A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

De Tijd 17 juni 1983 p. 59

 

A. Alberts en de vermaardheid van een schrijver

 

Het zal wel bij gebrek aan bijgezette schrijvers zijn dat in ons land zo langzamerhand een traditie is ontstaan van het biografisch en literair uiteenrafelen van nog levende auteurs. Maar afgezien van dat omineuze tintje levert het vaak boeiende lectuur op. Neem nu weer zo'n Bzzlletin (nr. 106) over A. Alberts, voormalig bestuursambtenaar in Nederlands-Indië die eigenlijk pas na zijn pensionering goed op dreef is geraakt als schrijver. Met name zijn laatste twee romans De honden jagen niet meer (1979), Maar geel en glanzend blijft het goud (1981) en de verhalenbundel Het zand voor de kust van Aveiro (1982) - allemaal uitgegeven bij Van Oorschot - hebben sterk de aandacht getrokken.
   'Wanneer ik een bijzonder gefortuneerd mens was, zou ik heel lui zijn, dan zou ik geschiedenisboeken schrijven, en verder niets. Het zand voor de kust van Aveiro is me erg meegevallen, ik durf hier veel meer zijpaden in te slaan en veel meer avonturen in te gooien', zo zegt Alberts daarover zelf in een interview met Johan Diepstraten waarmee Bzzlletin dit speciale nummer over 'de dagdromende verteller' opent.
   Onder die kop gaat Erik de Blauw in op de vermenging van fictie en werkelijkheid in Alberts' proza. Veel ogenschijnlijke fantasieën blijken gebaseerd op historische gegevens maar er is ook een 'categorie pure verzinsels' zoals de Jansen en Jansen-achtige treinreizigers die de namen 'meneer Moët' en 'meneer Chandon' meekrijgen.

 

 

   Graa Boomsma wikt en weegt de waardering van de critici voor het werk van Alberts die als historicus eigenlijk maar één doel nastreefde: het boeiend vertellen van waargebeurde feiten. En dat was iets wat hij had opgestoken bij zijn leermeester Gerretson, die onder het pseudoniem Geerten Gossaert gedichten schreef. Over die vriendschap met Gerretson en anderen verschijnt trouwens in het najaar bij Van Oorschot een bundel Utrechtse herinneringen.
   Verder in Bzzlletin ook nog een artikel van Hella Haasse over het 'Indische' proza van Alberts die volgens haar in zijn 'fictie' van De eilanden en in de 'facts' van In en uit het paradijs getild zijn individuele variant heeft getoond van de bewustwording van een Nederlands-Oost-Indisch ambtenaar als eenling!
   Bovendien wordt in dit nummer het interview afgedrukt dat Gerard Brands in oktober 1974 voor de AVRO-TV met Alberts had en dat eindigde met de vraag wat hij ervan zou vinden als hij plotseling beroemd werd als schrijver.
   '...gezien de ervaringen zit dat er niet zo erg in, geloof ik, dat plotseling vermaard worden. Maar ja, niemand weet het ooit,' zo luidde het antwoord van Alberts, die met al zijn fantasie en dromen op dat moment natuurlijk niet kon voorzien dat hij tien jaar later werkelijk vermaardheid zou hebben als schrijver. Wat dat betreft is hij even zuinig met het onderkennen van zijn talent als met het schrijven van zijn proza.

 

Laatste wijziging: 31.05.2015