A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

 

H.J. Friedericy
1900-1962

 

Korte biografie

 

Herman Jan (Han) Friedericy werd op 8 juni 1900 geboren in Stadskanaal in de gemeente Onstwedde. Hij bracht zijn kinderjaren in het zuiden van Noord-Brabant (Beek-en-Donk, Geldrop) door. Na de HBS, eerst in Helmond, daarna in Eindhoven, studeerde hij vanaf 1918 Indologie aan de Rijskuniversiteit te Leiden.
Van 1921-1930 was hij ambtenaar Binnenlands Bestuur op Celebes. In de periode 1930-1933 had hij eerst tien maanden verlof en daarna kreeg hij gelegenheid om in Leiden zijn studie Indologische wetenschappen voort te zetten. Hij promoveerde in 1933 in Leiden op De standen bij de Boegineezen en Makassaren. Van 1933-1938 werkte hij als ambtenaar Binnenlands Bestuur te Palembang (Sumatra) en Batavia (Djakarta, Java) en van 1940-1942 was hij medewerker van het kabinet van de Gouverneur-Generaal. Tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië zat hij meer dan drieënhalf jaar in interneringskampen op Java.
In 1946 werd hij met een bijzondere opdracht te Singapore geplaatst, van waaruit hij reizen maakte naar Birma, Indo-China, Malakka en Thailand om Indische dwangarbeiders die door de Japanners uit Nederlands-Indië waren gehaald, te laten repatriëren. Van 1946-1947 was hij Chef Politieke Zaken op het Ministerie van Overzeese gebiedsdelen in Den Haag. In 1947 volgde zijn benoeming tot Resident en was hij van 1947-1949 werkzaam als Hoofd Indonesische Afdeling Nederlands Informatiebureau te New York. Na de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië kreeg Friedericy op eigen verzoek eervol ontslag uit de Indische bestuursdienst en werd hij benoemd tot Adviseur voor Nederlands-Indonesische Zaken in de VS.
Van 1952-1956 was hij Ambassaderaad voor Pers- en Culturele zaken op de Nederlandse ambassade in Washington, van 1956-1959 bekleedde hij die functie in Bonn, en daarna, vanaf 1959, in Londen. Hij overleed op 23 november 1962 in Londen.
Naast zijn romans en verhalen publiceerde Friedericy artikelen over staats- en adatrecht in het 'Koloniaal Tijdschrift' en politieke artikelen en reisbeschrijvingen in Nederlandse en Amerikaanse periodieken.
(Bron o.m.: Verzameld werk. - 1984. - p. 395)

Foto's en een beschrijving van leven en werk van Friedericy zijn te vinden in Schrijversprentenboek no. 30:
Greetje Heemskerk - Balans van beleid : H.J. Friedericy (1900-1962). - In: In Indië geweest : Maria Dermoût, H.J. Friedericy, Beb Vuyk / Red. Joop van den Berg, Kester Freriks, Greetje Heemskerk en Murk Salverda. - 's-Gravenhage : Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum ; Amsterdam : Em. Querido's Uitgeverij, 1990. - p. 50-83. - (Schrijversprentenboek ; 30)
Door Greetje Heemskerk is ook een artikel over het proefschrift van H.J. Friedericy geschreven in de serie 'Hora est : schrijvers en proefschriften' in het tijdschrift De Parelduiker 2000-5 (p. 37-45).

Ex libris Friedericy: TweelingenAflevering 2 (1987) 1 (maart) van Indische Letteren : Documentatieblad van de Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde is gewijd aan Friedericy.
Inhoud:

Op het omslag is het ex libris van Friedericy afgebeeld. Hij ontwierp het zelf met als uitgangspunt het sterrenbeeld Tweelingen waaronder hij geboren is. De figuren zijn ontleend aan de houten mensenbeelden (tiki) van de Marquesas Eilanden, Oost-Polynesië.

