A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

De Volkskrant 3-11-1979

 

Passage naar Indië

 

Het is als je er even over nadenkt merkwaardig dat in de overvloed aan boeken over Nederlands-Indië die de laatste jaren de markt binnenstromen het onderwerp overtocht achter de horizon is gebleven. Praktisch alle kanten van het leven in de voormalige kolonie zijn zo langzamerhand wel aan bod geweest behalve de manier waarop men daarginds belandde en weer terugkeerde. Wat ontbrak was het hoek van de reis. Daarin is dezer dagen voorzien door De Boer Maritiem, de uitgeverij die alles uitgeeft als er maar een schip of het ruime sop in voorkomt. Per Mailboot naar de Oost heet het boek. En als ik me niet sterk vergis komt hiermee het einde van de tempo doeloe-literatuur in zicht. De deur van de nostalgie kan langzamerhand dicht.
Schrijver is de oud-Indischman A. Alberts en het was bij deze keuze te verwachten dat het hoek naast het ophalen van herinneringen van hemzelf en lotgenoten de sociale geschiedenis van het reizen naar Indië zou worden. De uitgever heeft daarbij geprofiteerd van de collectie van A. de Wilde uit Den Helder, zo'n typische verzamelmaniak, die niet rust voor hij alles over zijn onderwerp bij elkaar heeft, in dit geval over de twee scheepvaartmaatschappijen die het passagiersvervoer naar de Oost tussen de beide wereldoorlogen exclusief in handen hadden, de Rotterdamsche Lloyd en de Scheepvaart Maatschappij Nederland.
Per Mailboot naar de Oost is door zijn toedoen de afspiegeling geworden van een obsessie, reclamedrukwerk, passagebiljetten, affiches, menukaarten, afvaarttabellen, beelden van aankomst en vertrek, foto's van het leven aan boord en een overvloedige reeks kostbare interieurs met of zonder in de stijl van de dag poserende mannen en vrouwen. Een collectie die beter dan een boek vol woorden toegang verschaft tot de sfeer aan boord van die schepen en de dagelijkse gang van zaken in de rijk gedecoreerde salons, muziekzalen, hutten, vestibules en eetzalen.
De periode waarin deze scheepvaartgeschiedenis zich afspeelde ligt tussen 1920 en 1940. Het transport betrof bijna uitsluitend ambtenaren en personeel van Indische ondernemingen. Weinig Nederlanders schijnen in die dagen op de gedachte te zijn gekomen om eens in het Indische deel van Het Koninkrijk met vakantie te gaan. Het was blijkbaar even onvoorstelbaar om op eigen houtje naar de overkant te gaan in de hoop daar een betrekking te vinden. Alberts wijst op “een notabele uitzondering” op de algemene regel, Du Perron. Hij vermoedt dat de Nederlands-Indische regering Nederlanders zonder middelen van bestaan ook niet met gejuich zou hebben ontvangen. “Men was daarginds ongetwijfeld bevreesd voor het ontstaan van een maatschappelijke groep die in Engelssprekende koloniën de poor whites werd genoemd. Om het wat cruer te zeggen; men wilde het ontstaan van een blank proletariaat voorkomen”.
Van 1920 tot ongeveer 1935 lijkt er geen einde te komen aan de stroom Nederlanders op weg naar Indië. Zij werkten daar zes dubbel-tellende tropenjaren en vertrokken dan vol begeerte voor verlof naar het vaderland. Een bijna onafgebroken wekelijkse vloed verlofgangers. Bijna niemand, ambtenaren noch particulieren, liet zich het half jaar verlof in Europa ontgaan. Vanaf een half jaar voor de vertrekdatum beheerste de komende vakantie het leven van de verlofgangers en zijn gezin. Men hield zichzelf en anderen voor, dat het verblijf in Nederland onvervangbaar was voor het opdoen van nieuwe krachten. Alberts zet hier een vraagteken bij. Er waren in Indië talloze vakantieoorden in de bergen waar men van een minstens zo opbeurend klimaat kon genieten als in Nederland. Er was vermoedelijk een heel andere reden, waarom iedere Indischgast na een paar jaar begint te verlangen naar “dat grijze, koele land met zijn wolkenvelden; we willen ook wel weer eens natuur zien die niet voortdurend groen is”. (Alberts)
Men komt dit motief in de Nederlands-Indische literatuur regelmatig tegen. “De Indische natuur drukt de geest, de Europese geeft altijd troost, ook aan de meest neerslachtige”, schreef Bast Veth. In De Atlasvlinder van Aya Zikken klaagt de moeder over het overdadige Indië, dat haar naar de sobere natuur van Holland doet verlangen. En als de jonge bestuursambtenaar V. D. van der Meulen voor het eerst kennis maakt met de tropische natuur, schrijft hij: “Mooi? vroeg ik me af. Jawel, een beetje opdringerig, overvol weelderig, en de geuren heel ongewoon. Geef me dan maar een Hollands dennenbos met zijn veel pittiger en fijner geur”. De overdaad veroorzaakte op den duur het veel beschreven heimwee naar Holland en daarmee een veilig passagiersaanbod voor de twee scheepvaartrederijen. Alberts beschrijft deze overtochten van de verwachting in kleine besloten scheepsgemeenschappen, waar de enkeling niet aan kon ontsnappen. De terreur van het collectief. Wekenlang het geprogrammeerde leven aan boord, excursies, spelletjes, wedstrijden, tombola's, en vooral eten en drinken.
Zes jaar in de tropen, zes maanden in Europa en hoe ouder de Indischmannen werden, hoe vaster ze verstrengeld raakten in de Indische maatschappij. “Maar dat zal hen er niet van weerhouden om na terugkeer in Indië opnieuw zes jaar lang te wachten op en te sparen voor het verlof”. Totdat men voor de laatste keer naar Holland ging en de Indischman zichzelf ophief, zoals Alberts het uitdrukt, “de meesten met een heimwee dat ze tot het einde van hun leven hebben meegedragen, in hun hoofd, in hun hart of in allebei”. Ik vermoed dat men Alberts hier over de eigen persoon aan het woord hoort.

 

MARTIN RUYTER

 

PER MAILBOOT NAAR DE OOST door A. Alberts. Uitg. De Boer Maritiem. ƒ19,50. Na 15 november ƒ24,50.



 

Laatste wijziging: 01.06.2015