< A. Alberts: W.F. Hermans - Multatuli

A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

 

HOLLANDS DIEP
1976
11
1976
19
1976
21
1976
27
1977
4
1977
6
1977
10
1977
12/13
omslag
1977
12-13

 




EEN
DUEL
IN
SINT
PETERS
BURG


A. ALBERTS

 

Op 21 november van het jaar 1776 begon kort na twaalf uur in de middag in de winkel van een Petersburgse verkoper van bereid voedsel - of traiteur, zoals dit beroep ook toen al werd genoemd - een officier aan zijn maaltijd. Hij droeg de witte uniform van de Russische marine en hij zou later op de dag gaan duelleren met een officier van de landmacht, maar dat wist hij toen nog niet. Hij wist alleen maar, dat hij een paar weken verlof had gekregen en dat hij de volgende dag op reis zou gaan naar Lijfland. Voor zijn plezier. Dat plezier was hem overigens niet aan te zien. Hij schonk zich een glas vol en hij keek somber naar de inhoud. Misschien herinnerde die hem aan andere glazen wijn, die hij had gedronken in ander gezelschap.
Ondanks de melancholieke stemming waarin hij blijkbaar verkeerde, maakte de man toch geen Russische indruk en dat was zo'n wonder niet. Bij de krijgsmacht van keizerin Katharina II, die de Grote wordt genoemd, hadden in de voorafgaande jaren nogal wat vreemdelingen dienstgenomen. Ze waren waarschijnlijk in de eerste plaats uit op avontuur, maar de door de tsarina betaalde royale traktementen hebben de trek naar het vreemde land misschien even sterk bevorderd. Dit gold zowel voor de landmacht als voor de marine. De buitenlandse zee-officieren kwamen uit Engeland, maar vooral uit de Republiek der Verenigde Nederlanden. In de Republiek werd al meer dan een halve eeuw geducht bezuinigd op de vloot en de admiraliteiten hielden zo weinig mogelijk mensen in dienst. Het scheepsvolk kon zich nog wel redden bij de koopvaardij, maar voor een heleboel officieren was deze gang, of liever stilstand van zaken een ramp. Vandaar het uitwijken naar het buitenland.
De marine-officier in de gelagkamer van de traiteur kwam inderdaad uit de Nederlanden. Hij heette Hendrik Bernard Lodewijk, graaf van Bylandt en hij was een paar jaar tevoren naar Rusland gekomen in het gezelschap van de toenmalige schout-bij-nacht Van Kinsbergen. Hij stond bekend als een bekwaam officier, die in een heleboel situaties bruikbaar was. Zo bruikbaar, dat ze hem al gauw hadden overgeplaatst naar de Russische landmacht, omdat ze hem daar nodig hadden. Hoezo? Die geschiedenis, evenals die van het duel, gaat een paar jaar terug.
Op 10 juli 1774, dus ruim twee jaar eerder, waren in het Russische legerkamp bij Koetsjoek Kajnardzji, een dorp in de Dobroedsja, de handtekeningen gezet onder een traktaat, dat eeuwige vrede beloofde tussen het Tsaristische en het Osmaanse rijk. De plaats van handeling was de tent van veldmaarschalk graaf Roemantsof, de Russische opperbevelhebber aan dat deel van het front en als er een bewijs moest worden geleverd van de ondeugdelijkheid van de gesloten vrede, dan was het wel deze omstandigheid: Roemantsof beloofde namens zijn keizerin onder meer, dat het Turkse gebied, waarop zijn tent stond, aan de Turken zou worden teruggegeven. Niettemin had zijn gebiedster hem overduidelijk te verstaan gegeven, dat evacuatie van de Dobroedsja een bijzonder onplezierig einde aan zijn carrière zou maken.
Een zeer onechte vrede dus. Een balanceren op het randje van een nieuwe oorlog. En die zou naar aller verwachting een landoorlog worden. Vandaar het overhevelen van zee-officieren naar het leger. Dat overkwam Van Bylandt en het zou zijn ongeluk worden.