 

Beknopte bibliografie

 

Boeken:
  • Bontorio : de laatste generaal. - Amsterdam (etc.) : Uitgeverij Contact, 1947. - 207 p. (Verschenen onder het pseudoniem H.J. Merlijn.) (Herziene uitgave in de Salamander-reeks onder de titel: De laatste generaal : Bontorio. - Amsterdam : Querido, 1958. In de herziene uitgave is het derde deel van de oorspronkelijke uitgave (p. 141-204) niet opgenomen.)
  • Vorsten, vissers en boeren. - Amsterdam : Querido, 1957. (Bundel met de verhalen Bloed, Reigerdans, Bendeleider, De dubbele aar en Vazal.)
  • De raadsman. - Amsterdam : Querido, 1958 (Als feuilleton in 18 afleveringen verschenen in het dagblad Het Vaderland van 10 februari tot 10 maart 1961.)
  • De eerste etappe. - Amsterdam : Querido, 1961
  • Reigerdans. - Amsterdam : Querido, 1962. - 16 p. (Gedrukt in een oplage van 100 ex.; eerder verschenen in Vorsten, vissers en boeren, en in 1948 onder de titel "Nocturne" in het tijdschrift Stem van Nederland en aflevering 5 van Oriëntatie.
    In 1962 werd een incomplete versie van "Reigerdans" - het eerste deel van het verhaal ontbreekt - opgenomen in de Querido-uitgave Je leest het zó (p. 45-48) , samengesteld door Hella S. Haasse en J. Bernlef. Friedericy's ontstemd-zijn hierover leidde tot de bijzondere heruitgave in 1962.)
  • Verzameld werk / Met een inl. van Rob Nieuwenhuys. - Amsterdam : Querido, 1984. - 396 p. (N.B. Met alleen het eerste en tweede deel van Bontorio : de laatste generaal.)
Verhalen:
  • Sans peur. - In: Criterium (1947) 4 (april) p. 209-220. (In 1957 verschenen onder de titel 'Bloed' in de bundel Vorsten, vissers en boeren)
  • Nocturne. - In: Oriëntatie afl. 5 (1948) p. 18-21, en Stem van Nederland (1948) (Onder de titel "Reigerdans" gepubliceerd in Vorsten, vissers en boeren, en als zelfstandige uitgave onder de titel Reigerdans in 1962.)
  • Vazal. - In: Oriëntatie afl. 25 (1949) p. 16-23 (Ook gepubliceerd in de bundel Vorsten, vissers en boeren)
  • De nieuwe gast. - In: Tirade 1 (1957) 12 (december) p. 345-349. (Eerder verschenen in Stem van Nederland, 1947.)
  • Open balkons. - In: Gastenboek van Singel 262 / waarin geschreven is door J. Bernlef...(et al.). - Amsterdam : Querido, 1962. - p. 24-27
  • Mrs. Robinson. - In: Tirade no. 64, 6 (1962) (april) p. 220-234. (Ook verschenen in: Per diplomatieke koerier : proza en poëzie van Nederlandse en Belgische diplomaten / Verz. onder red. van Marnix Gijsen, Albert Helman en Maarten Mourik. - Amsterdam : Strengholt, 1965. - p. 91-106)
Vertaald:
  • Blood. - In: Memory and Agony : Dutch Stories from Indonesia / Coll. and Introd. by Rob Nieuwenhuys ; Transl. by Adrienne Dixon. - Boston : Twayne Publishers, 1979. - (The Library of Netherlandic Literature / Egbert Krispyn (ed.) ; Vol. 12). - p. 61-73 (Uit: Vorsten, vissers en boeren)
  • The counselor (De raadsman; tezamen met een vertaling van Beb Vuyks Het laatste huis van de wereld gepubliceerd in Two tales of the East Indies. - Massachusetts : The University of Massachusetts Press, 1983; Paperback ed.: Hongkong : Periplus, 2000)
Non-fictie:
  • De standen bij de Boegineezen en Makassaren. - 's-Gravenhage, 1933 (Dissertatie R.U. Leiden; ook verschenen in: Bijdragen tot de taal-, land en volkenkunde van Nederlandsch-Indië : Deel 90, vierde aflevering / Uitg. door het Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië. - 's-Gravenhage : Martinus Nijhoff, 1933. - p. 447-602)
  • Indonesian problems. - In: Annals of the American Academy of Political and Social Science : Formulating a Point Four Program. - Thousand Oaks, CA [etc.] : Sage Publications. - Vol. 270 (1950) (July) p. 133-139 (JSTOR)
  • De bevolking van Nederlands-Indië en het Nederlandse gezag in het decennium vóór de Japanse invasie. - In: Balans van beleid : terugblik op de laatste halve eeuw van Nederlands-Indië / H. Baudet, I.J. Brugmans ; met medew. van A.P.A.A. Besnard...(et al.). - Assen : Van Gorcum, 1961 (heruitgave 1984). - p. 67-79

