Inhoud
Voorwoord
Deel I
Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2. 2.1-2.8
Hoofdstuk 2. 2.9-2.17
Deel II
Inleiding
Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Besluit
Bibliografie |
Hoofdstuk 1. De verschillende stijlopvattingen
Voordat ik aan de beschrijving begin van datgene wat de literaire kritiek heeft opgemerkt over Alberts' stijl, zal ik eerst een kort overzicht geven van de verschillende opvattingen die er over stijl bestaan.
Dit overzicht van stijlopvattingen zal het mogelijk
maken om stijlomschrijvingen van de literaire kritiek te classificeren. Dit moet wel met de nodige reserve gebeuren, omdat de informatie die in een kranteartikel staat vaak te summier is. Een duidelijke stijlopvatting valt hieruit niet te distilleren. Vaak zal het niet eens mogelijk zijn om de stijlopvatting van een recensent te achterhalen. De literaire kritiek gaat nogal eens aprioristisch te werk: men oordeelt vooraf, zonder een gedegen onderzoek van de onderhavige tekst. Die oordelen zijn gebaseerd op begrippen en opvattingen die niet helder gedefinieerd worden. Het vluchtige karakter van een kranteartikel brengt dit natuurlijk met zich mee. Naar de literatuuropvatting van de recensent, waarin de stijlopvatting ingebed is, blijft het dus gissen. Niettemin biedt het volgende overzicht een kader waarbinnen de stijlomschrijvingen in zekere mate te plaatsen zijn.
Een andere oorzaak die het onmogelijk maakt om de stijlopvatting van een recensent te achterhalen is de zogenaamde impressionistische kritiek.
Het gebruik van het begrip 'impressionistisch' vind ik toepasselijk bij die omschrijvingen in de literaire kritiek, waarbij de recensent met grote zintuiglijke ontvankelijkheid de indruk van een literair werk wil weergeven. Metaforisch taalgebruik en veel bijvoeglijke naamwoorden zijn gebruikelijk in impressionistische beschrijvingen. Men probeert eigenlijk meer de algemene sfeer van een werk weer te geven, zonder zich te bekommeren om een analyse van de middelen die een auteur gebruikt. Impressionistische kritiek lijkt ook meer bedoeld om de taalvirtuositeit van de recensent te demonstreren. Bij deze vorm van kritiek is het vaak onmogelijk om te achterhalen wat de stijlopvatting van de recensent is.
|
"Impressionistic criticism: That in which the critic is concerned not with analysis, biography, or abstract questions of aesthetics, but with presenting, often in carefully wrought language, his own experience or "impression" of the work of art."1 |
|
De Duitse stijltheoreticus Graubner geeft een goed overzicht2 van de verschillende stijlopvattingen. Ik zal dit overzicht aanvullen met informatie uit het werk van twee Engelse stijltheoretici, Leech enShort.3
1.1. Stijl als toevoeging
In deze stijlopvatting maakt men onderscheid tussen elementen in een taaluiting die men duidelijk stilistisch vindt en andere elementen die men niet stilistisch vindt.
Een taaluiting is dus stilistischer naarmate er meer stijlelementen aan de niet-stijlelementen zijn toegevoegd.
|
"Erst insofern und in dem Masse, in dem die ersten den letzteren hinzugefügt werden, gewinnt ein Stück Sprache Stil." 4 |
|
Zo kan men bijvoorbeeld onderscheid maken tussen rationele en emotionele elementen. De mate waarin dan emotionele elementen zijn toegevoegd bepaalt de stijl. Een literair kunstwerk bestaat dan uitsluitend uit deze emotionele elementen, in tegenstelling tot een zakelijke tekst, hoewel ook daarin stijlelementen aangetroffen kunnen worden. Kenmerkend is dus dat men naast stijlhebbende, stijlloze
taalelementen veronderstelt.
