De Nieuwe Linie 18 en 25 december 1974
A. Alberts publiceerde in 1952 de verhalenbundel "De
eilanden", een jaar daarna "De bomen". In 1962
verscheen "Namen noemen", dat als ondertitel meekreeg
"Zo maar wat ongewone en openhartige herinneringen aan het leven
in het Verloren Paradijs, dat Nederlands-Indië heette
1939-1947". Zijn Parijse memoires, verzameld in "De Franse
slag" volgden in 1963. Tien jaar later, in 1973, verscheen de
historische roman "De huzaren van Castricum". Voor de
gemeente Apeldoorn, waar Alberts in zijn jeugd woonde, schreef hij in
1974 "Leven op de rand". Dit najaar kwam bij Van Oorschot de
kleine roman "De vergaderzaal" uit. De eerste druk, 5000
exemplaren, groot, is nagenoeg uitverkocht. Voor kerstmis nog komt een
tweede druk. Van Oorschot bereidt voor het volgend jaar herdrukken
voor van "De bomen", "Namen noemen" en "De
Franse slag".
Nieuw werk staat ook op stapel. Bij Querido verschijnt weer een
historische roman, een voorloper op "De huzaren van
Castricum" en bij Van Oorschot een bundel, die waarschijnlijk
"Haast hebben in september" gaat heten. In deze bundel
worden zeker opgenomen de verhalen "De onbekende
maarschalk", "Zee, onvergetelijke zee bij Perou" en
"De nachtegalen van de keizer", plus het openingsverhaal uit
de 200-ste Tirade, dat ook "Haast hebben in september" heet.
Alberts is tweemaal onderscheiden. In 1953 met de Novellenprijs van de
gemeente Amsterdam voor "Groen", dat is opgenomen in
"De eilanden" en in 1973 met de Marianne Philipsprijs voor
zijn gehele oeuvre.
A. Alberts, schrijver
"Ik heb niet zoveel woorden
nodig"
Precies eenentwintig jaar heeft de
schrijver A. Alberts over "De vergaderzaal" gedaan. In 1953
is hij aan de achtenzeventig pagina’s tellende roman begonnen.
Augustus van dit jaar heeft hij het boek afgeschreven. In tien dagen
tijd. Het is uitgekomen in de omslag, die uitgever Van Oorschot in
1953 had laten ontwerpen.
Alberts had de roman op één hoofdstuk na op papier. Niet het
laatste. De sublieme slotregels waren al geschreven. Het hoofdstuk
waarin de hoofdpersoon, meneer Dalem, in een nacht gek wordt, wilde al
die jaren niet lukken. "Ik had talloze oplossingen bedacht, maar
naar mijn idee nooit de goede." Alberts koos uiteindelijk voor de
invoeging van een kort verhaal, waardoor het bestaan van meneer Dalem
in een historisch kader wordt gezet.
Over het uitblijven van "De vergaderzaal" is tussen Van
Oorschot en Alberts elk jaar gecorrespondeerd. Bij wijze van
aansporing werd een keer een deurwaarder naar de woning van Alberts
gestuurd. Toch heeft hij het boek aan zijn uitgever opgedragen:
"Aan Geert van Oorschot, de geduldigste en lankmoedigste, kortom
de Griseldus onder de uitgevers".
door
HANNEKE WIJGH
A. Alberts (63) woont in Blaricum. Het huis staat net buiten de
dorpskom. Elke dag reist hij met de bus en de trein naar Den Haag,
waar hij op het ministerie van Buitenlandse Zaken nota’s en
verdragen uit het Frans, Duits en Engels in het Nederlands vertaalt.
Dit werkritme is tijdelijk stopgezet. Alberts is moe. De druk
waaronder gewerkt moest worden, heeft net iets teveel geëist.
Merkbaar is zijn overspannenheid niet. Zelf zegt hij dat hij nerveus
is.
De schrijver Alberts is geboren in Haarlem op 23 augustus 1911. Zijn
vader Jappe Alberts was gezagvoerder bij de koopvaardij. Drie maanden
weg, drie weken thuis. Moeder heette Jetske de Boer. Beide ouders
kwamen oorspronkelijk uit Friesland. Het gezin Alberts telde vijf
kinderen. A. Alberts is een na de jongste. Toen hij zes jaar oud was,
verhuisde de familie naar Apeldoorn.
- Hoe zijn uw herinneringen aan thuis?