Een uitgebreide bibliografie is in de scriptie De dubbele aar van Fred Vinken te vinden.

Andere auteurs over H.J. Friedericy

I. Rob Nieuwenhuys:

Friedericy debuteerde in 1947 onder de schuilnaam H.J. Merlijn met de roman 'Bontorio', die veel te lang onbekend is gebleven. Eerst in 1958 verscheen onder Friedericy's eigen naam een herdruk in de Salamder-reeks met de oorspronkelijke ondertitel als nieuwe titel: 'De laatste generaal'. Het is een voortreffelijk boek, het enige van betekenis dat zich geheel in een Indonesische gemeenschap afspeelt; in dit geval aan het hof van het vorstenstaatje Boné, in Zuid-Celebes, waar Friedericy enige jaren als bestuursambtenaar werkzaam was. Het is ook te vinden in zijn 'Verzameld werk' (1984).
Friedericy is altijd een meeslepend verteller geweest, met een uitgesproken gevoel voor het dramatische en een feilloos oog voor het sprekende detail. Welbeschouwd is Friedericy als schrijver de geboren verteller gebleven. Zijn manier van schrijven doet zich aan ons voor als een aanpassing bij het vertellen, als het zoeken naar andere middelen om hetzelfde te bereiken bij verlies van stemwisseling en gebaar.
(Bron: Het laat je niet los : verhalen van Nederlandse schrijvers over Indonesië, vanaf de eerste jaren der compagnie tot op heden / samenst. Rob Nieuwenhuis. - Amsterdam : Querido, 1985. - p. 421-2; zie ook: H.J. Friedericy. - In: Rob Nieuwenhuys - Oost-Indische spiegel : wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden. - 3e bijgewerkte en herz. dr . - Amsterdam : Querido, 1978.)

II. A. Alberts:

Vroeger kon ik goed vertellen. Ik ben het nu een beetje kwijt. Ik heb het van H.J. Friedericy geleerd. Die kon toch zo fameus vertellen. Hij trad op als een rasechte conferencier. Ik heb hem in het kamp leren kennen.
(Bron: Remco Meijer - Oostindisch doof : het Nederlandse debat over de dekolonisatie van Indonesië. - Amsterdam : Bert Bakker, 1995. - p. 34)

'Groen' heeft Friedericy voor mij aangeboden bij een tijdschrift en dat is door laksheid van mij, omdat ik een brief niet beantwoord heb, pas jaren later geplaatst in Libertinage (...)
Friedericy heb ik in het kamp ontmoet. Hij had een kort verhaal geschreven en toen heb ik gezegd: daar moet je een heel boek van maken en dat is 'De laatste generaal' geworden. Maar toen ik eindelijk ook met een verhaal kwam ben ik naar hem toegegaan, want hij zat al een beetje hier. Hij wist de wegen. 'De laatste generaal' heeft hij in het kamp geschreven. Het is onmiddellijk verramscht in de eerste uitgave. Naderhand is het, betrekkelijk kort geleden, herdrukt. Het is een van de boeken die helemaal in de Indonesische maatschappij spelen. Die heeft hij prachtig benaderd.(...)
Ik heb met Friedericy een maand of vier, vijf op het ministerie van overzeese gebiedsdelen gezeten. Daar was hij mijn chef. We hebben er heel wat pret gehad, niet dat we er veel gedaan hebben.
(Bron: J. Bernlef en K. Schippers - Gesprek met A. Alberts. - In: De Gids 127 (1964) 1 (januari). Zie ook: Alberts over Friedericy.