Het probleem is natuurlijk hoe er onderscheid gemaakt moet worden tussen de stijlhebbende en stijlloze taalelementen. Graubner gaat daar helaas niet op in. Zo'n onderscheid tussen rationele en emotionele elementen kan bijna niet anders dan intuïtief gebeuren.
De idee dat er naast stijlelementen ook niet-stijlelementen zijn, ligt ten grondslag aan andere stijlopvattingen. We zullen dat onderscheid ook tegenkomen in paragraaf 1.4.
1.2. Stijl als een overeenstemming tussen de taal en de intentie
Deze opvatting definieert stijl als een tot eenheid gevormde samenhang van alle taalelementen in een tekst. De tekst stelt zijn eigen maat, namelijk: een aanwijsbare intentie, waaraan de verwerkelijking in taal kan worden afgemeten. Als die verwerkelijking overeenstemt met de intentie, is de stijl geslaagd, gebeurt dat niet, dan constateert men stijlbreuk. Binnen de werkimmanente methode is dit een gang bare stijlopvatting.
Volgens Graubner is dit model het meest bruikbaar, wanneer in een tekst een duidelijke intentie aan te wijzen is en de vorm van een tekst goed doorwrocht schijnt. De aandacht gaat daarom vooral uit naar poëzie.
|
"Es ist offenbar dass diese Konzeption um so brauchbarer ist, je sicherer eine einheitlich gepragte Intention aufgewiesen werden kann und je durchgeformter die Sprachgestalt eines Textes erscheint. Das Denkmodell ist auch gewonnen an und wesentlich bezogen auf poetische Einzelwerke und thematisiert die ästhetische Funktion sprachlicher Gestaltung."5 |
|
Graubner gaat echter niet in op het problematische van het
bepalen van de intentie. De intentie van een schrijver is een buitenliterair gegeven en onderzoek daarnaar geeft alle ruimte aan speculatie. Beardsley behandelt uitgebreid de intentie van een kunstenaar en hoe die te bepalen.6 Hij geeft als definitie:
|
"The artist's intention is a series of psychological states or events in his mind: what he wanted to do, how he imagined or projected the work before he began to make it and while he was in the process of making it."7 |
|
Er ontstaan problemen door de causale verbinding van intentie en kunstobject.
1.3. Stijl als de afwijking van een norm
De kern van deze stijlopvatting bestaat uit de vergelijking
van de verschillende manieren waarop taal gerealiseerd kan worden. De eerste moeilijkheden ontstaan al bij de precieze afgrenzing van datgene wat vergeleken moet worden.
|
"Schwierigkeiten bereitet aber die klare Abgrenzung dessen, was verglichen werden soll."8 |
|
Zo kan men het oeuvre van een auteur vergelijken met de
taalnormen zoals die in zijn tijd bestonden. Beide grootheden zijn echter nauwelijks te omschrijven. Bovendien is de ene grootheid, het oeuvre van de auteur, een onderdeel van de andere grootheid.
De grootste moeilijkheid is het vage van de norm waarmee men zou moeten vergelijken; de taal in haar geheel, waartegen men een individuele tekst af moet zetten. De taal vertoont op lexicaal, grammaticaal en fonetisch niveau zo'n veelvoud aan mogelijkheden, dat deze stijlopvatting hierop stranden moet.
|
"Damit zeigt sich aber, dass die ganze Konzeption an der unbestimmbaren Vielfalt dessen scheitern muss, was als Norm angesetzt wird (...)"9 |
|
Men kan stellen dat de gemeenschappelijke taal een ontmoetingsplaats is van de duizenden normen van haar gebruikers en daarom het normloze bij uitstek.10
De norm van de taal in zijn geheel kan ook vervangen worden door de norm van een bepaalde context waarin een tekst ingebed is. Dergelijke contexten kunnen zijn: een bepaald genre, een bepaalde periodecode - bijvoorbeeld de Romantiek of het Realisme -, een bepaalde sociale groep - denk bijvoorbeeld aan het onderscheid tussen literatuur en lectuur -.
