Over Alberts
24 mei 1995 Tempo doeloe 2 juni 1962 Vaarwel Nieuw-Guinea 4 aug. 1962 De zilveren kogel van James Graham Claverhouse 28 dec. 1963 Bert Alberts zestig jaar 21 aug. 1971 Compromis, afkoeling, plundering 9 apr. 1966 Van de prins geen kwaad willen weten 7 mei 1966 Hoe komt de koning aan de kost 20 aug. 1966 Bevrijding onder de zon 2 mei 1970 Het mooiste verhaal 12 dec. 1970 "Nu is Mortimer Heer van deze stad" 24 dec. 1966 Een morgen, een middag en weer een morgen 31 dec. 1976 |
De Groene Amsterdammer 20 augustus 1966
Van paltsen en domeinen.
Een
van de bekendste voorbeelden van een koning, die moeilijkheden
kreeg bij het zich verschaffen van de dagelijkse boterham was
dat van een koning die waarschijnlijk nooit heeft bestaan: toen
Shakespeares Lear zijn land had verdeeld tussen twee van zijn
drie dochters, bleef hij, zonder inkomsten, afhankelijk van hun
liefde en vooral van hun liefdadigheid.
Brabanders
Deze tamelijk gelukzalige toestand kon niet blijven. De
maatschappij werd ingewikkelder. De Inkomsten, vooral die der
directe, namen toe. De werkzaamheden van het aan de fiscus
verbonden personeel eveneens. De uitgaven werden hoger, vooral
die van het oorlogvoeren. De behoefte aan gereed geld maakte het
aangaan van leningen noodzakelijk en dus ook het betalen van
interest. Kortom, het administreren van de vorstelijke fiscus
werd een gecompliceerde zaak.
Er bestond ondertussen nog altijd geen officiële scheiding tussen het inkomen van de vorst en dat van de staat, maar voor Noord-Nederland stond een daadwerkelijke splitsing voor de deur, als gevolg van de opstand tegen de koning van Spanje, hertog van Brabant en heer van de belendende gewesten. Soevereine provinciale staten namen de plaats van de landsheer in en daarna was van een koninklijk inkomen in ons land voor ruim twee eeuwen geen sprake meer.
Wel hadden we hier stadhouders, dienaren van de staten en
deze semi-vorstelijke ambtenaren beschikten over inkomsten,
deels uit eigen bezit, deels uit hoofde van de
"charges" of ambten, die zij binnen de Republiek
vervulden. Het is de zoon van de laatste stadhouder geweest, die
ons op dit punt enig cijfermateriaal heeft verschaft. Deze
Erfprins - de latere koning Willem I - diende namelijk in
1801een pretentie in, op basis waarvan hij en zijn familie
schadeloos gesteld zouden moeten worden voor verloren gegane
ambten en geconfisqueerde bezittingen.
Er stonden nog een paar andere posten op de rekening vermeld, maar die doen hier niet ter zake. Wel valt het op, dat deze cijfers naderhand terugkeren wanneer het er om gaat in 1814 aan diezelfde Erfprins, toen Soeverein Vorst geworden, een inkomen uit te keren.
Het inkomen volgens de grondwet
In dat jaar 1814 moest de kwestie van het inkomen worden
geregeld in de grondwet. Zoals men weet was door G. K. van
Hogendorp een zogeheten Schets opgesteld en. deze zuinige man
heeft gemeend dat een bedrag van zes ton voor de "civiele
lijst" wel voldoende zou zijn. Dit bedrag zou in termen van
onze dagen komen onder het hoofd
"representatiegelden". Maar Willem zelf gaf het zeker
niet onbillijk te noemen verlangen te kennen, dat er iets zou
moeten worden gedaan aan de teruggave van de goederen, die zijn
familie vroeger in de Republiek had bezeten. Hij wilde daarbij
ook bepaald niet het onderste uit de kan hebben en vroeg alleen
maar restitutie van de nog onvervreemde domeinen. Alle betrokken
partijen willen de zaak op een plezierige manier regelen en de
zes ton voor de civiele lijst werd toch wel erg aan de lage kant
gevonden. De vorst kreeg er vier ton bij, namelijk de
opbrengsten van de aan de staat gekomen domeinen en toen bleek,
dat die goederen zwaar verhypothekeerd waren, werd van de zes
ton een miljoen gemaakt. En nog was men niet uitgerekend, want
ook de oude Nassause domeinen lagen onder een zware
schuldenlast. Ten slotte bracht men het totale bedrag op
anderhalf miljoen, onder de bepaling, dat de vorst desgewenst
naderhand in volle eigendom goederen zou kunnen krijgen, die
"een zuiver inkomen van vijf tonnen gouds of
daaromtrent" zouden opbrengen.
a) Inkomen uit eigen bezit. Dit bezit is sinds 1814 in eigen beheer geweest. Het is bekend, dat het onder Willem I sterk is toegenomen, en waarschijnlijk naderhand ook nog wel, maar hoe dan ook, dit is een particuliere zaak, war de staat als zodanig geen bemoeienis mee heeft.
b) Inkomen uit bezit, dat kroondomein is. Willem II heeft in 1848 het in 1822 aan zijn vader afgestane kroondomein weer aan de staat teruggegeven. Het inkomen uit dit domein bleef voor hem en zijn opvolgers behouden.
c) Inkomen uit staatsgelden. Historisch gezien is dit inkomen samengesteld uit representatiegeld (de civiele lijst). Van een eigenlijk salaris, dat de plaats zou moeten hebben ingenomen van de vroegere stadhouderlijke "charges" werd in 1814 niet gesproken. De vorst heeft toen alleen maar teruggave van niet verbeurdverklaarde eigendommen gevraagd en de gelden voor de civiele lijst zijn hem aangeboden.
d) Inkomen uit belastingvrijdom.
e) Inkomen wegens vrij onderhoud van paleizen. Het bedrag, samengesteld uit de hierboven genoemde elementen b) en c) is sinds 1814 een aantal malen gewijzigd:
1814. Anderhalf miljoen.
Er zijn, zoals bekend, nog enige andere leden van het
koninklijk huis, die een op de grondwet gebaseerd inkomen
genieten. In de eerste plaats de prins van Oranje (sinds 1884
niet meer uitgekeerd). Vervolgens de "dochter des konings
die de vermoedelijke erfgenaam is van de kroon." Dan de
echtgenoot van de regerende koningin. De weduwe van een
overleden koning. De weduwe van de prins van Oranje. En onder
bepaalde voorwaarden de weduwnaar van de troonopvolgster.
Zoals men weet is het koninklijk inkomen, dat volgens de grondwet nog altijd één miljoen gulden bedraagt, op het ogenblik ƒ2.700.000 en er is nu een wetsvoorstel aanhangig gemaakt om het op ƒ5.200.000 te brengen. Dat kan, want de grondwet heeft het aan de wetgever overgelaten het bedrag te wijzigen. Hiervoor is een meerderheid van tweederde van het aantal leden van elk der Kamers nodig. Men kan het jongste voorstel naar eigen keuze ongepast, onberaden, ontijdig, onvermijdelijk of wat dan ook vinden. Het bovenstaande vestigt alleen maar in grote trekken de aandacht op de historische elementen, waaruit het inkomen van de kroon in Nederland is opgebouwd.
A. ALBERTS |
Laatste wijziging: 09.06.2015