POLITIEK
DE POLITIEKE PRENT
IN MADURODAM
A. ALBERTS
Na een barre
tocht door het soms besneeuwde, maar meestal zeer modderige
West-Europa reed op 18 januari 1814 een kleine stoet rijtuigen
Bazel binnen om stil te houden voor een van de voorname hotels
van de stad. De weinige omstanders kregen van de reizigers niet
veel meer dan een vage indruk: een wijde cape, die blijkbaar een
vrouw moest verbergen en een lange jas, waaronder een paar
laarzen van militaire snit te voorschijn kwamen. Deze vage
indruk zou, zoals dat wel meer voorkomt, geheel en al bezijden
de waarheid blijken te zijn.
De vrouw had niets te verbergen en de man was geen militair.
Zij beiden, hun secretarissen en hun bagage waren de reis door
het Europese vasteland begonnen in Den Haag. De keuze van deze
plaats was bepaald door drie omstandigheden. Ten eerste bevond
zij zich op een gerieflijke afstand van Londen. Ten tweede lag
er geen Franse bezetting. En ten derde had een der leden van het
gezelschap iets te bespreken met de Nederlandse regering. En nu
wordt het tijd voor de ontsluiering van de identiteit van de
voornaamste twee reizigers. Hij heette Henry Stewart, burggraaf
Castlereagh, en zij was de burggravin.
Castlereagh, in die tijd al bijna twee jaar minister van
buitenlandse zaken van Groot-Brittannië, had van zijn regering
opdracht gekregen zijn land te vertegenwoordigen bij de
besprekingen over een vrede tussen Napoleons Frankrijk enerzijds
en anderzijds de vier Europese bondgenoten Rusland, Oostenrijk,
Pruisen en Engeland. Die vrede zou drie maanden later een feit
zijn, maar dat wist toen nog niemand. Napoleon niet. Tsaar
Alexander niet. De keizer van Oostenrijk niet, de koning van
Pruisen al evenmin en hetzelfde gold voor de prins-regent van
Engeland, voor Castlereagh en voor lady Castiereagh.
Ten aanzien van lady Castlereagh is het zelfs de vraag, of het
naderhand wel tot haar is doorgedrongen. Oorlogen, andere rampen
en de gevolgen daarvan schijnen op haar onverstoorbaar gemoed
dezelfde indruk te hebben gemaakt als het op- en ondergaan van
zon en maan: onvermijdelijke gebeurtenissen, waaraan men geen
tweede gedachte behoorde te wijden. Ook in die dagen bevonden
zich in regeringskringen politiek denkende vrouwen, die een
steun probeerden te zijn voor hun man of voor hun minnaar, maar
lady Castlereagh was alleen maar een steun voor zichzelf. En
verder wel een vriendelijk mens.
Vlak voor zijn vertrek uit Londen had
Castlereagh van het kabinet in Londen een uitvoerige, maar toch
duidelijke instructie meegekregen. Hij moest proberen een einde
te maken aan de al jaren durende oorlog tussen Frankrijk en
Engeland. Hij moest in overleg met Engelands continentale
bondgenoten Napoleon dwingen vrijwel alle bij Frankrijk
ingelijfde gebieden benevens de vazalstaten te ontruimen en ter
beschikking te stellen van de bondgenoten. Hij moest, als dit
niet zou lukken - en dat zou het inderdaad niet - aandringen op
een vrede met de Franse regering, die daarmee wèl genoegen zou
nemen. Hij moest er bij zijn bondgenootschappelijke collega's op
aandringen de op Napoleon behaalde buit zo redelijk mogelijk
onder henzelf en andere rechthebbenden te verdelen. Hij moest
tenslotte zorgen voor de onvoorwaardelijke inwilliging van twee
specifiek Britse verlangens: de erkenning van een aantal regels
van zeerecht, zoals die in Londen als juist - en uiteraard
voordelig - werden aangemerkt. En hij moest er voor zorgen, dat
de havenstad Antwerpen en haar omgeving buiten Franse handen
bleven.
Hoe moest dit laatste gebeuren? Daarover en over de gevolgen van
een en ander gaat dit verhaal.
Romp
Castlereagh was in wat vroegere jaren minister van oorlog
geweest. Vandaar mogelijk zijn voorkeur voor militaire laarzen.