De tekst roept ook een eigen context op. Er wordt een bepaalde verwachtingshorizon geschapen, waarbij taalverschijnselen zich als meer of minder waarschijnlijk kunnen voordoen. Een dergelijke opvatting vertoont overeenkomst met
de stijlopvatting in paragraaf 1.2.
Het probleem blijft dat de te vergelijken grootheden terminologisch vaag en gecompliceerd zijn.
|
"Damit tritt auch hier die schon beim Normbegriff bemerkte Schwierigkeit auf, das zu Vergleichende scharf auseinanderzuhalten."11 |
|
1.4. Stijl als keuze
Deze stijlopvatting gaat uit van twee kernprincipes, die
volgens Graubner niet onproblematisch zijn.
a) Keuze impliceert het bestaan van vergelijkbare mogelijkheden.
b) Keuze staat in tegenstelling tot het niet kunnen kiezen;
het obligate, het verplichte.
ad. a) De uitdrukkingsmogelijkheden voor hetzelfde begrip worden als stilistisch relevant beschouwd. Stijl als keuze is derhalve een probleem van de synonymiek. Men gaat er dus vanuit, dat de auteur de mogelijkheid heeft tussen verschillende synonieme uitdrukkingen voor een begrip. Zijn keuze bepaalt dan zijn stijl. De keuze kan beperkt worden tot woorden of zinnen, maar kan ook uitgebreid worden tot grotere teksteenheden. Echter, het probleem van de synonymie van afzonderlijke woorden is al zo groot, dat de toepassing van de synonymie op grotere taaleenheden een absurde onderneming lijkt.
|
"Aber ist schon die Frage der Gleichbedeutung einzelner Wörter strittig (...), so ist die Erweiterung des Synonymiebegriffs auf grössere sprachliche Einheiten wenn nicht absurd, so doch unangemessen; das Stilphänomen wird dadurch eher verdeckt als erklärt."12 |
|
Graubner meent dat er sprake is van zoveel betekenisverschillen tussen twee schijnbaar gelijke taaluitingen, dat het beter is om niet uit te gaan van verschillende uitingsmogelijkheden voor een inhoud of intentie, maar in die verschillende uitingen ook werkelijk verschillende intenties te zien. Stijl is eerder een deel van de betekenis, een deel van de intentie.
|
"Daraus folgt, dass Stil, verstanden als Erscheinung der Synonymie, nur unzureichend begriffen wird. Stil ist vielmehr selbst Teil der Bedeutung, Teil des gemeinten Sachverhalts (...)"13 |
|
Graubner verraadt zich hier als een hartstochtelijk monist en om die term te verduidelijken, zal ik gebruik moeten maken van de informatie van Leech en Short.
Er zijn binnen de stilistiek twee traditioneel sterk vertegenwoordigde richtingen: het monisme en het dualisme.14 Het dualisme meent dat er een scheiding mogelijk is tussen vorm en inhoud. De inhoud of de betekenis van een literair werk kan in verschillende vormen gegoten worden. De schrijver maakt een keuze uit de expressiemogelijkheden en bepaalt aldus zijn stijl. Binnen deze opvatting is parafrase dus mogelijk. Het monisme daarentegen meent dat vorm en inhoud een zijn. Verschillende expressiemogelijkheden betekenen ook verschillende betekenismogelijkheden. Parafrase is niet mogelijk.