"Goed. Het was een reuze gezellig gezin. De leeftijden van de kinderen lagen nogal uit elkaar. Zo’n drie tot vijf jaar ertussen. Je trok voornamelijk met eigen vriendjes op. Veel ruzie kan ik me niet herinneren. Wat veel indruk heeft gemaakt, is de omgeving. We woonden op de rand van Apeldoorn, dicht bij de bossen van het Koondomein. Daar mocht je niet in. Zo’n verbod maakte het voor mij en mijn vriendjes extra aantrekkelijk. Een keer moesten we wegduiken in hoog opgegroeide hei. Prins Hendrik en Koningin Wilhelmina kwamen eraan. Prins Hendrik deed kunstjes op de fiets. Een beetje stroef, maar het ging. Zijn vrouw lag slap van het lachen."
- Betekende het bos voor u alleen maar een fijn speelgebied?
"Nee, ik voelde ook goed de stemming aan. Zo’n beukenbos is in de zomer geweldig mooi. Met het licht getemperd door de bladeren heen. Heel anders dan een eikenbos. Mijn herinneringen aan Apeldoorn heb ik beschreven in "De bomen". De hoofdpersoon Aart ben ik gedeeltelijk zelf, gedeeltelijk is het een vriend."
- De Apeldoornse bossen komen ook [voor] in het verhaal "De jacht", dat is opgenomen in "De eilanden".
"Ja, ik houd zelf niet zo van jagen, maar ik kon me goed voorstellen dat de boeren op zwijnen gingen jagen, omdat hele aardappelvelden werden opgevreten. Aan zo’n drijfjacht heb ik wel meegedaan."
- Hoe was u als jongen?
Heel gemiddeld. Af en toe lastig, denk ik, want ik ben enige malen van school gestuurd. Een keer op de HBS. Ik had knalstikstof geproduceerd. Dat gaf een flinke ontploffing. Schrik er zelf het hardst van. Met voetballen was ik zo, zo. Niet slecht, niet goed."
- Schreef u in de schoolkrant?
"Geen behoefte."
- En opstellen?
"Ik wilde er snel vanaf zijn. Voor het eindexamen koos ik het onderwerp hekeldichten. Ik kende er een aantal van Vondel uit mijn hoofd. Die kon ik integraal opschrijven. Had een zeven uiteindelijk. Alleen geschiedenis, daar was ik erg goed in. Ik had een tien op mijn eindlijst."
- Waarom bent u geen geschiedenis gaan studeren?
"Mijn oudste broer studeerde geschiedenis, die was halfweg de studie niet zo enthousiast. Ach, je kon alleen voor de klas gaan staan. Daar had ik toch niet zo'n trek in."
Indologie
- Het werd indologie, waarom?
"Mijn vader was dood, zoveel geld was er niet. Bovendien zat de crisis eraan te komen. Voor indologie kreeg ,je een beurs. Daarvoor moest je je voor zes jaar aan het Indische gouvernement verbinden. Meestal werd het een heel leven. Indië was voor mij wel een vertrouwd land. Door mijn vader hadden we veel Indische kennissen. De studie indologie werd gegeven aan twee faculteiten, letteren en rechten. De eerste voor het Javaans en Maleis, de tweede voor geschiedenis en het Indisch recht. Over de studie, die je gemakkelijk in vijf jaar kon doen, heb ik zes jaar gedaan. In 1936 ben ik afgestudeerd."
- Hoe vond u het studentenleven?
"Plezierig. Ik was bevriend met Koolhaas en Leo Vroman. Koolhaas was altijd de leidende figuur. Hij was knap en begaafd. Hij regisseerde toneelstukken, soms zelf geschreven. Een keer zijn we met een groep het land afgereisd met het stuk "De gebroken kruik" van Von Kleist. Jaap Vroman, de oudste broer van Leo, speelde een schitterende rol. Leo had voor de decors gezorgd."
- En u?
"Ik was souffleur. Kon absoluut niet toneelspelen. Wist niet waar ik mijn handen moest laten, mijn hele houding, 't ging niet. Een keer heb ik voor paleiswacht gespeeld. Zelfs dat mislukte. Toen ik dood moest neervallen, viel ik voor het doek in plaats van erachter. Ik kreeg wel een donderend applaus. In de crisistijd hebben we voor niets gespeeld, althans de opbrengst was voor de kas van het plaatselijke crisiscentrum. Nee, niet uit sociale bewogenheid. We speelden louter voor onze gein."
- Was u in die tijd politiek actief?