 

III. Gerard Kornelis van het Reve:

(Edinburgh, maandag 20 augustus [1962])
(...)
Na de zitting maak ik kennis met de schrijver F., die als cultureel attaché van Nederland, voornamelijk voor het Edinburgh Film Festival, in de stad is, en met hem gaan wij, dat wil zeggen mijn landgenoten G., het belegen literaire wonderkind H. M., het zieke aapje N. en ik naar zijn hotel The North British, om aldaar op zijn uitnodiging 'een kleinigheid te gebruiken'. Het worden een flink aantal kleinigheden, nogal snel achter elkaar genuttigd, omdat de tijd dringt: om zes uur staat ons alweer een party te wachten, bij de schilder Tom Mitchell. Aldaar met de anderen per taxi aangekomen, begin ik, als ik uit de hoog gelegen flat uitkijk over het wijde, door de late middagzon gekoesterde Warrender Park, wat erg nadrukkelijk te denken aan de vergankelijkheid van alle dingen, wat mij doet beseffen dat ik hard op weg ben om straalbezopen te worden.(...)
(Uit: Brief uit Edinburgh. - In: Op weg naar het einde. - Amsterdam : G.A. van Oorschot, 1963. - p. 25-26)

(Edinburgh, dinsdagmorgen 21 augustus)
(...)
Terwijl ik dit loop te overdenken staat, vlak bij Scott's Monument dat ik wegens hoogtevrees niet op durf, plotseling F. voor me, een grote catalogus van Sonja Henie haar schilderijententoonstelling onder de arm. Ik herken hem niet onmiddellijk, wat voor mij heel gewoon is, maar de betrokkene gemakkelijk aanstoot zou kunnen geven. F. laat niets merken, een man waar ik nog niet goed uit wijs kan, maar in elk geval iemand die genoeg heeft meegemaakt om zich over bijzaken niet meer op te winden, moe, skepties, maar gelukkig niet cynies. Of ik zin heb ergens 'iets te gebruiken'? Ja laten we dat doen. We proberen onze weg door het verkeer te vinden, en dat blijkt F. nog moeilijker af te gaan dan mij. Het motorverkeer is niet erg snel, maar wel zeer dicht geworden, zulks wegens een op handen zijnde mars door de stad van een korps Schotse doedelaars. F. springt zo raar en besluiteloos heen en weer, dat hij de bestuurder van een personenwagen dwingt al te abrupt te remmen, zodat dit voertuig prompt van achteren gekraakt wordt door een bus. Zo minachtend ik het hoofd heb geschud over zijn geschuifel en gespring, ik bewonder nu de efficiëntie waarmede hij, zijn hoed van het hoofd nemend, onmiddellijk tussen het haastig samenscholende grauw gaat staan, zijn blik noch guitig, noch verbeten, doch eerder ingekeerd, als die van een poes op de bak. Hij wijkt geleidelijk achteruit tot hij uit de menigte is geraakt en voegt zich weer bij me. 'Het moderne verkeer, dat weet wat,' is zijn enige commentaar.
In de Festival Club bestel ik - het is twintig voor twaalf - een droge sherry, maar die kan pas om twaalf uur geserveerd worden, aangezien de vergunningstijden ook voor besloten sociëteiten gelden. Wat een land, en wie heeft dit allemaal bedacht? Enfin, de koffie die ik als enig alternatief neem, biedt mij de gelegenheid een beetje suiker te eten, waarop prompt het dreigend op en neer deinen van de vloer, als ware deze het dek van een reusachtig schip, een einde neemt. Mijn angst is weer aardig weg, en ik ben bijna iedereen gunstig gezind. Niemand schijnt zin te hebben vanmiddag naar de Conference te komen, want het onderwerp is Scottish Writing. Een te geringe opkomst van gedelegeerden zou ik genant en bovendien onbeleefd tegenover de Schotten vinden, dus ik besluit in ieder geval de zitting bij te wonen. F. heeft een late nacht gehad en gaat nu naar zijn hotel, om na de lunch een paar uur te gaan rusten, en ik begeef me naar McEwan Hall om in het bijgebouw daarvan, waarin de Men's Union (naar ik denk een soort equivalent van onze A.M.V.J.) is gevestigd, tezamen met de andere deelnemers, in een speciaal voor ons gereserveerd zaaltje, de dagelijkse gemeenschappelijke lunch te gebruiken.(...)
(Uit: Brief uit Edinburgh. - In: Op weg naar het einde. - Amsterdam : G.A. van Oorschot, 1963. - p. 30-31)