Leech en Short proberen de twee opvattingen met elkaar
te verzoenen door te stellen dat stijl relatief transparant of duister is.15 Bij transparante teksten is de lezer zich niet sterk bewust van het medium dat gebruikt wordt: de taal. Parafrasering is mogelijk, omdat de inhoud hetzelfde blijft. Te denken valt hierbij aan de stijl van kasteelromannetjes, die als betrekkelijk transparant gekarakteriseerd mag worden. Bij duistere16 teksten wordt de lezer juist in sterke mate geconfronteerd met het medium. Die keuze voor een ingewikkeld en moeilijk te parafraseren medium bepaalt dan de stijl van een tekst. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de poëzie van Lucebert. Dualisten zullen vooral goed met transparante teksten uit de voeten kunnen, terwijl monisten een voorkeur vertonen voor duistere teksten. Illustratief in dit verband
is dat de New Critics, die een monistische stijlopvatting hebben, zich voornamelijk bezig hielden met poëzie.
ad. b) Een auteur kan niet onbeperkt kiezen. Zijn keuze van taalelementen wordt beperkt door de wetmatigheden en conventies binnen het taalgebruik. Daarom onderscheidt men binnen deze stijlopvatting nogal eens tussen obligate en facultatieve taalelementen. De facultatieve elementen bepalen dan de stijl. Obligate taalverschijnselen zijn dan per definitie voorspelbaar, omdat zij gehoorzamen aan taalwetten. Facultatieve taalelementen zijn naar de graad van hun waarschijnlijkheid in te delen.
De grote vraag is nu of die facultatieve taalelementen ook werkelijk de stilistisch relevante taalelementen zijn.
|
"Das Problem ist aber, ob sich die stilistisch
relevanten Sprachelemente tatsächlich mit denjenigen fakultativen Erscheinungen der
Sprache decken, die durch die Opposition zu obligatorischen Erscheinungen bestimmbar
sind."17 |
|
Graubner vindt zo'n veronderstelling niet overtuigend. Alleen op het niveau van de grammatica lijkt het mogelijk te zijn met enige zekerheid obligate en facultatieve elementen vast te stellen. Maar op het niveau van de lexica valt moeilijk in te zien hoe door een bepaalde woordkeus een patroon voor het optreden van andere woorden neergelegd wordt. Dit lijkt alleen mogelijk in staande uitdrukkingen.
Het lijkt wel mogelijk obligate betrekkingen aan te tonen tussen de verschillende taalelementen op de verschillende niveaus - lexica, grammatica, fonetiek -. Een bepaalde woordkeus kan consequenties hebben voor een bepaalde grammaticale constructie. Het is dus wel mogelijk om obligate betrekkingen op grond van de wetmatigheden van een taalsysteem in een tekst aan te wijzen. Het is echter niet met zekerheid te bepalen welke elementen telkens als gekozen en welke elementen als obligate consequenties opgevat moeten worden.
|
"Es lassen sich also zwar obligatorische Beziehungen auf Grund der Gesetzlichkeiten des Sprachsystems in jedem Text aufzeigen. Es ist aber nicht mit Sicherheit anzugeben, welche Elemente dieser Beziehungen jeweils als gewählt und welche als obligatorische Konsequenzen anzusehen sind. Eine Festlegung erscheint daher als willkürlich."18 |
|
Het lijkt een kip-of-ei-probleem. Wat was er het eerst? Het facultatieve of het obligate? Het vaststellen van facultatieve en obligate taalelementen is daarom in zekere zin onderhevig aan willekeur. Het is weliswaar mogelijk, maar niet eenduidig mogelijk. Bovendien zegt een dergelijke werkwijze nog niets over de stilistische relevantie van een tekstelement. Men kan proberen facultatieve taalelementen in een tekst vast te stellen, maar wat zegt men daarmee over de stijl van een tekst?
1.5. Stijl als individuele taalkarakteristiek
De zogenaamde persoonstijl heeft in de stilistiek altijd een bijzondere rol vervuld. Het is een van de oudste stijlopvattingen. In de klassiek oudheid gold al: stilus virum arguit.19
Van Comte de Buffon in zijn Discours sur le style (1753) uit de achttiende eeuw is de uitspraak bekend: "Le style est l'homme même.”20
Willem Elsschot haalt deze uitspraak aan in zijn inleiding bij Kaas en via hem komen we terecht bij het tijdschrift Forum (1931-1935). De literair-kritische arbeid in dat tijdschrift was personalistisch. De aandacht ging uit naar de persoon achter het werk. In het eerste nummer is als beginselverklaring te lezen: "Wij verdedigen de opvatting, dat de persoonlijkheid het eerste en laatste criterium is bij de beoordeling van de kunstenaar." De invloed van Forum op de na-oorlogse kritiek is groot geweest en we zien in de jaren vijftig dan ook een zekere voorkeur voor een persoonstijlopvatting.
