A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

Twee jaar geleden ging K. Schippers bij A. Alberts op bezoek, kort na diens 60ste verjaardag.
Er was al een tijd niets nieuws van Alberts verschenen, en de titels waar Alberts aan werkte, stonden nog niet op uitkomen.
Schippers schreef naar aanleiding van diens bezoek het hieronder afgedrukte artikel, dat eerder verscheen in de Haagsche Post. Overigens is het in dit artikel genoemde boek "De Huzaren van Castricum" zojuist verschenen. Op de nieuwe roman en de nieuwe verhalenbundel die eveneens ter sprake komen, zullen we nog even moeten wachten.

 

A. Alberts schrijft zijn boeken tussen de middag op het departement

 

A. Alberts
(onlangs 60 geworden)
schrijft weergaloze
boeken,
maar is
vrijwel onbekend.
K. Schippers
bezocht hem.

Bulkboek 18 / Indisch-Nederlandse letterkunde ; dl. 3
Utrecht : Knippenberg's Uitgeverij, 1973. - p. 22-23
Het interview verscheen eerder in de Haagsche Post (1971) (25 augustus)


A. Alberts is een schrijver. Een feit, dat eigenlijk net zo belachelijk vanzelfsprekend zou moeten zijn als "Juliana is een koningin", "Kees van Kooten is een komiek", "Barend Biesheuvel is een politicus" of "Karel Appel is een schilder". Maar hoewel hij in de periode 1952-1963 4 weergaloze boeken schreef in een stijl, die je bij geen enkele andere schrijver tegenkomt, wordt hij in literaire handboeken nauwelijks vermeld en is hij zelfs bij welwillende lezers, die Claus, Mulisch en Van het Reve wèl in hun boekenkast hebben, zo goed als onbekend.
Alberts' stijl zou je met uitgeholde termen als "humor", "understatement" of "geraffineerde achteloosheid" kunnen karakteriseren, maar R. Nieuwenhuys komt er misschien nog het dichtste bij, als hij zegt, dat het bij Alberts altijd gaat om de toon, een "ultra-geluid", dat alleen voor zeer goede verstaanders is te horen. Zoals bij vrienden een enkel gebaar of een paar woorden van een voor buitenstaanders bijna niet te proeven geheimtaal voldoende zijn om iets belangrijks in een paar seconden duidelijk te maken.

Hocus-pocus
Alberts bedrijft nergens literaire hocus-pocus, maar schrijft in een zo begrijpelijke en heldere taal, dat aan hoogstandjes of experimenten verslaafde lezers in zijn boeken niet meer dan oppervlakkige schetsen zien, terwijl zij geen gevoel hebben voor het lef om zoveel weg te laten.
Het verhaal "De schat" uit "De eilanden" (1952) eindigt: "We stonden, de dokter en ik, op de veranda om de anderen na te wuiven. We hoorden even later de motoren aanslaan en we hoorden hem wegrijden. We gingen weer zitten. De dokter schonk de glazen vol. Er lag nog één stukje vlees op een van de schotels. Neem jij het, zei de dokter. Ik nam het."

Onopvallend
Drie jaar geleden moest Alberts uit zijn woning aan de Amsterdamse Nicolaas Witsenkade, omdat bierbrouwer Heineken daar een aantal huizen wilde slopen om er een nieuw kantoor neer te zetten. Het liep voor Alberts niet slecht af. Na o.a. een flat in Slotervaart toch maar te hebben afgeslagen, kreeg hij ten slotte het huis aangeboden, waar je milieu-vermoeide stedelingen steeds meer over hoort praten. Een fraai opgeknapte boerenhoeve in Blaricum, niet al te groot, maar met een flinke tuin vol weelderige bloemen, beschut door knapen van bomen en ver genoeg van de meer dan secundaire weg om zelfs een spaarzaam voorbij zoevende auto nauwelijks te horen.
Nu lijkt het erop, dat Alberts zelf een stil plezier heeft in zijn onbekendheid. Als je met hem praat over de kwaliteit van zijn boeken, zegt hij alleen maar: "Ach ja, ik geloof wel, dat ze er nog mogen wezen" en probeert onmiddellijk het gesprek een allervriendelijkst koetjes-en-kalfjes-niveau te geven, waarbij hij zich om de vijf minuten vergenoegd in de handen wrijft, alsof hij wil zeggen, "wat zitten we hier eigenlijk aardig bij elkaar".
Zijn dagindeling is al even onopvallend. Alberts, die deze maand zestig wordt, staat elke dag om kwart voor zes op, neemt de bus naar het station en reist dan naar Den Haag, waar hij op het departement van Buitenlandse Zaken stukken uit het Duits, Frans en Engels in het Nederlands vertaalt. In de trein valt hij nogal eens in slaap, maar dat vindt hij geen bezwaar, "want Den Haag is toch het laatste station en als het nodig is maken ze me wel wakker".
Om acht uur is hij weer in Blaricum en kijkt dan naar de televisie. "Ik vind eigenlijk alles mooi, neem die dikke man uit "Met de muziek mee". En dan de beer uit de Andy Williams Show. Nu heeft hij nog geen koekje gekregen, zelfs niet in de laatste show. Die Williams zei het nu alleen maar zachter. Not now, not ever, never. Daar zit je dan toch wel even mee."

