De Groene 2
mei 1970 pagina 13
Bevrijding
onder de zon
A.
ALBERTS
Het is
zo langzamerhand wel duidelijk geworden, dat het einde van de oorlog
met Japan eigenlijk maar één Aziatisch land binnen de
kortst mogelijke tijd vrede en vrijheid heeft gebracht: in Japan zelf.
Dat is niet zo onbegrijpelijk. Japanners zijn harde, maar ook sneldenkende
en snelreagerende mensen. Toen hun nederlaag vaststond hebben ze geen
ogenblik geaarzeld met het aanvaarden van de wezenlijke consequenties
en het aannemen van de enig juiste houding: we zijn verliezers en we
moeten betalen.
Dat betalen had ernstiger kunnen zijn dan het is geweest, zeker wat
de herstelbetalingen betreft. De vrede van San Francisco was geen vrede
van Versailles en de manier waarop deze zaak werd geregeld is een schoolvoorbeeld
van zachtmoedigheid en gezond verstand: Erkend wordt dat Japan herstelbetalingen
behoort te verrichten voor de schade en het leed, dat liet gedurende
de oorlog heeft veroorzaakt. Niettemin wordt eveneens erkend, dat de
middelen van Japan momenteel niet toereikend zijn om, indien het een
levensvatbare economie wil handhaven, volledige herstelbetalingen te
verrichten voor alle zodanige schade en leed en tegelijkertijd zijn
overige verplichtingen na te komen. Aldus werd geconstateerd in het
vredesverdrag tussen de Geallieerden en Japan, een van de kortste en
meest overzichtelijke vredesverdragen van de afgelopen vijftig jaar.
Een van die overige, door Japan op zich genomen verplichtingen was in
feite het zo gauw mogelijk weer een sterke mogendheid worden, maar dan
ditmaal niet als vijand maar als bondgenoot van de Verenigde Staten.
De geallieerde,
die het Koninkrijk der Nederlanden heette, heeft geen herstelbetalingen
gevraagd. Onze regering nam een aantal jaren later - in 1956 - tien
miljoen dollar als smartegeld in ontvangst onder uitdrukkelijke wederzijdse
vaststelling, dat hiermee de kous van het leed was afgebreid.
Dat was min of meer in overeenstemming met wat werkelijk was gebeurd.
Het rijk in Europa had in de oorlog met Japan, met uitzondering van
het verloren gaan van een aantal schepen van de Koninklijke Marine,
geen noemenswaardige schade geleden. Nederlands-Indië natuurlijk
wel. Maar Nederland en Nederlands-Indië maakten wat de financiën
betreft al sinds jaar en dag ménage à part en de vergoeding
van schade is sinds de soevereiniteitsoverdracht een Indonesische zaak
geworden.
Leed? Natuurlijk. Veel leed zelfs. Het werd toegebracht In Nederlands-Indië
aan Indonesiërs en aan Nederlanders. Aangezien het vredesverdrag
van San Francisco werd gesloten na 27 december 1949, blijven de Indonesiërs
hier, als niet tot de Nederlanders behorend buiten beschouwing.
De Nederlanders hebben dus leed ondervonden. Wat voor leed en hoe hebben
ze het verwerkt?
Over hun verblijf in de kampen kunnen we kort zijn. Ze werden er in
gezet omdat ze Nederlanders waren. Dit erin zetten gebeurde zonder onderscheid
van rang en stand, leeftijd en geslacht. Dus: mannen van hoog tot laag,
vrouwen en kinderen. Een enkele Indische Nederlander heeft misschien
kans gezien er buiten te blijven door tegenover de Japanners voor Indonesiër
door te gaan, maar dat was een uitzondering.
In de kampen kwamen de sterftecijfers steeds hoger te liggen. Oorzaken:
honger en besmettelijke ziekten. Maar dat zijn voor concentratiekampen
normale verschijnselen. Men zou zelfs volledigheidshalve kunnen zeggen,
dat de bewoners van de kampen in Indonesië, vergeleken met die
in gematigder luchtstreken, het klimaat meehadden. Men kan dus zeggen,
dat voor de Nederlanders in Indië het leed groot, maar relatief
gesproken normaal was. Maar ze hebben ook abnormaal leed ondergaan.
Dat abnormale leed was hun bevrijding, hun bevrijding in Nederlands-Indië,
dat Indonesië was geworden.
De Nederlanders
kwamen de kampen uitkruipen als revenants, als levenden die men al tot
het rijk der doden had gerekend. Er was eigenlijk helemaal niet meer
op hen gerekend. Hun schuld niet. Meer die van degenen, die de oorlog
plotseling hadden beëindigd door met atoombommen te gaan gooien.
De oorlog had nog minstens driekwart jaar langer moeten duren en tegen
die tijd, laten we zeggen tegen mei 1946, zouden de meeste Nederlanders
bevrijd zijn geworden door de dood. Nu bleken, in augustus 1945, een
groot aantal van hen levend en nog merkwaardig levend ook. Vooral dit
laatste was - om nu eens even onmenselijk te spreken - jammer. Want
ze wilden weer aan het werk.
In dat
opzicht bevonden ze zich in een situatie, die sterk verschilde met bevrijde
bewoners van concentratiekampen in bijvoorbeeld Europa. Daar wilden
de mensen in de eerste plaats naar huis. In Indië niet, want in
Indië was het werk door de bank genomen altijd belangrijker geweest
dan het huis. En zo zaten de bevrijders, de Geallieerden, in dit geval
bestaande uit Britten en kersverse Nederlanders, met het probleem van
opgescheept te zitten met mensen, die haastig hun energie bijlaadden
en die ter zake kundig waren in zaken, waarvan men begon te vrezen,
dat ze niet lang meer tot de werkelijkheid zouden behoren.
Men weet
hoe het is afgelopen. Maar ontdaan van alle politieke verschijnselen
en bijverschijnselen zou men nu en voor alle toekomstige herdenkingen,
kunnen vaststellen, dat die mensen het met hun bevrijding niet zo best
hebben getroffen.
Ze hadden één meevaller. Hun bevrijding viel in de droge
moesson. En dus scheen de zon.