A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 


DE UTRECHTSE HERINNERINGEN - RECENSIE

Trouw - Kunst & Cultuur 29 december 1983
Alberts in Utrecht
T. van Deel


Herinneringen ophalen is een kunst die niet alleen gebaat is bij een goed geheugen, maar eigenlijk meer nog bij een goede stijl.

 

De formulering van de dingen die zich hebben voorgedaan is, zoals iedereen weet, bijna belangrijker dan de kwestie of ze zich ook in die zin hebben voorgedaan. Natuurlijk is een minimum aan fabuleren wel wenselijk, willen memoires geloofwaardig zijn, maar toch altijd is het een zaak van stijl waardoor ze ten slotte geloofwaardig worden.

 

In "De Utrechtse herinneringen van A. Alberts" schrijft Alberts: "Als optekenaar van memoires dien ik niet meer te vertellen dan in mijn herinnering is blijven steken." Hij houdt zich bewonderenswaardig aan dit uitgangspunt, maar getuigt daarbij in elke zin ervan, ook in deze (want "blijven steken" is heel wat leuker dan "blijven hangen" of "bewaard gebleven"), dat hij stijl nodig heeft om het herinneren vorm te geven.

 

Alberts' stijl is al vaak en gevarieerd beschreven als een terughoudende manier van intensiveren. Hij houdt niet van de climax, niet van het hoge woord, liefst laat hij zijn proza bestaan uit een ogenschijnlijk beschrijvend en weinig geëmotioneerd verslag van lotgevallen, met een haast moedwillige nadruk op wat bijna iedereen oninteressant vindt. Ook in "De Utrechtse herinneringen van A. Alberts" - die vooral de jaren dertig bestrijken, de tijd dat hij er studeerde - komen uitvoerige beschrijvingen voor van het straten- en wegennet van Utrecht, van de verschillen tussen medische, juridische, letteren-, filosofie- en theo- logiestudenten. Heel precies legt Alberts bij voorbeeld uit hoe er niet alleen in Leiden - per traditie - een Indologie-studie bestond, maar op een zeker ogenblik ook in Utrecht zo'n richting kwam.

 

Toch zijn ook zulke zeer feitelijke onderdelen van de memoires van een buitengewone aantrekkelijkheid voor wie scherp op Alberts' zinnen let. En passant wordt het Pieterskerkhof "bij mijn weten het enige doodlopende plein ter wereld" genoemd, en over de buitenkant van Utrecht heet het: "Vrijwel alle andere wegen in de toenmalige buitenwijken eindigden bij een hek. Achter zo'n hek bevonden zich weiden, koeien en een vergezicht."

 

 

Verbale allure

 

Alberts' herinnering wemelen van zulke, zeer geestige en altijd droge, zinnetjes. Ook de echte anekdote, ik bedoel het verhaal dat 's avonds in de kring ter vermaak wordt verteld, krijgt bij hem een verbale allure, die zich ver van grootspraak houdt.
Als voorbeeld deze passage over de Utrechtse tram: "Het binnenkomen gebeurde per trein of in het ergste geval per Zeister tram. Het vervoer per tram door Utrecht was namelijk een door de crisisbestrijders uitgedachte marteling. De bestuurders kregen een premie op energiebezuiniging en ze verdienden die door tijdens de rit de stroom zo'n vijf seconden lang op volle kracht te zetten om haar vervolgens volledig uit te schakelen en net zo lang te freewheelen tot de tram bijna stilstond. Dan werd de handle opnieuw voor enkele seconden op volle toeren gedraaid; het uitlopen tot bijna stilstand herhaalde zich en zo ad infinitum. Het was om razend te worden wanneer de passagiers zich aan het eind van al die tussentrajecten zelfs door voetgangers zagen ingehaald."

 

In Utrecht ging Alberts Indologie studeren, een studie die opleidde voor bestuursambtenaar in Nederlands-Indië. Van zijn ervaringen als ambtenaar is heel wat terechtgekomen in zijn verhalen, zoals "De Eilanden". Ook de Utrechtse studententijd is al te lezen in de roman "De Bomen", waarin Alberts' mislukte poging om corpslid te worden.

 

Maar over zijn verhouding tot zijn hoogleraar Gerretson - de dichter Geerten Gossaert - is hij in deze memoires speciaal uitvoerig. Hij typeert Gerretson op een erg beminnelijke manier, die precies het gevoel zal weergeven waarmee hij terugdenkt aan zijn leermeester.

 

Theemuts

 

Gerretson kwam uit "een merkwaardige familie", zo begint Alberts; hoe merkwaardig die familie was kwam hem pas later ter ore, in een Japans concentratiekamp op West-Java, waar een zekere Coops hem vertelde dat hij als accountant eens de boeken van de firma Gerretson had moeten controleren: "Meneer Coops kwam de kamer van de directie binnen en hij zag daar achter een tafel de drie firmanten zitten, die hem ernstig aankeken. Dat was overigens het bijzondere niet, want zoiets kwam bij dergelijke gelegenheden wel meer voor. Het bijzondere was, dat ze alle drie een theemuts op hun hoofd hadden. De oude heer, die wel meende te zien, dat hun bezoeker verbaasd was, zei: Ja Coops, je zult wel zeggen, wat zien we er vreemd uit, maar wij Gerretsons kunnen alleen maar goed denken als we een warm hoofd hebben."

 

Zo'n verhaal is, met nogal wat andere anekdotes uit deze herinneringen, zeer geschikt voor een aangevulde herdruk van "Zachtjes knetteren de letteren" van Jeroen Brouwers.

 

Bij Gerretson promoveerde Alberts, een paar dagen voor hij naar Nederlands-Indië scheepging. Het proefschrift werd door door de historische Geyl een beetje bekritiseerd omdat er (historische) personen sprekend in worden opgevoerd. Deze weinig wetenschappelijke gedachte, maar natuurlijk wel verlevendigende, manier van omspringen met bronmateriaal is nu juist Alberts' kracht. Hij beschrijft zelf Gerretson als een man die "de voor een historicus benijdenswaardige eigenschap (bezat) te kunnen leven in de periode, die hem het meest aantrekkelijk voorkwam". Ook Alberts zelf kent klaarblijkelijk het geheim hoe de tijd te overbruggen, ook waar het zijn eigen tijd betreft.

 

Praten

 

Er zijn maar weinig mensen die zo aangenaam en zonder een zweem van zelfoverschatting of andere vormen van afgoderij over wat hun is gepasseerd kunnen praten. Ik schrijf praten, omdat Alberts’ stijl, hoe verfijnd en berekend ook, telkens weer de stellige indruk van praten maakt. Hij schrijft niet, maar vertelt hoe onder hem, in zijn studentenbehuizing, een paar theologiestudenten het amenzeggen oefenen, een vreemd soort oefenen, maar helemaal niet zo vreemd, aldus Alberts, want het oefenen in "de uiterlijke vormen van de dienst" was belangrijk; professor De Hartog uit Utrecht vroeg zelfs na afloop aan zijn catechesanten: "Heb je me zien spreken?"

 

"De Utrechtse herinneringen van A. Alberts" is een bijzonder boek. Het roept niet alleen een verleden tijd op, het geeft ook in iedere zin blijk van een stijl van leven en denken.

 

De Utrechtse herinneringen van A. Alberts. Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1983. 120 bladzijden. 19,90 gulden.




 

Laatste wijziging: 01.06.2015