 

IV. Tjalie Robinson:
Petoro Jang Terhormat

 

Het bericht van de plotselinge dood van Han Friedericy trof mij zonder enige beeldspraak als een onverwachte vuistslag. Ik zat er een ogenblik volkomen beduusd bij met écht pijn in de borst.
Merkwaardig dat zoiets gebeuren kan. Ik weet werkelijk niet hoe ik hem in Tong-Tong groeten moet, want hij was voor mij veel meer dan een geslaagd bestuursambtenaar en diplomaat of knap schrijver: hij was een vriend en een man, en in het bijzonder: een stuk lichtkant in mijn leven. Het denken aan hem en zijn werk was altijd een moment van onverdeeld plezier en van verzoening met zoveel bitters en lelijks in de wereld.
En wat zijn nagedachtenis voor Tong-Tong betreft: in hem behouden wij een brok respect, waardering en geluk van het beste dat Holland in Indië ooit bracht, in mensen en in daden. En een voorbeeld van een echte "toean besar".
Na een vol, rijk en vruchtbaar leven in Indonesië, dat hij zeker met grote droefheid en bittere teleurstelling heeft moeten verlaten, heeft hij ons in een aantal boeken het beste nagelaten wat het daar hém en ons bood. Hij heeft niet nagetwist, hoewel een man met zoveel intelligentie en brede menselijke contacten "een behoorlijk boekje had kunnen opendoen", geen zwaarwichtige verhandelingen of trillende zedepreken afgestoken. Hij was iemand, die altijd de pluskanten van zelfs grote tegenstanders en "slechte mensen" noemen en waarderen kon. Met zulke eigenschappen als pompe, zelfingenomenheid en gewicht kon hij op onnavolgbare wijze de draak steken zonder te kwetsen. Dat laatste vooral bewonder ik zeer in hem.
Ik heb veel bestuursambtenaren en diplomaten gekend en mij er vaak over verbaasd dat Han er ook één kon zijn, en nog wel zo'n goede: "impeccable", hoofs en met een volmaakte beheersing van tong; zonder een spoortje van gladheid, arrogantie en geslepenheid. Hij was in zijn leven en werk wat hij als schrijver was: eerlijk. En nogmaals: een man. Geen kakelende twister, geen "terugslaander", een man die kon zwijgen en incasseren zonder met een oog te knipperen.
In hem herkennen wij met vreugde en trots terug zoveel voortreffelijke Nederlanders onder de tropenzon, in feite: het type "Indisch Gentleman", "colonial style" in de hoogste zin des woords, zou William Faulkner getuigen, het soort mens dat je doordringt van het uitzonderlijk voorrecht en geluk van in Indië geleefd te hebben.
Saluut en Salaam, Han! Wonderlijke zoon van Onstwedde, onvergeetlijke Petoro, galopperend langs de Eeuwige Jachtvelden, zij aan zij met de Daëngs, de Aroe's en Datoe's, die hij zo bewonderd en goed gediend heeft. Een goede jacht.
TJALIE ROBINSON
(Uit: Tong-Tong 15 december 1962, p. 4)

 

Zie ook:
* H.J. Friedericy - Portretten
* Levensbericht Jaarboek MNL;
* H.J. Friedericy (1900-1962): een acteur met een pen (uit: E.M. Beekman - Paradijzen van weleer : koloniale literatuur uit Nederlands-Indië 1600-1950 / vert. door Maarten van der Marel en René Wezel. - Amsterdam : Prometheus, 1998)

 


 

Diplomatic Bulletin no. 445 (15 sept. 1959)



 

Laatste wijziging: 03.02.2024