"Nee, totaal niet. Dat hoorde niet, was niet comme il faut. Er
bestond wel een Sociaal Democratische Studentenbeweging, maar daar was
bijna niemand lid van. Het Utrechtse Studenten Corps heb ik na nog
geen jaar verlaten. Ik hield niet van dat geschreeuw. Was nogal schuw
en verlegen. Praatte liever met Vroman, die schreef in die tijd al
heel mooie gedichten. Hij is helemaal een begaafde man. Hij kon ook
prachtig schilderen. Ook Koolhaas was in zijn studententijd al
literair produktief. Hij schreef behalve toneelstukken ook novellen.
Soms las hij er uit voor. Een toneelstuk herinner ik me nog goed. Het
was erg mooi. Het is helaas nooit gespeeld."
Kolonieën
- Anton Koolhaas heeft vorige week de Multatuliprijs gekregen voor zijn boek "Vanwege een tere huid". Kent u het en spreekt u hem nog?
"Ik ken het boek niet. Wil het nog wel lezen. Sinds we in Blaricum wonen zie ik niemand meer. Vroman heb ik vier jaar geleden nog gezien toen hij de P.-C.-Hooftprijs kreeg uitgereikt."
- U bent in 1936 niet naar Indië vertrokken maar naar Frankrijk. Waarom?
"Toen ik mijn studie af had werd ik op wachtgeld gezet. Zo'n drieëntachtig gulden per maand inclusief de zeventien procent ambtenarenkorting vanwege de crisis. Daar kon je net van rond komen. Ik kon niet direct als bestuursambtenaar benoemd worden omdat ook het gouvernement in Indië bezuinigde. Ben toen voor het eerst van mijn leven naar het buitenland geweest. Naar Parijs. Daar liep ik langs het Franse ministerie van Koloniën. Ik ben naar binnen gestapt en heb om werk gevraagd. Uiterst vriendelijk werd me dat geweigerd. In een café heb ik die dag nog een brief geschreven, met het briefhoofd van het café, aan minister Colijn, de Nederlandse minister van Koloniën. Van kwaadheid. Hij heeft voor me bemiddeld en drie maanden later werd ik volontair op het Franse ministerie. De ambtenaren daar begrepen niets van mijn stage. Ik eigenlijk ook niet."
- U heeft het bijna drie jaar volgehouden.
"Ja, de herinneringen aan die tijd heb ik opgeschreven in "De Franse slag". Wat me het meest is bijgebleven is de volstrekte anonimiteit. Parijzenaars zijn super-individualisten, ze bemoeien zich met niemand. Op kantoor kreeg je elk moment een hand te schudden, maar na half zeven kende geen mens je meer. Je bestond niet voor ze."
- Waar woonde u in Parijs?
"In de Rue Gay Lussac, in een hotel voor vijfendertig gulden per maand."
- Ik heb vorige maand in Parijs uw boeken gelezen, ook in een hotel, ook in de rue Gay Lussac. Ik zag die straat trouwens ook in de film "Mai 68", een documentaire over de acties en stakingen van studenten en arbeiders tijdens het voorjaar van 1968. De Rue Gay Lussac is een van de straten geweest, waar fel tussen politie en studenten is gevochten. Met barricades en wel.
"Dat is niet nieuw. Ook in mijn tijd werd er veel gedemonstreerd, waren er onlusten en stakingen. Een keer ben ik in een betoging terecht gekomen. Per ongeluk. Ik liep tegen de draad in. Op het eind ontmoette ik een cordon politieagenten. Een schopte me ongenadig tegen de schenen."
- Vlak voor de Tweede Wereldoorlog bent u gepromoveerd en naar Indonesië vertrokken.
"Ja, in 1939 bij professor Gerretson, de dichter Geerten Gossaert. Ik heb het proefschrift over Baud en Thorbecke, de invloed van de grondwet van 1848 op de Indische wetgeving, in zijn stijl geschreven. Gerretson keek er meestal pas naar als je met een voet op de boot stond. Drie dagen later ben ik vertrokken. De reis duurde vijf weken in plaats van drieënhalf. We konden niet meer door het Suezkanaal, omdat Europa al in oorlog was. Het was september 1939. Die oorlog, daar dacht ik niet zo aan. Het was iets op afstand. De reis was heel plezierig, veel lezen, veel slapen. Na mijn bezoek aan het gouvernement in Batavia reisde ik met dezelfde boot door naar Madoera."
- Bent u ook vanuit zee aan land gedragen op een kapotte stoel zoals de bestuursambtenaar in het verhaal "Groen"?