In zijn nieuwe omgeving maakte Van Bylandt kennis met een officier, die zijn wieg in Savoye had zien staan: graaf Robozzoni, een majoor in Piemontese dienst, die als vrijwilliger diende in de Russische armee van Roemantsof. Hij had braaf zijn best gedaan tegen de Turken, maar na de onzekere vrede was het afwachten geblazen en onder zulke omstandigheden moet men wat te doen hebben om de verveling te verdrijven. Robozzoni had wat te doen. Hij speelde kaart tegen iedereen die wat te verliezen had.
En ook wel als er niets meer te verliezen viel. Als bijvoorbeeld iemand doorspeelde na al zijn contanten te zijn kwijtgeraakt. Dat overkwam Van Bylandt. Hij won wel een enkele keer, maar hij verloor veel meer en toen op een zeker ogenblik de balans werd opgemaakt, bleek de Nederlander een schuld te hebben van zevenhonderd roebel. Zoiets kan worden geregeld en het werd ook geregeld. Van Bylandt gaf aan Robozzoni een aantal goederen in onderpand: Turkse zijde, een bijzonder fraai jachtgeweer en nog het een en ander. Totale waarde 520 roebel, maar Robozzoni wilde ze voor niet meer dan 200 accepteren. Geen nood. Van Bylandt passeerde een wissel voor de ontbrekende 500 onder belofte de kwestie af te doen als beide heren in Moskou zouden zijn aangekomen. Want dat stond te gebeuren. De keizerin had namelijk juist een triomftocht door haar pas veroverde gebieden achter de rug. Staatszaken riepen haar naar haar hoofdstad en een deel van het leger ging mee.
In Moskou aangekomen vorderde Robozzoni van zijn tegenstander de betaling van zijn schuld. Op zijn beurt vorderde Van Bylandt de goederen terug, die immers meer waard waren dan het bedrag waarvoor hij ze in onderpand had gegeven. De Piemontees weigerde en hij moest dat wel doen, want hij had intussen die goederen al verkocht, waarschijnlijk ver beneden de waarde.
Ruzie over en weer, tot beide heren tenslotte met het hof in Sint-Petersburg aankwamen en daar gebeurde iets, wat al eerder had moeten gebeuren: het geschil kwam voor de rechter. Van Bylandt wist zich te verzekeren van de diensten van een Nederlands advocaat, een zekere meneer Sandhoven, die voor zijn cliënt een allergunstigste uitspraak wist te verkrijgen. De rechter stelde namelijk Robozzoni in het ongelijk, omdat hij zich op onwaardige wijze had meester gemaakt van de goederen van zijn tegenpartij en die in feite zelfs had verduisterd.
Robozzoni was razend, maar tegen het vonnis was geen beroep.
Robozzoni was niet alleen razend. Hij werd rabiaat. Hij schreef de ene beledigende brief na de ander aan de Nederlander, die zo verstandig was daarop niet in te gaan. Tenslotte was het zover. Van Bylandt zat bij de traiteur. Hij had weliswaar zijn proces gewonnen, maar hij was de ellende met de brieven meer dan zat. En terwijl hij daar wat mistroostig over zat na te denken, kwam er een knecht van Robozzoni met alweer een brief.
Van Bylandt bekeek het zorgvuldig verzegelde stuk, gooide het voor de voeten van de knecht en zei: 'Neem het maar weer mee terug. En als de majoor mij iets te zeggen heeft, kan hij mij hier vinden, zonder onnodige voorafgaande correspondentie.' Het liep intussen tegen drieën.
Om half vier kwam Robozzoni als een razende de gelagkamer van de traiteur binnenstormen. Hij schold. Hij struikelde over zijn woorden en toen hij eindelijk buiten adem was, zei Van Bylandt: 'U hoeft alleen maar ergens met mij onder vier ogen te komen om meteen aan uw betaling te geraken.'
