A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 


Alberts in De Groene Amsterdammer

 

Over Alberts
24 mei 1995


Tempo doeloe
2 juni 1962


Vaarwel Nieuw-Guinea
4 aug. 1962


De zilveren kogel van James Graham Claverhouse
28 dec. 1963


Compromis, afkoeling, plundering
9 apr. 1966


Van de prins geen kwaad willen weten
7 mei 1966


Hoe komt de koning aan de kost
20 aug. 1966


"Nu is Mortimer Heer van deze stad"
24 dec. 1966


Bevrijding onder de zon
2 mei 1970

Het mooiste verhaal
12 dec. 1970


Bert Alberts zestig jaar
21 aug. 1971


Een morgen, een middag en weer een morgen
31 dec. 1976

 

De Groene 2 mei 1970 pagina 13

 

Bevrijding onder de zon

 

A. ALBERTS

 

Het is zo langzamerhand wel duidelijk geworden, dat het einde van de oorlog met Japan eigenlijk maar één Aziatisch land binnen de kortst mogelijke tijd vrede en vrijheid heeft gebracht: in Japan zelf.
Dat is niet zo onbegrijpelijk. Japanners zijn harde, maar ook sneldenkende en snelreagerende mensen. Toen hun nederlaag vaststond hebben ze geen ogenblik geaarzeld met het aanvaarden van de wezenlijke consequenties en het aannemen van de enig juiste houding: we zijn verliezers en we moeten betalen.
Dat betalen had ernstiger kunnen zijn dan het is geweest, zeker wat de herstelbetalingen betreft. De vrede van San Francisco was geen vrede van Versailles en de manier waarop deze zaak werd geregeld is een schoolvoorbeeld van zachtmoedigheid en gezond verstand: Erkend wordt dat Japan herstelbetalingen behoort te verrichten voor de schade en het leed, dat liet gedurende de oorlog heeft veroorzaakt. Niettemin wordt eveneens erkend, dat de middelen van Japan momenteel niet toereikend zijn om, indien het een levensvatbare economie wil handhaven, volledige herstelbetalingen te verrichten voor alle zodanige schade en leed en tegelijkertijd zijn overige verplichtingen na te komen. Aldus werd geconstateerd in het vredesverdrag tussen de Geallieerden en Japan, een van de kortste en meest overzichtelijke vredesverdragen van de afgelopen vijftig jaar.
Een van die overige, door Japan op zich genomen verplichtingen was in feite het zo gauw mogelijk weer een sterke mogendheid worden, maar dan ditmaal niet als vijand maar als bondgenoot van de Verenigde Staten.

 

De geallieerde, die het Koninkrijk der Nederlanden heette, heeft geen herstelbetalingen gevraagd. Onze regering nam een aantal jaren later - in 1956 - tien miljoen dollar als smartegeld in ontvangst onder uitdrukkelijke wederzijdse vaststelling, dat hiermee de kous van het leed was afgebreid.
Dat was min of meer in overeenstemming met wat werkelijk was gebeurd. Het rijk in Europa had in de oorlog met Japan, met uitzondering van het verloren gaan van een aantal schepen van de Koninklijke Marine, geen noemenswaardige schade geleden. Nederlands-Indië natuurlijk wel. Maar Nederland en Nederlands-Indië maakten wat de financiën betreft al sinds jaar en dag ménage à part en de vergoeding van schade is sinds de soevereiniteitsoverdracht een Indonesische zaak geworden.
Leed? Natuurlijk. Veel leed zelfs. Het werd toegebracht In Nederlands-Indië aan Indonesiërs en aan Nederlanders. Aangezien het vredesverdrag van San Francisco werd gesloten na 27 december 1949, blijven de Indonesiërs hier, als niet tot de Nederlanders behorend buiten beschouwing.

De Nederlanders hebben dus leed ondervonden. Wat voor leed en hoe hebben ze het verwerkt?
Over hun verblijf in de kampen kunnen we kort zijn. Ze werden er in gezet omdat ze Nederlanders waren. Dit erin zetten gebeurde zonder onderscheid van rang en stand, leeftijd en geslacht. Dus: mannen van hoog tot laag, vrouwen en kinderen. Een enkele Indische Nederlander heeft misschien kans gezien er buiten te blijven door tegenover de Japanners voor Indonesiër door te gaan, maar dat was een uitzondering.
In de kampen kwamen de sterftecijfers steeds hoger te liggen. Oorzaken: honger en besmettelijke ziekten. Maar dat zijn voor concentratiekampen normale verschijnselen. Men zou zelfs volledigheidshalve kunnen zeggen, dat de bewoners van de kampen in Indonesië, vergeleken met die in gematigder luchtstreken, het klimaat meehadden. Men kan dus zeggen, dat voor de Nederlanders in Indië het leed groot, maar relatief gesproken normaal was. Maar ze hebben ook abnormaal leed ondergaan. Dat abnormale leed was hun bevrijding, hun bevrijding in Nederlands-Indië, dat Indonesië was geworden.

 

De Nederlanders kwamen de kampen uitkruipen als revenants, als levenden die men al tot het rijk der doden had gerekend. Er was eigenlijk helemaal niet meer op hen gerekend. Hun schuld niet. Meer die van degenen, die de oorlog plotseling hadden beëindigd door met atoombommen te gaan gooien. De oorlog had nog minstens driekwart jaar langer moeten duren en tegen die tijd, laten we zeggen tegen mei 1946, zouden de meeste Nederlanders bevrijd zijn geworden door de dood. Nu bleken, in augustus 1945, een groot aantal van hen levend en nog merkwaardig levend ook. Vooral dit laatste was - om nu eens even onmenselijk te spreken - jammer. Want ze wilden weer aan het werk.

 

In dat opzicht bevonden ze zich in een situatie, die sterk verschilde met bevrijde bewoners van concentratiekampen in bijvoorbeeld Europa. Daar wilden de mensen in de eerste plaats naar huis. In Indië niet, want in Indië was het werk door de bank genomen altijd belangrijker geweest dan het huis. En zo zaten de bevrijders, de Geallieerden, in dit geval bestaande uit Britten en kersverse Nederlanders, met het probleem van opgescheept te zitten met mensen, die haastig hun energie bijlaadden en die ter zake kundig waren in zaken, waarvan men begon te vrezen, dat ze niet lang meer tot de werkelijkheid zouden behoren.

 

Men weet hoe het is afgelopen. Maar ontdaan van alle politieke verschijnselen en bijverschijnselen zou men nu en voor alle toekomstige herdenkingen, kunnen vaststellen, dat die mensen het met hun bevrijding niet zo best hebben getroffen.
Ze hadden één meevaller. Hun bevrijding viel in de droge moesson. En dus scheen de zon.

 



 

Laatste wijziging: 09.06.2015