In haar puurste vorm is deze stijlopvatting verbonden met de idealistische verheffing van het unieke van het individu. Het individu wordt voorgesteld als een ongebonden schepper van zichzelf. Uit het taalmateriaal vormt de auteur zijn exclusieve vorm. (De allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie.)
|
"In ihrer reinsten Form ist diese Stilkonzeption an eine idealistische Uberhöhung der Einzigartigkeit der Person gebunden, die sich koppelt mit der Vorstellung des Individuums als freien Schöpfers seiner selbst."21 |
|
Door het inzicht dat individualiteit ingebed is in een overvloed van bovenindividuele voorwaarden en dat zij zich overwegend in secundaire, voorgevormde structuren verwerkelijkt, heeft de idealistische verheffing van het individu in de zogenaamde persoonstijl binnen de stilistiek aan gewicht verloren.
Het begrip persoonstijl blijft echter zinvol voor de stilistiek. Het is alleen erg moeilijk om de specifieke stijlkenmerken van een auteur te vinden, omdat de stijlkenmerken van een tekst vaak tevens bovenindividuele karakteristieken zijn waar de auteur aan deelneemt.
|
"Es ist nur sehr schwer, die wirklich autorspezifischen Stilmerkmale eines Textes herauszufinden, weil sie oft zugleich überindividuelle Charakteristika darstellen, an denen der Autor partizipiert."22 |
|
De gerichtheid op persoonstijl verraadt eerder een psychologische dan een literatuurwetenschappelijke interesse.
|
"Ausserdem erfüllt die strikte Ausrichtung auf den Personalstil eher ein psychologisches als ein literatur- und sprachwissenschafliches Interesse."23 |
|
Om de psychologische implicaties van de persoonstijl te ontwijken, ontwikkelde zich een bijzondere vorm: de zogenaamde werkstijl. De grondgedachte is ook hier het unieke, eenmalige, niet van de persoon, maar van het individuele kunstwerk. Men spreekt dan van de autonomie van het kunstwerk. Een opvatting die vooral ten grondslag lag aan de werkimmanente methode.
|
"Um den psychologischen Implikationen des Personalstils (...) auszuweichen, hat sich eine besondere Form des Individualstils als Werkstil ausgebildet. Auch hier ist der Grundgedanke die Einzigartigkeit und Unwiederholbarkeit nicht der Person, sondern des geschaffenen poetischen Einzelwerks. Man spricht von der Autonomie des Kunstwerks."24 |
|
Graubner respecteert deze opvatting zolang zij zich niet verliest in metafysische uitspraken over het kunstwerk die niets meer te maken hebben met het stijlonderzoek van het afzonderlijke werk. Evenals het individu is ook het kunstwerk opgenomen in historische, sociale en situatieve conventies en verwerkelijkt zich daar binnen.
1.6. Stijl als conventionele taalkarakteristiek
Binnen deze stijlopvatting gaat men uit van bepaalde uitdrukkingsconventies tussen mensen. Bewust of onbewust wordt het pragmatische aspect van de taal benadrukt: de communicatieverhouding tussen spreker en luisteraar.
|
"Alle Ansätze zu diesem Denkmodell betonen bewusst oder unbewusst den pragmatischen Aspekt der Sprache, die Kommunikationsbeziehung zwischen Sprecher und Hörer und damit die überindividuellen Kommunikationsmuster sprachlicher Verständigung."25 |
|
Alle afzonderlijke teksten nemen deel aan conventies van de verscheidenste aard. Deze conventies zijn onder te verdelen in verschillende gebieden: zoals historische, sociale, functionele en situatieve conventies.
