de Boeginezen en de Makassaren”. Hij weet alles van die standen bij de Boeginezen en de Makassaren. Alles wat er voor een buitenstaander met mogelijkheid van te weten valt.

 

Die kennis heeft hem uiteraard zeer veel geholpen bij het schrijven van de verhalen in “Vorsten, vissers en boeren” en bij 't schrijven van de vroegere roman “De laatste generaal”, die zojuist bij Querido in de Salamanderserie werd opgenomen. Alleen iemand die tot in de finesse op de hoogte is van de kleinste verschilIen in standsbesef kon zich wagen aan deze roman en deze vertellingen.

 

KENMERK DER ECHTHEID

 

Zij hebben het kenmerk der echtheid. Men voelt er zich inderdaad tussen de Boeginezen en de Makassaren verplaatst. Maar deze sensatie in een andere wereld te worden overgeplaatst zou Friedericy niet voor zijn lezers hebben weten te bereiken op grond van die kennis alleen.
Hij kent 't standsbesef, zoals 't bij de mensen uit dat bepaalde deel van het oosten zich voordoet, hij aanvaardt het ook. Hij is ervan doordrongen, dat het bestaat en dat het zijn waarde heeft, dat het een mens, een man brengen kan tot een bepaalde ontwikkeling van lichaam, geest en gemoed, die moeilijk anders tot stand zou zijn gekomen.
Tevens echter ziet hij van dat standsbesef de betrekkelijkheid in. Hij bezit die zeldzame houding tegenover mensen en leven, die bij uitstek de houding van romanschrijver en verhalenschrijver zou moeten zijn; maar die ook bij dezen minder vaak voorkomt dan men gewoonlijk aanneemt.

 

H. J. Friedericy toont hoe 't was

 

Hij veroordeelt niet, maar hij oordeelt wel. Speciaal ook in “De laatste generaal” in de levensgeschiedenis van Aroe Bontorihoe, die door de Hollanders Bontorio of Bonte Rio werd genoemd en die als knaap Mappa heette.
Hij laat zien hoeveel verschil er is tussen de volkeren, hoe onbegrijpelijk ze voor elkander kunnen zijn, maar hij laat tevens zien hoeveel overeenkomst er toch ook is, dat karakters op elkander gelijken op de hele wereld.
Hoe magnifiek zet hij in het begin al de moeder van Mappa ons voor ogen, die vóór haar zoon Aroe of vorstin was van Bontorihoe, de kleine bergstaat, een van Bones zuidelijke vazalstaten. Zij was een driftige, nukkige vrouw, die schelden kon als weinige van haar onderdanen en die van haar kleine bergstaat, dat godvergeten natte en koude land niets moest hebben.
Mappa's vader bezit een geheel ander karakter, hij staat hoog in de gunst aan het Bonese hof. Mappa heeft veel van zijn moeder, maar ook iets van zijn vader, hij is, kan men zeggen, een sympathieke persoonlijkheid. Hij is niet bepaald gesteld op het leven aan het Bonese hof, zoals zijn broer, hij vindt er de sfeer van bederf en intrige allerminst aantrekkelijk. Hij heeft weinig ondeugden. Hij drinkt niet, hij schuift geen opium, zijn liefdesavonturen zijn beperkt en hij is niet slecht voor zijn vrouw al verwaarloost hij haar.

 

SYMPATHIEK EN WREED

 

Hij is echter wel gek op het kansspel. Hoe geliefd ook, is hij daarom in feite wreder en hebzuchtiger dan zijn niet gemakkelijke moeder. Hij zuigt zijn volk uit door belastingen om aan zijn speeldrift te kunnen voldoen.
H. J. Friedericy laat daaraan niet de minste twijfel bestaan en juist daarom wordt het beeld van Aroe Bontorihoe zo doordringend menselijk en waarachtig. Men krijgt hier de mens niet zoals hij zou moeten zijn, :naar ook niet slechter dan hij is.
Daarom blijft hij van zijn verschijning in het boek tot aan het slot een levende persoonlijkheid. Dat einde is waarlijk grandioos. De koning van Bone, Aroempone, heeft zich van de overeenkomsten met de Hollanders, eens gesloten, niets aangetrokken. Hij waant zich veilig. De Hollanders, de Kompani, kunnen dat natuurlijk niet op zich laten zitten. Zij komen dus met hun troepen en hun schepen. Aroe Bontorihoe wordt door Aroempone als generaal aangesteld. Hij is bepaald niet onbekwaam en hij slaagt erin de eerste landing van de Hollanders zelfs te beletten. Maar dan richten de Hollanders hun kanonnen op de hoofdstad. Aroempone, de koning van Bone, vlucht. De Hollanders zetten een prijs op hem evenals op de man die ze Bontorio noemen. “Verrajers zijn er overal, dus ook bij de Bokkennezen”, deelt de sergeant van de wacht als zijn persoonlijke mening mee aan de officier van piket. “Buiten staat er een”.
En inderdaad staat daar een persoon, die zich aanmeldt om de Hollanders naar Bontorio te brengen. De prijs, op deze aanwijzing gezet, wil hij echter niet hebben. Hij handelt alleen uit wraak, hij haat Bontorio.

 

JUIST ALS JAN FUSELIER

 

Weken lang trekt hij met de Hollanders op. “Na een week begon hij enkele Nederlandse woorden te gebruiken en in de tweede week was hij met de troep op zo goede voet, dat hij, als iedere fuselier, dagelijks zijn glas jenever kreeg “tegen de demen”, tegen de koorts. Hij liet zich de borrel uitstekend smaken en nam bij het innemen al de allures aan van de “Jan”: hij spoelde er voor het inslikken de mondholte mee en als het moest kon hij een “dikkop” in een hap doen verdwijnen zonder te hoesten”.
Tot hij op een dag een extra-borrel krijgt, omdat de radja van Bone gevangen genomen is. Dan verdwijnt hij. Hij blijkt niemand anders geweest te zijn dan Bontorio zelf.
De natuurlijkheid en de nobelheid vindt men beide in dit besluit, zij zijn tevens eigenschappen van het boek “De laatste generaal” zelf, dat ook in stijl uitmunt door een verrassende beheersing en soberheid.

 

JOS PANHUIJSEN    



 

Laatste wijziging: 08.06.2015