Twee jaar geleden ging K. Schippers bij A. Alberts op bezoek,
kort na diens 60ste verjaardag. Er was al een tijd niets nieuws van Alberts verschenen, en de titels waar Alberts aan werkte, stonden nog niet op uitkomen. Schippers schreef naar aanleiding van diens bezoek het hieronder afgedrukte artikel, dat eerder verscheen in de Haagsche Post. Overigens is het in dit artikel genoemde boek "De Huzaren van Castricum" zojuist verschenen. Op de nieuwe roman en de nieuwe verhalenbundel die eveneens ter sprake komen, zullen we nog even moeten wachten. |
(onlangs 60 geworden) schrijft weergaloze boeken, maar is vrijwel onbekend. K. Schippers bezocht hem. |
A. Alberts is een schrijver. Een feit, dat eigenlijk net zo
belachelijk vanzelfsprekend zou moeten zijn als "Juliana is een
koningin", "Kees van Kooten is een komiek",
"Barend Biesheuvel is een politicus" of "Karel Appel is
een schilder". Maar hoewel hij in de periode 1952-1963 4
weergaloze boeken schreef in een stijl, die je bij geen enkele andere
schrijver tegenkomt, wordt hij in literaire handboeken nauwelijks
vermeld en is hij zelfs bij welwillende lezers, die Claus, Mulisch en
Van het Reve wèl in hun boekenkast hebben, zo goed als onbekend.
Alberts' stijl zou je met uitgeholde termen als "humor",
"understatement" of "geraffineerde achteloosheid"
kunnen karakteriseren, maar R. Nieuwenhuys komt er misschien nog het
dichtste bij, als hij zegt, dat het bij Alberts altijd gaat om de
toon, een "ultra-geluid", dat alleen voor zeer goede
verstaanders is te horen. Zoals bij vrienden een enkel gebaar of een
paar woorden van een voor buitenstaanders bijna niet te proeven
geheimtaal voldoende zijn om iets belangrijks in een paar seconden
duidelijk te maken.
Hocus-pocus
Alberts bedrijft nergens literaire hocus-pocus, maar schrijft in een
zo begrijpelijke en heldere taal, dat aan hoogstandjes of experimenten
verslaafde lezers in zijn boeken niet meer dan oppervlakkige schetsen
zien, terwijl zij geen gevoel hebben voor het lef om zoveel weg te
laten.
Het verhaal "De schat" uit "De eilanden" (1952)
eindigt: "We stonden, de dokter en ik, op de veranda om de
anderen na te wuiven. We hoorden even later de motoren aanslaan en we
hoorden hem wegrijden. We gingen weer zitten. De dokter schonk de
glazen vol. Er lag nog één stukje vlees op een van de schotels. Neem
jij het, zei de dokter. Ik nam het."
Onopvallend
Drie jaar geleden moest Alberts uit zijn woning aan de Amsterdamse
Nicolaas Witsenkade, omdat bierbrouwer Heineken daar een aantal huizen
wilde slopen om er een nieuw kantoor neer te zetten. Het liep voor
Alberts niet slecht af. Na o.a. een flat in Slotervaart toch maar te
hebben afgeslagen, kreeg hij ten slotte het huis aangeboden, waar je
milieu-vermoeide stedelingen steeds meer over hoort praten. Een fraai
opgeknapte boerenhoeve in Blaricum, niet al te groot, maar met een
flinke tuin vol weelderige bloemen, beschut door knapen van bomen en
ver genoeg van de meer dan secundaire weg om zelfs een spaarzaam
voorbij zoevende auto nauwelijks te horen.
Nu lijkt het erop, dat Alberts zelf een stil plezier heeft in zijn
onbekendheid. Als je met hem praat over de kwaliteit van zijn boeken,
zegt hij alleen maar: "Ach ja, ik geloof wel, dat ze er nog mogen
wezen" en probeert onmiddellijk het gesprek een
allervriendelijkst koetjes-en-kalfjes-niveau te geven, waarbij hij
zich om de vijf minuten vergenoegd in de handen wrijft, alsof hij wil
zeggen, "wat zitten we hier eigenlijk aardig bij elkaar".