Als oorlogsleider had hij zich een groot voorstander betoond van
plaatselijke invallen in door Frankrijk bezette gebieden. En de
meest profijtelijke actie was volgens hem een aanval op de
Zeeuwse eilanden langs de Westerschelde met Antwerpen als
einddoel. Deze toeleg is, zoals men misschien zal weten - in
1809 volvoerd en op een totale mislukking uitgelopen. Maar
ditmaal stonden de kansen op succes aanzienlijk gunstiger. In
Antwerpen lag weliswaar nog een Franse bezetting en bij
Bergen-op-Zoom was nog een Engelse troepenmacht teruggeslagen,
maar het eigenlijke Nederlandse volk had, zoals dat heette, het
Franse juk, afgeworpen.
Nu is er naderhand, zelfs tot in onze dagen, wel eens
schouderophalend gesproken over de beweging, die in 1813 in
Nederland heeft geleid tot het vertrek van de Franse
bezettingstroepen. Maar in de eigen tijd heeft deze zaak in het
buitenland zowel militair als politiek de nodige indruk gemaakt.
Militair om nogal voor de hand liggende redenen. Pruisische en
Russische troepen, bestemd voor de verovering van Nederland,
konden op andere fronten worden gebruikt en dat was nog hard
nodig ook, want Napoleon had in het noordoosten van Frankrijk
een formidabele verdediging opgezet. En politiek was de uitkomst
zo mogelijk nog gunstiger.
Een onafhankelijke Nederlandse staat zou, als het moest, de
basis kunnen vormen voor een zelfstandige, op een toekomstige
confrontatie met Frankrijk gerichte macht. Aan de Nederlandse
romp zouden ledematen kunnen worden bevestigd. Armen en benen
bijvoorbeeld in het noordwesten en westen van Duitsland. En het
hoofd in Brussel en omgeving. Op die manier zou een herrezen
Nederlandse staat een nogal gewichtig lid kunnen worden binnen
een drievoudig verbond met Engeland en Pruisen, zoals dat
trouwens nog kort tevoren, van 1788 tot 1795 in werkelijkheid
had bestaan.
Waren voor een dergelijke constructie in Europa voorstanders te
vinden? Welzeker. De Engelse regering had er veel voor over in
een redelijke verhouding te leven met een zeevarend land, dat
enige redenen had voor het betonen van dankbaarheid, met name
door de erkenning van de juistheid der Britse opvattingen over
het zeerecht. Een zeevarend land, dat bovendien Antwerpen en
omstreken zou kunnen beveiligen.
De bondgenoot in Wenen zou helemaal geen bezwaar maken.
Eigenlijk behoorden de Zuidelijke Nederlanden tot dat deel van
de Oostenrijkse boedel, dat al twintig jaar tevoren in Frans
bezit was gekomen. Nu, twintig jaar later, was de Oostenrijkse
keizer zijn Belgische onderdanen liever kwijt dan rijk. Hij zou
dus geen bezwaren maken.
Met tsaar Alexander van Rusland lag de zaak weer anders. Hij zou
waarschijnlijk een geestdriftig voorstander zijn geweest, als
hij toen al had geweten, dat de erfgenaam van zo'n groot
Nederlands rijk zich binnen de twee jaar zou verloven met zijn
jongste zuster Anna. Maar dat kon hij zelfs niet vermoeden, want
die erfgenaam, de jonge prins van Oranje, had zich juist tijdens
Castlereaghs bezoek aan Den Haag laten verloven met Charlotte,
de dochter van de Engelse prins-regent en de toekomst van deze
verbintenis zag er toen niet ongunstig uit.
De tsaar had dus geen voor de hand liggende reden om te kiezen
voor Nederland als tamelijk grote mogendheid. Hij zou er
waarschijnlijk ook niet tegen zijn geweest als de vergroting
maar niet ten koste van Pruisen zou gaan. Want in dat geval zou
Pruisen vergoeding claimen in het oosten, waarschijnlijk in
Polen en dat land had de tsaar voor zichzelf bestemd.
Nu was in die dagen het doorschuiven van hele gebieden met hun
opgezetenen van de ene heerser naar de andere een geaccepteerde
procedure. Niettemin begon Castlereagh al gauw te twijfelen. ‘I
doubt very much’, zo schreef hij al op 22 januari 1814 aan
zijn premier, lord Liverpool, ‘the policy of making Holland a
Power of the first order, to which she would approach if she
posessed the whole of these territories’ (namelijk een aantal
landen in het westen van Duitsland).