De historisch belangrijkste categorie is de zogenaamde tijdstijl. Men gaat er dan vanuit dat alle taaluitingen op een abstract niveau en dwars door alle lagen heen gemeenschappelijke criteria laten zien. Bijvoorbeeld in de keuze en behandeling van bepaalde thema's, bevoorrechting van bepaalde taalvormen of genres, maar dan wel zodanig dat deze taaluitingen zich duidelijk onderscheiden van taaluitingen uit andere tijdperioden.
Tot de sociaalgeoriënteerde stijlconventies kan men een nationale of regionale stijl rekenen. Ook een onder scheid tussen 'elaborated' en 'restricted code' behoort tot sociaal-georiënteerde stijlcriteria.
|
"Wichtig für die Stilistik sind die Untersuchungen zum elaborierten und restringierten Kode geworden, weil hier sozial bedingte Kommunikationsmuster bestimmte Stilkonventionen begrunden."26 |
|
Andere onderscheidingen zijn bijvoorbeeld die in jeugd- en ouderenstijl.
Een ander uitgangspunt gaat uit van de communicatie driehoek spreker - boodschap - luisteraar. Men kan dan een objectieve stijl - gericht op de boodschap -, een retorische stijl - gericht op het effect bij de luisteraar -, en een subjectieve stijl - een autobiografie van de spreker - onderscheiden.
Er zijn ook pogingen om stijlconventies te relateren aan bepaalde spreekhoudingen. Zoals de mededeling (aanwijzing, oordeel, beschrijving, bericht, vertelling) of het appèl (bevel, verordening, aansporing, voorstel, verzoek).
Belangrijk is dus dat men steeds uitgaat van conventies binnen de communicatiepatronen van mensen.
Noten
1. Beckson, Karl and Ganz, Arthur, A reader's guide to literary terms, New York, 1960, p. 90.
2. Graubner, Hans, 'Stilistik'; in: H.L.Arnold, V.Sinemus, Grundzüge der Literatur- und Sprachwissenschaft, Band I: Literaturwissenschaft, Munchen, 1973, p. 164-187.
3. Leech, Geoffrey N., Short, Michael H., Style in fiction; a linguistic introduction to English fictional prose, London etc., 1983 , (1981).
4. Graubner, 1973, p.165.
5. Graubner, 1973, p. 166.
6. Beardsley, Monroe C., Aesthetics; problems in the philosophy of criticism, New York, 1958. Over de intentie van de kunstenaar vanaf pagina 17.
7. Beardsley, 1958, p. 17.
8. Graubner, 1973, p. 166.
9. Graubner, 1973, p. 167.
10. Uitspraak van Tzvetan Todorov (Franse literatuurtheoreticus) geciteerd bij Graubner, 1973, p. 167: "le langage commun est le lieu de rencontre de mille normes et donc le sans-norme par excellence".
11. Graubner, 1973, p. 168.
12. Graubner, 1973, p. 169.
13. Graubner, 1973, p. 169.
14. cf. Leech en Short, 1983, p.15.
15. Leech en Short, 1983, p.39.
16. Leech en Short gebruiken de termen 'transparency' en 'opacity'.
17. Graubner, 1973, p.170.
18. Graubner, 1973, p.171.
19. De stijl verklaart de mens. Geciteerd bij Leech en Short, 1983, p.11.
20. Geciteerd bij Spillner, B., Linguistik und Literaturwissenschaft; Stilforschung, Rhetorik, Textlinguistik. Stuttgart etc.,1974, p.12.
21. Graubner, 1973, p. 172.
22. Graubner, 1973, p. 172.
23. Graubner, 1973, p. 172.
24. Graubner, 1973, p. 172.
25. Graubner, 1973, p. 173.
26. Graubner, 1973, p. 174. |