Bron:
Briefwisseling Gerretson-Geyl : deel III - 1935-1940
Verzorgd en toegelicht door drs. P. van Hees en dr. G. Puchinger
Baarn : Bosch & Keuning, 1980. - ISBN 90 246 4317 1
691. Gerretson aan Geyl, ongedateerd1 (...) Vrijdag kom ik graag als ik kan. Maar ik heb Alberts4, een promovendus, en dat duurt lang. (...) 1. Plaats en datum van het poststempel luiden: Utrecht, 20-4-1939. 4. A. Alberts, geb. 1911, indoloog, letterkundige en publicist, o.a. redacteur van De Groene 1953-1965. Hij promoveerde 22-9-1939 op: Baud en Thorbecke, 1847-1851. Utrecht 1939. (Utrechtsche bijdragen..., dl. 18). 698. Gerretson aan Geyl, ongedateerd1 (...) Dat de dissertatie zoo onregelmatig gedrukt wordt, is niet Z's schuld. De zaak is dat we maar een pers regelmatig ter beschikking hebben en er zijn op,'t moment 5 dissertaties3 van de serie onder handen: Nachtegaal, Haar, Zwart, Stolk en Alberts, zoodat Westra en ik een beetje voor elkaar moeten inschikken. Mag ik daarom op je medewerking rekenen, om mede te lezen, naar gelang de zaak in zetsel beschikbaar komt? Je bent thans geen promotor, zoodat de kennisname niet zoo diep behoeft te gaan: het is geen wetenschappelijke beoordeling. Het werkje en alle volgende werkjes zullen trouwens braaf en taai ad libitum zijn. (...) 1. Vermoedelijk in mei 1939 geschreven. 3. C. Nagtegaal, De voormalige zelfbesturende en gouvernementslandschappen in Zuid-Oost Borneo. (Utrechtsche dissertatie, 24-5-1939); J.C.C. Haar, De zelfbestuurspolitiek ten opzichte van de korte verklaring landschappen in Nederlandsch-Indië. (Utrechtsche dissertatie, 14-6-1939); J. Zwart, zie noot 2 [A.J. Duymaer van Twist, een historisch-liberaal staatsman, 1809-1887 (Utrechtsche dissertatie, 12-6-1939)]; A.A.H. Stolk, De organisatie der Rijkseenheid. (koloniale Raad-Raad Overzee-Imperiale Raad). (Utrechtsche dissertatie, 7-7-1939); A. Alberts, zie brief 691. n. 4. 700. Geyl aan Gerretson, 12 mei 1939 B.G. - begrijp ik wel dat Alberts nog in Parijs zit? Laat hem dan de kaart, maar ook de memorie waar ze bij hoort, opzoeken. Zoals de aantekening daar ligt, is ze onbruikbaar. Er moet preciezer gezegd kunnen worden, waar ze gevonden is, welk doel ze diende, wat conclusies de zender eruit trok (if any). De aantekeningen schijnen van Alberts? Men ziet niet goed in hoever hij de woorden van de kaartmaker overneemt of zijn eigen lezing van de kaart in zijn eigen woorden weergeeft. Op al die punten moet twijfel weggenomen. Reproductie van de kaart zou misschien heel aardig zijn: dat hangt af van de manier waarop zij bewerkt is; ik zou zeggen dat waarschijnlijk reproductie met een toelichtende aantekening, ook gebaseerd op de memorie, de beste oplossing zou zijn.1 (...) 1. Naar dr. A. Alberts aan de bewerkers mededeelde ging het om een kaart van de Nederlanden uit ongeveer 1833-1834, behorende bij de correspondentie van de Franse vertegenwoordiger bij de Belgische regering. Op de kaart was de stemming in de Nederlanden ingekleurd. Er kwamen o.a. op voor de voorstanders van het voortbestaan van het Verenigd Koninkrijk, de voorstanders van een aansluiting bij België onder de hertog van Nemours als koning en de voorstanders van aansluiting bij Frankrijk. 701. Gerretson aan Geyl, ongedateerd1 (...) Omtrent de Parijsche aanteekening3 heb je wellicht mijn bedoeling niet begrepen. A.4 is op 't moment niet in P. maar gaat er nog heen. Doch hij heeft nog meer voor mij uit te zoeken; ik draag hem dus alleen op wat belangrijk is. Natuurlijk moet c.q. de memorie worden gecopieerd: de aanteekening is volstrekt onvoldoende. De vraag is slechts of, naar jouw inzien, copie (fotocopie) van de kaart belangrijk is. Dat kost natuurlijk geld. - Ik geloof, bij nader inzien, dat het geval wellicht voor een aanteekening in de Historiebladen minder geschikt is, doch wellicht een prachtige illustratie voor je derde deel D.S.5 zou zijn. (...) 1. De brief is een onmiddellijke reactie op Geyl's schrijven van 12 mei 1939. 3. Zie brief 700, n. 1. 4. A. Alberts. 5. Geyl's Geschiedenis van de Nederlandse Stam, dl. III. 731. Geyl aan Gerretson, 11 september 1939 (...) P.P.S. Met een gevoel van opluchting zet ik me ertoe hier nog iets plezierigers aan toe te voegen. Ik heb Thorbecke en Baud7 (eerste 5 vel) nu doorgekeken. Wat een alleraardigst boek. Hoe lever je het hem toch? 't Is een wonder. Er is van Alberts niets meer te bespeuren. 't Verhaal is met vaste toets verteld, levendig, geestig. Ik begrijp het niet, je methode (tegenover die jongens) niet, en je werkzucht niet. Uit een oogpunt van dissertatie-ethiek is het even 'ongewoon' als vorige gevallen, maar ik heb je al meer gezegd: in godsnaam dus maar, ik geef je dat cadeau, het resultaat is bizonder genoeg om daar zo nauw niet op te letten. Ik heb één passage8 opgemerkt waar je aan het randje van het geoorloofde komt: waar de faam van Thorbecke's geschriftje verklaard wordt met Eenoogkoning9: dat is van meneer Alberts waarachtig al uitermate arrogant. Maar daar is nu eenmaal geen vechten tegen. En het boekje zo genomen als het daar ligt, is weer een kostelijke prestatie. 7. Zie brief 691, n. 4. 8. Zie Alberts, Baud en Thorbecke, 24. 9. 'Nog in 1839 verscheen zijn [Thorbecke's] Aanteekening op de Grondwet, een werk dat aanstonds een leidende plaats in de liberale propagandaliteratuur verkreeg, krachtens het beginsel dat in 't land der blinden Eenoog koning maakt'. |
Laatste wijziging: 01.06.2015