De 'boundary riders' van Overzeese Gebiedsdelen [x]
Indische beleidsambtenaren
met een wijde blik werden door minister Jonkman onder meer aangetrokken voor
de afdeling VSH. Deze was aanvankelijk bedoeld ter voorbereiding van de tijdens
de oorlog aangekondigde rijksconferentie voor nieuwe staatkundige verhoudingen
tussen Nederland en zijn overzeese rijksdelen maar moest in de praktijk steeds
meer het antwoord formuleren op de turbulente ontwikkelingen in Indonesië.
Deze ambtenaren moesten 'de juiste politieke instelling' hebben44
en Jonkman beschouwde hen dan ook als zijn politieke medewerkers.45
Zo kon het gebeuren dat in 1946-1947 een groepje ambtenaren
op de afdeling VSH werkzaam werd dat zijn loyaliteit eerder bij de inhoud van
het beleid legde dan bij het departement. Het waren H.J. Friedericy, C. Nagtegaal
en Bot, van wie de laatste met 36 jaar de jongste en Friedericy, 46 jaar, de
oudste was. Friedericy was hoofd van de afdeling en bekleedde een typische boundary
position job. In september 1946 kreeg hij opdracht het persoonlijk contact
tussen minister Jonkman en Van Mook te onderhouden.46 Samen met Bot
nam hij in mei 1947 ook deel aan de reis van de ministers Beel en Jonkman naar
Indonesië en korte tijd later reisden deze twee VSH'ers samen naar de Verenigde
Staten en de West. In juli 1946 vroeg Friedericy de met hem bevriende Indische
ambtenaar Nagtegaal, die na de oorlog in Bandoeng bij de NEFIS had gewerkt,
tijdens een kort verlof in Nederland voor VSH te komen werken.
Bot was na zijn studie Indologie en Indisch recht in Utrecht
vóór de oorlog in Indië voornamelijk werkzaam geweest bij
de Dienst Oost-Aziatische Zaken, die toen vooral tot taak had het Japanse expansiestreven
in kaart te brengen.47 Na afloop van de Tweede Wereldoorlog werd
Bot ingeschakeld bij het werk van de NICA, het gemilitariseerde corps van Indische
bestuursambtenaren, en vervolgens, eind 1945, bij de Regeringsvoorlichtingsdienst
in Djakarta om politieke voorlichting te geven in de burgerinternerings- en
krijgsgevangenkampen in Oost-Azië. In februari 1946 moest hij repatriëren
in verband met ziekte van zijn echtgenote. Hij werd toen benoemd tot hoofdambtenaar
bij het kabinet van luitenant gouverneur-generaal Van Mook, maar tegelijkertijd
werd hij gedetacheerd bij het ministerie van Overzeese Gebiedsdelen. Aanvankelijk
werd hij daar verbonden aan de afdeling Cultureel Contact, die belast was niet
voorlichting over Indonesië, maar voorlichting beviel Bot, die zichzelf
altijd beschouwde als een a-politieke technocratische 'doener'48
niet. Hij kreeg voor elkaar dat hij werd aangesteld als adjunct-hoofd van de
afdeling VSH.
Hoewel Bot katholiek was, overschreed hij gemakkelijk de grenzen
van de katholieke staatkunde. Zijn opvoeding was tamelijk anti-clericaal geweest,
hij had steeds openbaar onderwijs gevolgd en van partijpolitiek moest hij zijn
leven lang niets weten.49 Bovendien kreeg Bot, kort na zijn terugkeer
in Nederland, de naam een 'linksige jongen' te zijn door artikelen te schrijven
in De Opdracht en Je Maintiendrai. Weekblad voor Personalistisch Socialisme
van de Nederlandse Volksbeweging, waarin hij de Stuw en het beleid tijdens de
oorlog van Van Mook verdedigde tegen aanvallen van de behoudende F.C. Gerretson.50
Bots stellingname werd bepaald door de inzichten over nieuwe verhoudingen tussen
Indonesië en Nederland, zoals hij zich die al eigen had gemaakt in zijn
tijd bij de Dienst Oost-Aziatische Zaken.51 De ambtenaar Bot viel
dan ook goed in de smaak bij PvdA-minister Jonkman.52
Dat
gold echter niet voor al zijn mede-ambtenaren. Bot stond bekend als een bekwaam
ambtenaar maar ook als zeer ambitieus.53 Onder collega-ambtenaren
werd hij gezien als de kroonprins van de toenmalige secretaris-generaal J.M.