"Nee, Madoera is een behoorlijk groot eiland. Er woonden toen zeker drie miljoen mensen. Wel als ik eilanden in de omgeving ging bezoeken, dan moest je soms door het water lopen om aan land te komen. "Groen" speelt trouwens niet in Indië maar in Nieuw-Guinea. Het verhaal heb ik van mijn chef gehoord."
Anekdotes
- Hoe heeft u uw functie als bestuursambtenaar ervaren?
"Een heel plezierige en gemakkelijke tijd, vooral als je niet naar de politiek keek, zoals de meeste bestuursambtenaren deden. Ik had niet zo'n hoge functie, aspirant-controleur. Had toch veel contacten met mijn Indonesische collega's, al hadden die een aparte hiërarchie. We debatteerden niet met elkaar, hielden geen discussies. De enige verhalen die verteld werden, gingen over vroegere posten. Veel van die anekdotes heb ik in "De eilanden"gebruikt."
- In "De eilanden" lijkt het net of u zelf al die verhalen hebt beleefd.
"Dat komt omdat ik al die anekdotes van mezelf uit heb geschreven. Alsof ik het was. Daarom kon ik ook dingen weglaten als ik ze zelf niet belangrijk vond. Een historisch verslag is vaak saai. Om de spanning heb ik de waarheid opgeofferd aan de stijl."
- Hoe verliep er de dag?
"Je werkte van zeven tot een uur. Daarna eten en slapen. Om vijf uur ging je op bezoek. Op zaterdagavonden naar de sociëteit. De post was niet zwaar. Aan werk mee naar huis nemen, heb ik me niet bezondigd."
- Na tweeënhalf jaar werd u geïnterneerd door de Japanners in een kamp op Java. Over die tijd heeft u niets geschreven.
"Toch wel, drie regels in "Namen noemen". Meer niet. Zoveel mensen hadden hetzelfde meegemaakt. Toen ik begin '47 in Nederland terugkwam had ik ook geen behoefte om er over te vertellen. Hier hadden de mensen een heel andere oorlog beleefd. Ik voelde me afzijdig."
- U bent niet meer naar Indonesië terug gegaan. Waarom niet?
"Een half jaar heb ik nog op het ministerie van Overzeese Gebiedsdelen gewerkt. Ik vond het niet goed om terug te gaan. Indonesië kon op eigen benen lopen. Had geen Nederlandse bestuursambtenaren nodig, vond ik. Een paar jaar later kreeg ik gelijk."
- Toch wel opmerkelijk die beslissing. Tot die tijd heeft u zich buiten de politiek gehouden, in uw studententijd, in Parijs, in Indonesië. Op eens neemt u de politieke beslissing om niet meer terug te gaan.
"Ik was en ben van mening dat Nederland er niets meer te doen had. Dat standpunt heb ik ook in De Groene verdedigd. Eerst als medewerker, later als redacteur."
- U bent in 1953 bij de Groene gaan werken. Wat heeft u tussen 1947 en 1953 gedaan?
"Ik heb bij het Kina Bureau in Amsterdam gewerkt, een regelend orgaan voor verschillende handelsbetrekkingen. Ik was directiesecretaris, moest notulen van de vergaderingen maken. "De vergaderzaal" lijkt op de situatie bij het Kina Bureau. Meneer Dalem is een combinatie van twee personen, voor een deel een student uit Utrecht, die ik heb meegemaakt en die van de ene dag op de andere gek is geworden. Zonder aanwijsbare redenen. Voor het tweede deel heeft een heel aardige oudere man bij het Kina Bureau model gestaan. Hij had niet zoveel zin in het werk. Zijn oudere broer zou eerst in de zaak gaan. Toen hij verdronk moest hij hem opvolgen. Dat deel is authentiek. Ik had dat verhaal toevallig gehoord. In 1953 ben ik het gaan opschrijven. Ik had het nagenoeg rond op het ene hoofdstuk na, waarin meneer Dalem gek moest worden. Ik kon het niet. Wilde hem eerst een nachtelijke zwerftocht door Amsterdam-Zuid laten maken en hem dan de volgende morgen bij de vergaderzaal laten terugkeren. Mar dat kon niet. Dergelijke vergaderingen zijn nooit twee dagen achterelkaar."
- Hoe vindt u de uiteindelijke versie?
"Redelijk geslaagd. Alleen had ik het beter moeten corrigeren. Er schijnen nogal wat drukfouten in te zitten."