Zijn dagindeling is al even onopvallend. Alberts, die deze maand
zestig wordt, staat elke dag om kwart voor zes op, neemt de bus naar
het station en reist dan naar Den Haag, waar hij op het departement
van Buitenlandse Zaken stukken uit het Duits, Frans en Engels in het
Nederlands vertaalt. In de trein valt hij nogal eens in slaap, maar
dat vindt hij geen bezwaar, "want Den Haag is toch het laatste
station en als het nodig is maken ze me wel wakker".
Om acht uur is hij weer in Blaricum en kijkt dan naar de televisie.
"Ik vind eigenlijk alles mooi, neem die dikke man uit "Met
de muziek mee". En dan de beer uit de Andy Williams Show. Nu
heeft hij nog geen koekje gekregen, zelfs niet in de laatste show. Die
Williams zei het nu alleen maar zachter. Not now, not ever, never.
Daar zit je dan toch wel even mee."
Al die mappen
Het ambtenarenbestaan is niet nieuw voor Alberts. Op "De
bomen" (1953) na spelen al zijn boeken zich af in een ambtelijk
decor, waarbij met lichte accenten wordt aangegeven hoe elk systeem
aan zichzelf ten onder gaat en toch vrolijk wordt gehandhaafd.
"De eilanden" en "Namen noemen" (1962) bevatten
verhalen uit de tijd, toen Alberts bestuursambtenaar op het eiland
Madoera bij Java was. "De Franse slag" (1963) beschrijft
zijn ervaringen op het Franse ministerie van Koloniën, waar hij, na
zijn studie in de indologie (opleiding voor bestuursambtenaren in het
voormalige Nederlands-Indië), drie jaar werkte.
In die wereld heeft Alberts zich altijd thuis gevoeld. Hij amuseerde
zich met al die mappen, die langs vele omwegen misschien toch nog op
de goede kamer terechtkomen. Hij observeerde hoge ambtenaren, die maar
weer nieuwe assistenten aantrokken om zo "het plafond" voor
henzelf rustig te kunnen verhogen. En hij beschouwt al die ambtelijke
structuren niet als een catastrofaal Kafka-doolhof, maar eerder als
een blauwdruk voor bijna elke handeling, die zo goed als nooit precies
verloopt, zoals van tevoren was gedacht of gehoopt.
In het uitstellen, een bezigheid, die ambtenaren als geen ander
beheersen, is Alberts in zijn schrijversleven een meester. "De
vergaderzaal", een roman waarmee hij in het begin van de jaren
'50 is begonnen, heeft hij nog steeds niet afgemaakt. "Oh, het is
niet veel meer, hoor. Ik moet nog maar één hoofdstuk. Maar daarin
moet ik een man gek laten worden. En dat is gewoon te moeilijk voor
mij. Dat boek moet bij Van Oorschot uitkomen. En dan heb ik op één
verhaal na een verhalenbundel af, dat verhaal kan ik zo opschrijven,
ik heb 't precies in m'n hoofd. Dat heb ik aan Querido beloofd. Maar
omdat Van Oorschot m'n eerste boeken heeft uitgegeven, moet die roman
eerst af. En daardoor blijft die verhalenbundel, vervelend genoeg, ook
nog even liggen.".
Den Helder
En om die twee boeken nóg iets langer uit te kunnen stellen, is
Alberts met plezier begonnen aan een merkwaardig stukje vaderlandse
geschiedschrijving. "Ik ben er al 'n paar jaar mee bezig, 't
nadert nou z'n end. Ik ben ermee begonnen in de tijd dat ik naar Den
Haag ging. Op de terugweg moet je wat te lezen hebben. Een
detective-romannetje begint ook te vervelen. En op 't laatst ben ik
maar gewoon boeken gaan halen uit de Koninklijke Bibliotheek.
Biografieën, weet ik wat al niet. In een boek las ik een stuk over de
Tweede Coalitie-oorlog, die heeft geduurd van 1789-1802."
"En in 1799 was heel Europa een groot slagveld. Het front liep
van Sicilië naar Den Helder. En dan denk je ineens Den Helder, Den
Helder... Op twee plaatsen had het conflict een uitermate bijzonder
karakter gekregen. In Napels en in Noord-Holland. Dat begin je dan na
te kijken. En dan kom je op de inval van de Engelsen en Russen bij
Bergen en Castricum. Als je daar bekend bent, weet je dat daar nog een
Russenduin en een Russen-monument staan. Een van de bloedigste
oorlogen ooit in Nederland gevoerd met inbegrip van de
wereldoorlogen."