Al die mappen
Het ambtenarenbestaan is niet nieuw voor Alberts. Op "De bomen" (1953) na spelen al zijn boeken zich af in een ambtelijk decor, waarbij met lichte accenten wordt aangegeven hoe elk systeem aan zichzelf ten onder gaat en toch vrolijk wordt gehandhaafd.
"De eilanden" en "Namen noemen" (1962) bevatten verhalen uit de tijd, toen Alberts bestuursambtenaar op het eiland Madoera bij Java was. "De Franse slag" (1963) beschrijft zijn ervaringen op het Franse ministerie van Koloniën, waar hij, na zijn studie in de indologie (opleiding voor bestuursambtenaren in het voormalige Nederlands-Indië), drie jaar werkte.
In die wereld heeft Alberts zich altijd thuis gevoeld. Hij amuseerde zich met al die mappen, die langs vele omwegen misschien toch nog op de goede kamer terechtkomen. Hij observeerde hoge ambtenaren, die maar weer nieuwe assistenten aantrokken om zo "het plafond" voor henzelf rustig te kunnen verhogen. En hij beschouwt al die ambtelijke structuren niet als een catastrofaal Kafka-doolhof, maar eerder als een blauwdruk voor bijna elke handeling, die zo goed als nooit precies verloopt, zoals van tevoren was gedacht of gehoopt.
In het uitstellen, een bezigheid, die ambtenaren als geen ander beheersen, is Alberts in zijn schrijversleven een meester. "De vergaderzaal", een roman waarmee hij in het begin van de jaren '50 is begonnen, heeft hij nog steeds niet afgemaakt. "Oh, het is niet veel meer, hoor. Ik moet nog maar één hoofdstuk. Maar daarin moet ik een man gek laten worden. En dat is gewoon te moeilijk voor mij. Dat boek moet bij Van Oorschot uitkomen. En dan heb ik op één verhaal na een verhalenbundel af, dat verhaal kan ik zo opschrijven, ik heb 't precies in m'n hoofd. Dat heb ik aan Querido beloofd. Maar omdat Van Oorschot m'n eerste boeken heeft uitgegeven, moet die roman eerst af. En daardoor blijft die verhalenbundel, vervelend genoeg, ook nog even liggen.".

Den Helder
En om die twee boeken nóg iets langer uit te kunnen stellen, is Alberts met plezier begonnen aan een merkwaardig stukje vaderlandse geschiedschrijving. "Ik ben er al 'n paar jaar mee bezig, 't nadert nou z'n end. Ik ben ermee begonnen in de tijd dat ik naar Den Haag ging. Op de terugweg moet je wat te lezen hebben. Een detective-romannetje begint ook te vervelen. En op 't laatst ben ik maar gewoon boeken gaan halen uit de Koninklijke Bibliotheek. Biografieën, weet ik wat al niet. In een boek las ik een stuk over de Tweede Coalitie-oorlog, die heeft geduurd van 1789-1802."
"En in 1799 was heel Europa een groot slagveld. Het front liep van Sicilië naar Den Helder. En dan denk je ineens Den Helder, Den Helder... Op twee plaatsen had het conflict een uitermate bijzonder karakter gekregen. In Napels en in Noord-Holland. Dat begin je dan na te kijken. En dan kom je op de inval van de Engelsen en Russen bij Bergen en Castricum. Als je daar bekend bent, weet je dat daar nog een Russenduin en een Russen-monument staan. Een van de bloedigste oorlogen ooit in Nederland gevoerd met inbegrip van de wereldoorlogen."