- Waarom bent u gaan schrijven?
"Ik was op bezoek in Appingedam, bij mijn moeder die daar toen woonde. Het gras was daar zo groen, de bomen, de hele omgeving, dat ik wilde schrijven. Over een ander groen bos op Nieuw-Guinea. Door omstandigheden is het verhaal pas een aantal jaren later in "Libertinage" verschenen, een literair blad onder redactie van Gomperts, geloof ik. Van oorschot heeft naar aanleiding van dat verhaal om een heel boek gevraagd."
- U schrijft op bestelling?
"Ja, bijna altijd. Anders zou het er niet van komen. Ik heb niet zo'n innerlijke drang. "Namen noemen" en "De Franse slag" zijn ook op bestelling gemaakt."
-Bent u verbaasd over de lovende kritieken?
"Een beetje. Ik heb er blijkbaar geen moeite mee. Maar ik hoef niet zo, hoor. Als je eenmaal ouder bent, heb je geen behoefte meer om je waar te maken. Ik ben toch erg blij met die kritieken. Denk ook niet dat ik zou blijven schrijven als ik helemaal gekraakt werd."
- U schrijft erg geserreerd. Ook in "De vergaderzaal". Is dat een stijlopvatting? Het werkt deels humoristisch, deels vervreemdend. U wordt een meester op het gebied van understatement genoemd.
"Zo bewust gaat dat niet. Ik leef mezelf in de hoofdpersoon in en vertel dan wat ik noodzakelijk vind. Ik heb niet zoveel woorden nodig. Wil de mensen niet lastig vallen. Ik kan goed in een paar woorden uitleggen wat ik bedoel."
- U praat ook zeer beknopt. Bent u een droge?
"Ja, er wordt soms om me gelachen".
- Toen u in 1953 bij de Groene ging werken, heeft u negen jaar geen literair werk meer gepubliceerd.
"Het was ook een erg drukke tijd. Schreef heel wat stukken per week. Niet onder naam. Dat was in die tijd nog niet de gewoonte. Je presenteerde je als De Groene en niet als persoon. Ik was tweede man buitenland. Als Davids, mijn chef, een paar maanden weg was, moest ik het overnemen. Ik volgde zijn politieke lijn. Alleen wat Indonesië betreft, heb ik altijd mijn eigen koers gevolgd."
- Het verhaal gaat dat u met uw visie soms negenhonderd abonnees per week wegschreef.
"Dat gebeurde, maar niet door mij alleen. Ik herinner mij een politieke prent ten tijde van de eerste politionele actie, een totaal zwarte plaat, toen zijn er veel abonnees vertrokken."
- Maakte u zich daar zorgen om?
"Nee, dat was een zaak voor de directeur, daar bemoeide de redactie zich niet mee. Ik denk dat we toen vrij hautain waren."
- Dertien jaar lang heeft u de politieke kommentaren geschreven. Heeft u nog belangstelling voor het politieke gebeuren?
"Nauwelijks. Het zal mijn tijd wel duren, denk ik."
- U heeft ook een historische roman geschreven: "De huzaren van Castricum". In tegenstelling met eerder werk is uw stijl daarin veel losser, minder uitgemeten. Komt dat omdat geschiedenis nog steeds uw hobby is?
"Ik vertel graag over geschiedenis. Meestal wordt het zo saai gebracht, terwijl het een en al intrige is. Het een beetje smeuïg opdienen vind ik plezierig om te doen."
- Waarom bent u weggegaan bij De Groene?
"In 1965, ik had toen dertien jaar bij De Groene gewerkt, zei Dijkstra, de toenmalige hoofdredacteur tegen mij: "Is het geen tijd dat je vertrekt. Je bent nu nog op een leeftijd dat je over kunt stappen. Probeer iets bij het Rijk, daar heb je al een paar dienstjaren." Van de een op de andere dag heb ik het gedaan. Die tip was een echte vriendendienst."
- Hoe is het om ambtenaar te wezen?
Ik heb het goed getroffen. Op de vertaalafdeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken is het een cosmopolite omgeving. Het is bovendien fijn om een goede vertaling af te leveren. Dat geeft me voldoening."
- Die A. voor uw naam, wat betekent die?
"Albert."
- Is dat niet saai om Albert Aberts te heten?
"Nee, juist gemakkelijk. Als je je naam moet noemen, zeg je twee keer Albert, de laatste keer met een "s"."
Laatste wijziging: 30.05.2015