Pruikentijd
"Van de beide kanten stonden ongeveer een 20.000 man tegenover
elkaar. Bijna eenderde is gesneuveld. Op dat smalle stukje duin, niet
meer dan anderhalve kilometer breed. Als die inval was geslaagd, waren
ze zo doorgegaan naar Parijs. Maar de Fransen en de huzaren van de
Bataafse Republiek hielden het. Dat is echt wel 'n verhaal, hè."
Maar ook dit boek, "De huzaren van Castricum", kan nog wel
even op zich laten wachten, omdat Alberts het eerst volledig wil
annoteren, "zodat niemand kan zeggen, dat ik het uit m'n duim heb
gezogen; ik moet nog een hoofdstuk of zes, zeven. Het grootste boek,
dat ik ooit van mijn leven gemaakt heb, bijna honderdduizend woorden
als het af is. Als ik vroeger tot de 25.000 woorden kwam, wist ik niet
meer hoe ik 't had. 't Is een beetje een verdediging van de
pruikentijd. Die jongens waren helemaal niet zo beroerd en laks en
akelig."
Vast sjabloon
Alberts schrijft in het weekend en tussen de middag op het
departement. Maar zelfs over "De Huzaren van Castricum" is
hij nog niet zeker hoe het wordt uitgegeven. "Een drukkerij heeft
een optie, misschien is het iets voor een bedrijf als gedenkboek of
zo. Van Oorschot kan ik met zo iets toch niet lastigvallen."
Toen Alberts zijn functie als redacteur van "De Groene" liet
schieten voor een baan bij het departement, heeft hij eerst traktaten
en verdragen helpen schrijven en memories van toelichting
geformuleerd. "Nederland sluit zo'n 200 verdragen per jaar. Over
technische dingen en zo. Ik heb een keer een toelichting moeten maken
over een cultureel verdrag met Hongarije. Dat is een vast
sjabloon."
"En dat begon me toch een beetje te vervelen. Dan moet je zeggen
waarom het goed is en zo., dat staat er altijd in uiterst ambtelijke
termen in. Ik denk weet je wat, ik ga er nu eens inzetten, dat het al
heel oud is. Dat we al heel lang culturele banden met Hongarije
hebben. Admiraal De Ruyter heeft nog eens een stelletje Hongaarse
predikanten uit de gevangenis in Napels gehaald. Daar zijn die
Hongaren altijd erg dankbaar voor geweest. Sindsdien hebben Utrechtse
studenten met Hongaarse stipendia theologie aan de Utrechtse
universiteit gestudeerd, ik geloof tot op de huidige dag. Dat heb ik
allemaal verteld. Maar het is er later weer netjes uitgeschrapt. Laten
we dat maar liever niet doen, bang om zich aan water van nul graden
Celsius te branden. Die Hongaren zouden wel eens kunnen denken, dat is
door een koninklijke regering gebeurd en wij zijn nu toch
communisten."
"Ik heb 'ns een keer het concept geleverd voor een verdrag inzake
de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie. Een hele
moeilijke kluif. Er worden allerlei strafbepalingen genoemd. Een van
de vragen was: als je nou 'n hospita bent en je zegt tegen een neger:
sodemieter maar op. Dan ben je strafbaar. Kun je altijd nog zeggen, ik
heb 't niet gedaan omdat hij een neger was. Om dat allemaal goed te
vangen, dat was razend moeilijk. Die middenstukken zou justitie
doen."
Sappig
"Maar ik dacht: laat het begin en eind nou een beetje sappig
zijn. Dat begin ging er meteen al uit. Maar dat eind heeft 't tot de
laatste dag van al die interdepartementale besprekingen volgehouden.
Een beetje gedragen slot. De laatste dag kwam er een man van
Binnenlandse Zaken, een aardige man. Hij zei: het enige wat nou nog
niet helemaal goed zit, dat laatste stuk, hè. We hebben het toen
veranderd. En hij zei: Gelukkig, nou is het slotakkoord van Beethoven
er ook uit. 't Ging met zo iets zo geleidelijk, je zat je eigen
nederlaag te notuleren. En het ging allemaal zo verdomd beleefd.
Ambtenaren zijn aardige mensen.
K. Schippers
Laatste wijziging: 30.05.2015