En de bron van die twijfel lag voor de hand. Door een
uitbreiding van Nederland tot vrij ver in Duitsland zou het
koninkrijk Hannover in de verdrukking komen. De koning van
Hannover was dezelfde man als de koning van Engeland en
Castlereagh moest al gauw tot de conclusie komen - die hij wel
eerder had mogen trekken - dat zijn Nederlandse
uitbreidingsplannen in bepaalde Londense kringen bijzonder
slecht vielen. Al vrij gauw werd de rol van Nederland als grote
mogendheid uit het stuk geschrapt. De Zuidelijke Nederlanden
werden nog wel aan het Noorden geplakt, maar hiermee bleken maar
weinig mensen gelukkig te zijn. We weten, hoe in 1830 de
scheiding kwam en daarna waren wij - zoals iemand het naderhand
uitdrukte - boven de Moerdijk weer heren onder elkaar.
Figuranten
Heren in een klein land, die zich merkwaardig snel schikten in
hun figurantenrol. En dat was ook best te begrijpen. Ze zagen,
hoe langzaam, maar niet al te zeker en niet al te voorspelbaar
de spanningen in de landen rond hun dierbaar plekje groter
werden en hier en daar zelfs tot een uitbarsting leidden. Ze
merkten hoe in Nederland een aankomende revolutie werd ingedamd
en niet verder kwam dan het stadium van een tamelijk
overzienbare en hanteerbare sociale en politieke onrust.
>
Voor hen een rustig bestaan,
waarom ze misschien wel benijd zouden moeten worden. Geen
positie kiezen in militaire en andere conflicten. Geen zorgen om
delen van het land, die door de expansiedriften van anderen
zouden kunnen worden bedreigd. Er is in de tweede helft van de
vorige eeuw in ons land een minister geweest, die als een
verstandig man heeft gehandeld door een paar onder de
Nederlandse kroon ressorterende gebieden buiten een
internationaal-politiek riskante situatie te plaatsen. Maar
zelfs dat was de mensen hier al te veel. De man werd door de
Tweede Kamer ten val gebracht, omdat hij, zoals een enkele
commentator het uitdrukte, op het politieke schaakbord wat al te
glorieus als redder van Europa had geparadeerd. In Nederland
behoorden regeringsleiders zich niet al te nadrukkelijk te
manifesteren.
Zou het kunnen, dat deze gedachte een bepalende invloed heeft
gehad op het formaat en de geestelijke inhoud van deze leiders?
Als iemand vrijwel nooit in de gelegenheid wordt gesteld een
houding aan te nemen, die elders wordt gevreesd of gewaardeerd
of tenminste erkend, dan raakt bij de mannen in kwestie deze
houding in onbruik. Helemaal niet erg, natuurlijk. Integendeel.
De rust en het gemak zijn ook wat waard. Er ontstaat bij de
betrokkenen natuurlijk een verminderd besef van normen, waaraan
zij hun eigen politieke postuur afmeten, maar dit is op de keper
beschouwd een goede zaak. Wanneer zij om de zoveel jaar een
beoordeling moeten ondergaan - zoals bijvoorbeeld ter
gelegenheid van algemene verkiezingen - dan kan de opvijzeling
van de eigen persoon heel wel tengevolge hebben, dat de kiezers
de verrekening niet opmerken.
Maar voor een enkele, overigens zeer kleine categorie
Nederlanders moet de hierboven in grote lijnen geschetste
ontwikkeling weinig minder dan een ramp zijn geweest.
Dorp
In deze weken, voorafgaande aan de verkiezingen, zijn drie
boeken verschenen, gemaakt door tekenaars van politieke
spotprenten. Twee van hen zijn van de hand van Opland en een is
het uit illustraties en uitvoerige bijschriften samengestelde
boek van Peter van Straaten, Bij ons in het dorp. Beide
tekenaars hebben, zoals vermoedelijk hun andere Nederlandse
collega's, te worstelen gehad met het probleem van de
betrekkelijke onbenulligheid van Nederlandse regeringsleiders.
Ze hebben er elk een andere, uitstekende oplossing voor
gevonden. Peter heeft van Nederland - in feite heel realistisch
- een dorp gemaakt met een burgemeester en een aantal
representatief te achten bewoners. Opland heeft vrijwel het
omgekeerde gedaan en uit de Volkskrant een heiligenleven
gehaald, in dit geval dat van Sint-Joris (Joop) die de draak
gaat bevechten.
Dat er buiten Nederland nog een wereld
van echte politiek bestaat, blijkt uit het tweede boek van
Opland, gevuld met prenten uit de Groene Amsterdammer, onder de
titel Buitenlandse Zaken. Ook zeer amusant, maar de Nederlandse
zaken zijn alleen maar amusant.
Peter: Bij ons in het dorp, Van Gennep, ƒ12,50.
Opland: Sint Joop en de draak, De Harmonie.
Opland: Buitenlandse Zaken, De Harmonie.
|