Over Alberts
24 mei 1995
Tempo doeloe
2 juni 1962
Vaarwel Nieuw-Guinea
4 aug. 1962
De zilveren kogel van James Graham Claverhouse
28 dec. 1963
Compromis, afkoeling, plundering
9 apr. 1966
Van de prins geen kwaad willen weten
7 mei 1966
Hoe komt de koning aan de kost
20 aug. 1966
"Nu is Mortimer Heer van deze stad"
24 dec. 1966
Bevrijding onder de zon
2 mei 1970
Het mooiste verhaal
12 dec. 1970
Bert Alberts zestig jaar
21 aug. 1971
Een morgen, een middag en weer een morgen
31 dec. 1976
***
De Groene
Amsterdammer |
|
Een schrijver als journalist vermomd
Wouter Gortzak
De Groene Amsterdammer 24 mei 1995, pag. 25
Eindelijk
gerechtigheid. De P.C. Hooftprijs is toegekend aan A. Alberts. Hij moest
er wel oud voor worden. ‘De beste schrijver in naoorlogs Nederland’,
zo heette hij al in 1964. Schrijver? Weekbladredacteur was hij toen,
bij De Groene Amsterdammer. Behalve meest ongesigneerde artikelen -
toentertijd gebruikelijk - heeft hij betrekkelijk weinig gepubliceerd.
De beste naoorlogse schrijver? Voor zo'n oordeel heb ik te veel andere
auteurs gemist. Maar ik vind zijn boeken prachtig en ben er trots op
zijn collega te zijn.
Het begint
voor mij op een donderdagmiddag in 1963. De Groene-vergaderzaal. De
jonge jenever op de kale tafel; de beugelflessen in kratten, een beetje
lauw; de wijn ontkurkt; de sherry, goedkoop uiteraard, bij de hand.
De redacteuren zitten er en de vaste medewerkers. Het gaat er luidruchtig
toe. Ook ik zit er bij, voor 't eerst. Geïmponeerd, voornamelijk zwijgend.
Een stapje dichter bij het redacteurschap. Op de stoel bij het raam
Rients Dijkstra, de hoofdredacteur. Daarnaast Bert Alberts. Hij is uitbundig.
Zo maar of door de jenever? Hij drinkt sneller dan gezond lijkt. Alberts
buigt zich naar me over, samenzweerderig. ‘Beste kerel’, zegt hij, en
wrijft zich de handen. ‘Rients weet er nog niet van, hij mag het nog
niet weten, niets tegen hem zeggen.’ Hij kijkt schichtig opzij. ‘Ja
mijnheer’, zeg ik, en luister. ‘Ik heb een plan. Je moet redacteur worden.’ Ik weet niet wat ik hoor - nog maar drie stukken gepubliceerd, niet
eens onder naam.
We maken een afspraak voor de volgende morgen. Op slag beneveld ga ik naar huis
om de volgende ochtend fris te zijn. Overbodig, blijkt later, ook Dijkstra
vindt het te gehaast. Vrijdagmorgen belt Rita, de secretaresse toen.
‘U heeft een afspraak met de heer Alberts? Die gaat niet door.’ Verbaasd
ben ik niet, wel teleurgesteld.
Alberts vindt mij dus geschikt voor de Groene-redactie. Later legt hij uit waarom.
Als redacteur Sem Davids op stap is, neemt Alberts zijn werk over: schrijven
over het communisme, de Sovjetunie en Oost-Europa. Maar daar heeft hij
geen verwantschap mee. ‘Ik vind 't stom-vervelend, ben eigenlijk eerder
liberaal. En 't is nog slecht voor de krant ook.’ Dat begrijp ik niet.
‘Ik probeer 't net zo te doen als Sem’, zegt Alberts, want hij is een
loyale collega. Maar hij kan dat niet echt en dat kost de krant abonnees.
Door het cryptocommunisme, dat Davids wordt verweten maar pas bij Alberts
uit de regels springt. ‘Als jij er bij komt, ben ik eindelijk van dat
verdomde communisme af.’
Alberts als Groene-redacteur is schrijver onder journalisten. Is hij ook krantenman
onder literatoren? De buitenwereld lijkt de journalist Alberts niet
interessant te vinden. De auteurs van de Inleiding tot de kennis
van A. Alberts (1986) prijzen hem uitbundig maar negeren zijn redacteurschap.
Het recentere Een kennismaking met Alberts veronachtzaamt zijn
journalistieke verleden evenzeer. Ook ik weet er niet goed raad mee.
Als collega was hij onberispelijk, maar hoe is hij als vakman? Ik heb
het vak geleerd van Davids, niet van Alberts. Ik probeer me hem voor
te stellen op persconferenties, de pen in de aanslag, de scherpe vraag
op de tong. Het beeld is ongeloofwaardig. Wel zie ik hem rondlopen en
toekijken. Verbaasd vooral, geïnteresseerd natuurlijk, maar steeds op
veilige afstand. De ironie als scherm tussen de buitenwereld en zichzelf.