Robozzoni kalmeerde ogenblikkelijk. Hij werd zelfs uitzonderlijk beleefd. Hij nam, zei hij, de uitdaging aan en hij verzocht zijn tegenstander gebruik te willen maken van zijn - Robozzoni's - rijtuig. Maar Van Bylandt had niet de minste lust met de Piemontees een uur lang in een rijtuig te zitten. Ze zouden namelijk wel een uur nodig hebben om de plaats van het rendez-vous te bereiken: een bosje in de buurt van Katharinahof, een buiten de stad gelegen paleis van de tsarina. Van Bylandt liet zijn eigen rijtuig en zijn koetsier komen en het was al vijf uur voor beide heren ter plaatse waren. Vijf uur en natuurlijk stikdonker. Het was immers november. De twee duellanten trokken elk hun pels uit en gaven die in bewaring aan hun koetsiers. De koetsiers gingen er mee naar de rijtuigen en ze waren daar nauwlijks aangekomen of de koetsier van Van Bylandt hoorde zijn meester roepen. Hij rende naar de plaats van het gevecht en daar zag hij een witte vlek op de grond: de uniform van een Russisch marine-officier.
Op hetzelfde ogenblik zag hij iets, wat hem nog meer verbijsterde. Vanuit het bosje stoof een gedaante op hem af, een krankzinnige met een zwaaiende sabel. Het was de majoor in zijn donkerblauwe uniform. Hij schreeuwde, dat hij hem zou doodslaan en de koetsier ging er vandoor. Hij deed wat waarschijnlijk een heleboel anderen ook zouden hebben gedaan. Hij reed in volle vaart over de verlaten wegen terug naar de stad om de politie te halen.
Twee uur later was hij met zijn hulp terug op het terrein van het gevecht. De witte gedaante lag nog altijd op de grond. En hij bewoog. Ze zagen hoe hij zijn linkerarm omhoogstak en ze begrepen niet waarom. Ze wisten toen nog niet dat zijn rechterlong was doorboord en dat hij waarschijnlijk op die manier probeerde zijn linkerlong wat ruimte te geven om nog wat lucht te krijgen. Ze hebben hem voorzichtig naar een naburige herberg vervoerd en daar is hij om tien uur 's avonds gestorven. Zijn hoed, zijn pruik, zijn degen, zijn horloge en een beurs met vijftig dukaten waren onvindbaar.
Intussen was Robozzoni naar het Franse gezantschap gevlucht. Men heeft hem binnengelaten en de volgende dag werd zijn uitlevering gevraagd. Gevraagd, maar niet verkregen. Pas toen bleek, dat de man in het bezit was van enkele der vermiste voorwerpen - zonderling genoeg de hoed en de pruik - wilden de Fransen hem wel kwijt. Ze hebben hem aangeraden zich te beroepen op zijn opperbevelhebber Roemantsof en dat heeft hij inderdaad gedaan. Ze hebben hem in zijn eigen huis gevangen gezet om hem een paar maanden later geruisloos te laten ontsnappen.
Van Bylandt werd onder grote belangstelling, vooral van de kant van het hof, begraven op het kerkhof van de Franse gereformeerde kerk.
Omdat toch iemand moest worden getroffen door de ongenade van de keizerin Katharina, werd niet de Franse gezant, maar zijn zaakgelastigde, die met de hele kwestie niets van doen had gehad, voor onbepaalde tijd de toegang tot het hof ontzegd. Hij moest drie maanden wachten alvorens Katharina hem heeft '...gelieven te pardonneren en hem te permitteeren om het hof weder te mogen frequenteren. Het is nu maar te hopen', aldus de Nederlandse gezant ter plaatse, 'dat die jonge heer, die gelijk meest alle Franse jonge heeren, die hier geweest zijn, wat étourdi is, zich in het vervolg wat voorzichtiger mag gedragen'.

 

 

Hollands Diep 3 (1977) 12-13
18 juni 1977,
p. 78-79



 

Laatste wijziging: 03.06.2015