Pruikentijd
"Van de beide kanten stonden ongeveer een 20.000 man tegenover elkaar. Bijna eenderde is gesneuveld. Op dat smalle stukje duin, niet meer dan anderhalve kilometer breed. Als die inval was geslaagd, waren ze zo doorgegaan naar Parijs. Maar de Fransen en de huzaren van de Bataafse Republiek hielden het. Dat is echt wel 'n verhaal, hè." Maar ook dit boek, "De huzaren van Castricum", kan nog wel even op zich laten wachten, omdat Alberts het eerst volledig wil annoteren, "zodat niemand kan zeggen, dat ik het uit m'n duim heb gezogen; ik moet nog een hoofdstuk of zes, zeven. Het grootste boek, dat ik ooit van mijn leven gemaakt heb, bijna honderdduizend woorden als het af is. Als ik vroeger tot de 25.000 woorden kwam, wist ik niet meer hoe ik 't had. 't Is een beetje een verdediging van de pruikentijd. Die jongens waren helemaal niet zo beroerd en laks en akelig."

Vast sjabloon
Alberts schrijft in het weekend en tussen de middag op het departement. Maar zelfs over "De Huzaren van Castricum" is hij nog niet zeker hoe het wordt uitgegeven. "Een drukkerij heeft een optie, misschien is het iets voor een bedrijf als gedenkboek of zo. Van Oorschot kan ik met zo iets toch niet lastigvallen."
Toen Alberts zijn functie als redacteur van "De Groene" liet schieten voor een baan bij het departement, heeft hij eerst traktaten en verdragen helpen schrijven en memories van toelichting geformuleerd. "Nederland sluit zo'n 200 verdragen per jaar. Over technische dingen en zo. Ik heb een keer een toelichting moeten maken over een cultureel verdrag met Hongarije. Dat is een vast sjabloon."
"En dat begon me toch een beetje te vervelen. Dan moet je zeggen waarom het goed is en zo., dat staat er altijd in uiterst ambtelijke termen in. Ik denk weet je wat, ik ga er nu eens inzetten, dat het al heel oud is. Dat we al heel lang culturele banden met Hongarije hebben. Admiraal De Ruyter heeft nog eens een stelletje Hongaarse predikanten uit de gevangenis in Napels gehaald. Daar zijn die Hongaren altijd erg dankbaar voor geweest. Sindsdien hebben Utrechtse studenten met Hongaarse stipendia theologie aan de Utrechtse universiteit gestudeerd, ik geloof tot op de huidige dag. Dat heb ik allemaal verteld. Maar het is er later weer netjes uitgeschrapt. Laten we dat maar liever niet doen, bang om zich aan water van nul graden Celsius te branden. Die Hongaren zouden wel eens kunnen denken, dat is door een koninklijke regering gebeurd en wij zijn nu toch communisten."
"Ik heb 'ns een keer het concept geleverd voor een verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie. Een hele moeilijke kluif. Er worden allerlei strafbepalingen genoemd. Een van de vragen was: als je nou 'n hospita bent en je zegt tegen een neger: sodemieter maar op. Dan ben je strafbaar. Kun je altijd nog zeggen, ik heb 't niet gedaan omdat hij een neger was. Om dat allemaal goed te vangen, dat was razend moeilijk. Die middenstukken zou justitie doen."

Sappig
"Maar ik dacht: laat het begin en eind nou een beetje sappig zijn. Dat begin ging er meteen al uit. Maar dat eind heeft 't tot de laatste dag van al die interdepartementale besprekingen volgehouden. Een beetje gedragen slot. De laatste dag kwam er een man van Binnenlandse Zaken, een aardige man. Hij zei: het enige wat nou nog niet helemaal goed zit, dat laatste stuk, hè. We hebben het toen veranderd. En hij zei: Gelukkig, nou is het slotakkoord van Beethoven er ook uit. 't Ging met zo iets zo geleidelijk, je zat je eigen nederlaag te notuleren. En het ging allemaal zo verdomd beleefd. Ambtenaren zijn aardige mensen.

K. Schippers

 

Laatste wijziging: 30.05.2015