Kijken, overdenken, vergelijken, relativeren, een prachtig stuk schrijven.
Zelfs als hij drijft op routine. Een kort verhaal meestal, beknopter
dan gepland en aan de eindredactie toegezegd. De schrijver Alberts publiceert
dunne boeken waar in weinig woorden veel wordt gezegd. De journalist
Alberts is niet anders. ‘Je stuk is op achthonderd woorden ingedeeld,
Bert’, zegt Joke Reynders, die de krant opmaakt, ‘je hebt er maar zeshonderd
geleverd.’ Ze kiest een groter lettercorps.
De Groene wordt gedrukt op de persen van het Handelsblad. Op de zetterij - we
leven nog in het loden tijdperk - gaat het zetsel in schuiten. Het wordt,
ter correctie, afgedrukt op lange stroken papier. Die stroken hebben
we ook op de redactie. Op krantenpapier, als je het met de vulpen beschrijft,
loopt de inkt uit. Voor Alberts kennelijk het ideale kopijpapier. Hij
heeft ongetwijfeld soms de typemachine gebruikt en, wie weet, schrijft
hij tegenwoordig op een tekstverwerker. Ik ken hem anders. In de zijkamer
van de redactie, vlak bij de opmaak, die stroken voor zich en de pen
in de hand.
Is de journalist Alberts gelukkig? Ik twijfel alweer. Z'n alcoholgebruik is
eerder uitbundig dan verstandig. Bij hem lijkt het geen beroepsziekte,
eerder een kwaal uit dépit. Liever dan journalist is hij historicus,
zoals zijn broer. De mooiste anekdoten ontleent hij aan de geschiedenis.
Hij woont op een steenworp afstand van de krant maar als 't hem teveel
wordt, gaat hij niet naar huis maar naar zijn broer. Per taxi. Ongeveer
vijfentwintig gulden is de ritprijs van Amsterdam naar Loenen. Maakt
hij werkelijk altijd die omweg langs mijn woonadres? Even die vijfentwintig
gulden lenen, voor 't vervoer. Ik heb ze altijd teruggekregen.
In 1964 worden Han Lammers en ik Groene-redacteur. Voor een kleine redactie
een drastische verjonging. Davids vergrijsd in het vak, Dijkstra is
ook al zestigplusser, Alberts in de vijftig. Wij zijn dertigers. Hebben
wij Alberts' dépit mede veroorzaakt? Alberts zelf heeft zich nooit in
die richting uitgelaten. Onze vele gesprekken hors travail
gaan over Bonnie Prince Charles en Drambuie, over corruptie in de Republiek
en over de Veluwe, waar hij vaak naar verlangt. Vage toespelingen zijn
er wel geweest. Dijkstra heeft De Groene een kwart eeuw gedomineerd.
Davids is aan z'n pensioen toe. De dan nog betrekkelijk jonge Alberts
moet soms gedacht hebben De Groene-redactie te gaan leiden. Eindelijk
aan de beurt - en dan terzijde geschoven door nieuwkomers. Het lijkt
absurd, strijdig met Alberts' karakter.
'Ze
keken door de ramen van de grote erker op de straat neer. In de verte
kwam een tram aanrijden. De tram stopte bij de halte schuin tegenover
het kantoor. Ze zagen een paar mensen uitstappen. Ze zagen meneer Dalem
op de vluchtheuvel staan. Hij keek naar boven. Toen ze zagen dat hij
naar boven keek, deden ze allemaal een stap terug.' Zo eindigt
De vergaderzaal, het eerste boek dat Alberts na zijn vertrek
bij De Groene publiceert. De neerslag van zijn ervaringen als secretaris
bij het Kinabureau, heb ik toen gedacht. Maar waarom zou 't niet evenzeer
slaan op zijn leven bij De Groene?
Bert Alberts is niet bij De Groene gebleven. Ik denk dat zijn vertrek mens
en schrijver Alberts heeft gered. Voor de Groene-redactie is Alberts'
vertrek de eerste stap in een ontbindingsproces. Lammers stapt over
naar de politiek, Willem Wolters naar de wetenschap. Davids en Dijkstra
overlijden. Joke Reynders neemt afscheid. De oude Groene-redactie, die
voor mij een biotoop was, is teloorgegaan. Pas jaren later, als ook
ik vertrokken ben, ontstaat in een nieuwe redactie een nieuwe leefsfeer.
Waarom ik Bert Alberts na zijn Groene-tijd nog maar één keer heb gezien en
gesproken, kan ik niet verklaren. Te druk met me belangrijk voelen,
waarschijnlijk. Gemist heb ik hem vaak genoeg. En al z'n boeken heb
ik sindsdien gelezen en bewonderd. ‘Alberts? Daar heb ik nog mee gewerkt’,
zeg ik ijdel, als een nieuwe Alberts prachtige recensies krijgt. ‘We
waren goede vrienden.’ Maar diep in m'n hart ben ik bang dat hij ook
mij bedoelde, toen hij schreef over die collega's die zich aan het blikveld
van meneer Dalem onttrokken.
|