M.J. Meeuwsen STILISTISCHE PROCEDÉS BIJ ALBERT ALBERTS |
Doctoraalscriptie Nieuwe Nederlandse letterkunde © M.J. Meeuwsen |
Inhoud Voorwoord Deel I Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2. 2.1-2.8 Hoofdstuk 2. 2.9-2.17 Deel II Inleiding Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Besluit Bibliografie |
Besluit
De opbouw van deze scriptie bestaat eigenlijk uit drie gedeelten, waarvan de laatste twee samen zijn gevoegd in deel II. Ik beschrijf de groei van Alberts' reputatie als stilist en de mechanismen van de literaire kritiek die over Alberts' werk
schreef, in deel I van deze scriptie. In het tweede deel onderneem ik een eerste terreinverkenning op het gebied van de stilistiek en verricht ik praktisch stijlonderzoek.
Het artikel van H. van den Bergh noemde ik ook al eerder (In paragraaf 2.1., deel II). Zijn opmerkingen over het taalgebruik in het werk van Gerard Reve vind ik zeer waardevol. Dat geldt beslist niet voor twee artikelen van F.Jansonius over het taalgebruik bij Van Deyssel.8 Jansonius beperkt zich tot een registratie van neologismen, samenstellingen, afleidingen en andere woordvormen bij Van Deyssel. De benadering is vooral impressionistisch; er vindt geen functionele interpretatie van de stijlkenmerkenplaats. Wat betreft stilistisch onderzoek binnen de neerlandistiek op modern letterkundig gebied, is dit voorlopig alles. Een nieuwe aanzet lijkt mij daarom zeker aantrekkelijk. Hoe zou zoiets er uit moeten zien? Allereerst lijkt het mij beslist noodzakelijk om een gedegen historisch overzicht te maken van eerder stilistisch onderzoek binnen de neerlandistiek. Het is interessant om te zien hoe stijlopvattingen verschuiven en het voorkomt dubbel werk. De analyseprocedure die ik voorstel in hoofdstuk2 van deel II lijkt mij redelijk werkzaam, al is het wel raadzaam om het geheel theoretisch breder te onderbouwen en eventueel aan te passen. In deze scriptie heb ik me toch voornamelijk laten leiden door Duitse publicaties. - Michael Riffaterre is, of was (?), echter hoogleraar Romaanse talen aan de Columbia University te New York. - Maar ook in Engeland wordt er veel over stilistiek geschreven. Vooral de identificatiefase verdient veel aandacht. Het begrip 'archilezer' moet terdege worden onderzocht en nader uitgewerkt. Is de aanpak die ik voorstel in de identificatiefase wetenschappelijk eigenlijk wel verantwoord? De opzet van de informantenondervraging vergt ook een goede en kritische voorbereiding, waarbij wel gebruik gemaakt kan worden van eerdere onderzoeksresultaten. Voor de descriptiefase geldt eigenlijk hetzelfde. Het beschrijvingsmodel van Plett schoot soms te kort om stijlverschijnselen adequaat te kunnen omschrijven. Een heroriëntatie op dit gebied is zeker gewenst. Wat zou er onderzocht kunnen worden? Proza lijkt mij voorlopig het best geschikt, omdat bij poëzie de zaak veel gecompliceerder wordt: stijl is daar verdicht, er gebeurt soms heel veel op één plaats. Bij proza kan dan gedacht worden aan korte verhalen van verschillende auteurs, Men kan dan stijlen vergelijken, Het is ook zeker zo interessant om het oeuvre van een auteur geheel te onderzoeken om zo bepaalde constante of juist tegendraadse ontwikkelingen aan te kunnen wijzen. Het gebruik van de computer lijkt bij zo'n onderzoek vrijwel onvermijdelijk. Het biedt de mogelijkheid om teksten snel te hanteren of manipuleren, proefpersonen kunnen voor het beeldscherm geplaatst worden en men kan statistisch onderzoek verrichten. De computer zoekt bijvoorbeeld de tekst na op bepaalde zinsconstructies, woorden, et cetera. Wat zal het resultaat van een dergelijk onderzoek zijn? Het resultaat móet zijn: het vinden van enige, concrete stijlkenmerken van een tekst. Men kan dan nog verder denken aan een eventuele toetsing van de juistheid van de geformuleerde stijlkenmerken, door andere proefpersonen zodanig gemanipuleerde teksten voor te leggen, dat men uit de reacties conclusies over die juistheid kan trekken. Dit laatste is erg vaag en ik betwijfel of een dergelijke toetsing mogelijk zal zijn. Concrete stijlkenmerken van een tekst vormen dan de basis voor een interpretatie. Omdat bij het interpreteren heel wat moeilijker te controleren processen een rol gaan spelen, is het prettig om terug te kunnen vallen op de 'harde' gegevens van de literaire stijlanalyse. Het gaat er tenslotte om, dat men precies weet waarover men praat, dat men zich realiseert wat er ècht staat in een tekst.
Noten
1. Heymans, 1984, p.5-14. 2. cf. Heymans, 1984, p.11. 3. Heymans, 1984, p.10. 4. Scholtz, H. van der Merwe, Sistematiese verslag van 'n stilistiese analise. Eugène Marais: Die Towenares, Amsterdam etc., 1950, dissertatie. Nienaber, C.J.M.N., Die taal as tolk. 'n Stilistiese analise (van Maria deur Elisabeth Eybers), Pretoria, 1953, (Dissertatie). 5. Lulofs, F., Verkenning door varianten; De redacties van HET UUR U van M.Nijhoff stilistisch onderzocht. Utrecht, 1980(fotografische herdruk), (1955). 6. Eijk, H.P.A. van, Mededelingsvormen bii Arthur van Schendel; een stilistisch onderzoek, Assen, 1965. 7. Adé, G., Linguïstiek en literatuurstudie, Deurne, Antwerpen, 1972, (W.G.G.T.-cahiers, no. 3). 8. Jansonius, F., 'Van Deyssels taalcreativiteit'; in: De nieuwe taalgids, 71 (1978), 5 (september), p. 416-445. Jansonius, F., Van Deyssels metaforen en vergelijkingen'; in: De nieuwe taalgids, 75 (1982), 4 (juli), p. 313-328. |
Laatste wijziging: 25.06.2015