Kiveron.54 Anderen meenden dat hij reeds bezig was een ministerschap
in de wacht te slepen.55 Bot zou het inderdaad, ondanks zijn levenslange
afkeer van partijpolitiek, nog ver schoppen. Onder het kabinet-De Quay werd
hij staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, speciaal belast met aangelegenheden
betreffende Nieuw-Guinea, het laatste restje Indonesië waarover Nederland
in die periode de heerschappij moest opgeven. En vervolgens was hij in het midden
van de jaren zestig achtereenvolgens minister van Onderwijs en Nederlands eerste
minister van Ontwikkelingshulp in de kabinetten-Cals en -Zijlstra.
Al tijdens zijn aanwezigheid op het ministerie van Overzeese
Gebiedsdelen wist de jonge ambtenaar uit Indië tal van contacten met leidende
KVP'ers aan te knopen. Hij sprak en schreef vooral met Beel, Romme, M. Klompé
('Beste Marga'), mr. Th.M.J. de Graaf, de oud-Indisch ambtenaar die vanaf begin
februari 1949 Indonesiëspecialist was voor de Tweede-Kamerfractie van de
KVP en prof.mr. A.L. de Block, griffier van de Eerste Kamer en voorzitter van
de Indische Missievereniging. Bij collega-ambtenaren ontstond de indruk dat
Bot zich inmiddels in Nederland zo thuisvoelde dat bij weinig aandrang had om
zijn functie bij het kabinet van de luitenant gouverneur-generaal weer op te
vatten.
Het groepje van Friedericy, Bot en Nagtegaal onderhield binnen
het departement vooral contact met mr. H. van Santwijk, hoofd van de juridische
afdeling en Indisch ambtenaar op non-activiteit, en met de persvoorlichter van
de afdeling Publiek Contact D.E. Hoorens van Heyningen.56 Het hoofd
van het kabinet, mr. B.Th.A. Westerouen van Meeteren en de aan hem toegevoegde
C.J. de Groot, die reeds tientallen jaren op het departement werkte en daar
tot zijn 75e zou blijven, moesten daarentegen niets weten van de 'nieuwlichters'
van VSH, dat aanvankelijk op het ministerie als een vreemde eend in de bijt
werd beschouwd. De doorslag in de krachtsverhoudingen gaf secretaris-generaal
Kiveron, die zeer gesteld was op de VSH'ers.57
Zelf beschouwden dezen zich als 'de creatieve jongens' van
het ministerie.58 Dat gold in artistieke zin voor Friedericy, schrijver
van onder meer het in 1947 onder het pseudoniem H.J. Merlijn verschenen Bontorio.
De laatste generaal, en voor de eveneens bij VSH werkzame A. Alberts, auteur
van vele boeken, waaronder Het einde van een verhouding.59
Ook in bestuurlijke zin vormde dit groepje een min of meer onthechte denktank.
De algemene opvatting onder deze ambtenaren was dat de dekolonisatie van Indonesië
weliswaar wat al te snel verliep, maar dat het proces op zich onvermijdelijk
was.60
Buiten het ministerie onderhield de groep vooral relaties
met ambtenaren van Buitenlandse Zaken. Nagtegaal, die betrokken was bij de voorlichting
over het beleid, stond in nauw contact met de politiek secretaris van Beel,
H. Hermans, en met J.A. van Houten, de chef directie voorlichting buitenland
van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Elke maandagmiddag overlegde Nagtegaal
of Bot met deze twee andere ambtenaren in het bekende Torentje aan het Binnenhof
teneinde de advisering aan hun afzonderlijke ministers op elkaar af te stemmen.61
Ook binnen dit overleg heerste de overtuiging dat de dekolonisatie van Indonesië
onvermijdelijk was. Slechts over de termijn waarop de soevereiniteit zou moeten
worden overgedragen verschilden de meningen.62 Aansluitend aan de
maandagmiddagzittingen bezochten deze ambtenaren samen met anderen als Friedericy
en Hoorens van Heyningen op de maandagavond Haagse horecagelegenheden als de
Vieux Doelen, het House of Lords en de Apendans, waar zij zich tegoed deden
aan een aangename cocktail van beleid en amusement.63 Ook lunchten
ze regelmatig gezamenlijk met mensen als de ten aanzien van Indonesië tamelijk
progressieve hoofdredacteur van De Tijd, P.A. Kerstens, die kort na de
oorlog ook nog enige tijd op Overzeese Gebiedsdelen had gewerkt, en, voorzover
zij toen in Nederland waren, met de diplomaten A.H.J. Lovink en H.N. Boon.
In de zomer van 1947 viel het groepje VSH'ers uiteen. De contactueel
zeer goed ontwikkelde Friedericy verwierf zich na het bezoek van hem en Bot
aan de Verenigde Staten voorafgaand aan en tijdens de eerste militaire actie,
toen hij daar regelmatig de pers te woord stond, zo'n goede naam bij de Nederlandse
diplomaten aldaar dat Jonkman hem kort daarna contre coeur aan Buitenlandse
Zaken moest afstaan voor voorlichtingsactiviteiten over Indonesië in de
VS.64 Ongeveer in diezelfde tijd verlieten om andere redenen ook
Alberts en Nagtegaal het departement.65 Bot bleef nog tot juni 1948
op het ministerie en reisde toen af naar Indië om daar zijn eigenlijke
functie bij het kabinet van de luitenant gouverneur-generaal te gaan uitoefenen.
[*Uit:
Bob de Graaff
- Deep throat en de boundary riders : contacten tussen de ambtenaren van Overzeese
Gebiedsdelen en Buitenlandse Zaken op het dieptepunt van het Nederlands-Indonesisch
conflict. - p. 80-83. - In: De
leeuw en de banteng : bijdragen aan het congres over de Nederlands-Indonesische
betrekkingen 1945-1950, gehouden in Den Haag van 27-29 maart 1996 /
onder red. van P.J. Drooglever en M.J.B. Schouten. - Den Haag : Instituut voor
Nederlanse Geschiedenis, 1997. - p. 73-94
© Instituut voor Nederlandse Geschiedenis
1977
Boundary
riders: 'Organisaties in crises hebben behoefte aan, wat in de organsatiekunde
worden genoemd, boundary position jobs, functies die nodig zijn om de
formele contacten met andere instellingen te onderhouden. Zo ontstaan vervolgens
boundary riders: leden van een organisatie die niet alleen binnen de
organisatie zelf opereren maar ook in de taakomgeving.' (p. 79)
VSH - Afdeling Voorbereiding Staatsrechtelijke Hervormingen, Ministerie
van Overzeese Gebiedsdelen.]
Noten
44 Interview
Nagtegaal[, 12-11-1982].
45 J.A. Jonkman, Nederland en Indonesië beide vrij. Gezien vanuit het
Nederlandse Parlement (Assen en Amsterdam 1977) 94.
46 NIB V, 339.
47 Tussen 1939 en 1941 had Bot ook nog enkele jaren als bestuursambtenaar te
Poerwokerto en Soekaboemi gewerkt. Na de Japanse verovering van Indië werd
hij als krijgsgevangene overgebracht naar Birma en later naar Thailand.
48 Interview Th.H. Bot, 8-9-1982; D. Dijksman en J. Jansen van Galen, 'Oud-minister
Theo Bot: "Ik ben een technocraat", in Haagse Post 9-4-1983.
49 D. Dijksman en J. Jansen van Galen, 'Oud-minister Theo Bot'.
50 Th.H. Bot, 'Prof.dr. C. Gerretson en "De Stuw", in De Opdracht,
april i946; Th.H. Bot, 'Opzet of schuld(ige nalatigheid)', in Je Maintiendrai.
Weekblad voor Personalistisch Socialisme, 28-6-1946. Zie ook NIB IV, 509,
noot 5.
51 Interview Bot.
52 Interview Bot.
53 Notulen ministerraad 14-11-1949, ARA, archief Raad van ministers.
54 Interviews Bruinsma [19-10-1982] en Nagtegaal.
55 Interview Nagtegaal.
56 Interviews Bot en Nagtegaal.
57 Interview Nagtegaal.
58 Interview Bot.
59 Het einde van een verhouding. Indonesië en Nederland tussen 1945
en 1963 (Amsterdam 1963).
6o Interview Nagtegaal.
61 Interview Nagtegaal.
62 Interview Nagtegaal.
63 Interview Nagtegaal.
64 NIB X, 127, 199; NIB XI, 119; ARA, archief Minog, Vb. 2o-8-1947-6; Vb. 28-8-1947-16.
65 Friedericy werd later ambassaderaad voor pers- en culturele zaken in achtereenvolgens
Washington, Bonn en Londen. Alberts had reeds op het departement de indruk gewekt
dat het ambtelijk bestaan door hem slechts gedoogd werd als materiële basis
voor zijn schrijverschap, dat hij nadien ten volle zou ontplooien, interview
Nagtegaal. Nagtegaal keerde voor enkele jaren terug naar Indië, werd daarna
directeur van het kabinet van de gouverneur van Suriname en tenslotte secretaris-generaal
van het Koninklijk Instituut voor de Tropen.
Laatste wijziging: 30.05.2015