A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

 

 

Neerlandia Nieuws – Officieel orgaan van de Vereniging “Neerlandia” te Londen, maart 1963, p. 10-11*

 

In Memoriam Dr. H.J. Friedericy

 

DE vruchtbaarste jaren voor zijn latere schrijverschap heeft - zo schrijft een vriend aan “Neerlandia Nieuws” - Han Friedericy als jongeman op Zuid-Celebes doorgebracht. Daar zijn de verhalen gesitueerd die tienduizenden lezers hebben gevonden. Hij schreef “Bontorio, de laatste generaal” in een Japans kamp op Java, waar hem als gevangene een kantoorbaantje was aangewezen. Nadien bleven hem in Washington, en vervolgens in Bonn en Londen, de herinneringen inspireren aan zijn achtjarig verblijf tussen de Boeginezen en Makassaren. De bundel “Vorsten, vissers en boeren” gaf hij in 1957 in het licht, kort nadat zijn na-oorlogse loopbaan hem van de Verenigde Staten naar de Duitse Bondsrepubliek had gevoerd.
  Zijn nieuwe uitgever, Querido in Amsterdam, zorgde daarna voor een zeer succesrijke heruitgave van “De laatste generaal” (dat tien jaar eerder onder een pseudoniem en met de bovenvermelde langere titel was verschenen). En in 1958 kwamen de verrassend bijeengehouden belevenissen van “De Raadsman” uit. “De eerste etappe” volgde tegen de zomer van 1962 en Friedericy was nog allerminst van plan zijn belletristische werk te staken. Juist de laatste tijd hoopte hij ook meer door andere perioden in zijn leven te worden geïnspireerd. Een blijk daarvan was het verhaal “Mrs. Robinson”, dat in april j.l. verscheen in het maandblad Tirade.
  Toekomstige indologen hadden tot enige jaren na de eerste wereldoorlog geen langdurige gespecialiseerde opleiding nodig. De Leidse student Friedericy, geboren te Onstwedde in Groningen op 8 juni 1900, zwaaide reeds in 1921 af. Tijdens de uitreis vormde hij uit toevallige gesprekken de notie dat het plezierig zou zijn in de streken nabij Makassar te worden geplaatst; en pas nadat hem inderdaad daar een standplaats was aangewezen, ontdekte hij dat de wensen van jeugdige ambtenaren normaal gesproken liever maar niet eens geuit moesten worden.
  Het werden rusteloze, soms moeilijke, altijd boeiende jaren, zoals we dat vooral uit zijn zonder één onecht woord geschreven boek “De Raadsman” beseffen. Maar in 1930, niet lang nadat hij getrouwd was, besloten zijn superieuren hem met studieverlof naar Nederland te sturen. Door zijn rapporten was de aandacht op hem gevallen. Hij haalde zijn doctoraal Indologie drie jaren later en promoveerde op een etnologisch proefschrift: “De standen bij Boeginezen en Makassaren”, dat werd gevolgd door “Ponre: monografie over een adat-gemeenschap op Zuid-Celebes”.
  Terug in de Archipel kreeg hij een administratieve functie in Palembang. Zijn vijf Sumatraanse jaren zullen in bestuurlijk opzicht van betekenis zijn geweest, maar als verteller deed hij er klaarblijkelijk zo goed als geen stof op.

 

  Een ogenblik terug naar zijn jeugd. Hij was niet in Groningen grootgebracht, maar in Brabant. Daar was hij, in Geldrop, “Herman van de Postheer”; en zo geestig als hij kon praten over die jaren, zo sprak hij ook over verscheidene andere episoden, maar zelden of nooit over het Palembangse bureau en het papierwerk, dat voor een groot deel in de plaats was gekomen van zijn vroegere menselijke contacten.
  Hij werd later belast met de bevolkingsoverplaatsing van Javanen en Madoerezen naar de buitengewesten. Vóór de Japanse tijd is hij ook nog verbonden geweest aan het kabinet van de gouverneur-generaal.
  Het leven in de burgerinterneringskampen op Java, van 1942 tot 1945, leverde hem dezelfde beproevingen op als zoveel landgenoten, tot hij in Baros, dichtbij Tjimahi, op gestolen papier aan de geschiedenis van “De laatste generaal” vorm ging geven. De weerspannige Bontorio hielp hem door het laatste gedeelte van de gevangenschap heen.
  Han Friedericy heeft nooit ambtelijk-amechtig geschreven, noch alsof hij zelf beter was dan de wereld die hij om zich heen zag. Hij was opgewekt zonder onbarmhartig te worden; en als hij piekerde-op-papier werd hij niet door neigingen tot deftigdoenerij overmand. Het is een ervaring zijn met veel liefde her- en herschreven boeken te lezen.
  Vorig jaar doorzocht hij oude paperassen, meegebracht uit Indonesië en Amerika. De verraderlijke bezigheid kostte hem, zoals dat gaat, meer tijd dan hij verondersteld had. Tussen brieven en aantekeningen en de verdere in woorden gevangen neerslag van een leven dat zoveel afwisseling heeft gekend, vond hij een stapeltje dagboekbladen van vijftien jaar geleden. Het verbaasde hem ooit zulke aantekeningen, blijkbaar uitsluitend voor zichzelf, te hebben gemaakt.
  De zonderlinge naam Nebudori kwam in zijn gedachten terug. Na de nederlaag van Japan was hem de opdracht gegeven zich het lot van de romusha's aan te trekken. Hij werd hoofd van een kleine organisatie die in geheel Zuidoost-Azië de Indonesiërs moest opsporen wier wegvoering als dwangarbeiders in de Japanse tijd zoveel ellende had veroorzaakt. Het Nederlands Bureau voor hun Dokumentatie en Repatriëring kreeg een semi-militair karakter. En onwennig gestoken in uniform bereisde het hoofd gedurende verscheidene maanden Malakka, Thailand, Indo-China en Burma.
  Er kon met reizen in die tijd ontzaglijk veel tijdverlies gemoeid zijn. Zo had Friedericy in Saigon twee weken verdaan, wachtend op een vliegtuig naar Singapore, tot tenslotte een transportschip voor tanks en vrachtauto's uitkomst had gebracht. In de dagen voordat die vervoersmogelijkheid was gevonden, had frustratie - of duidelijker gezegd woede en verveling en teleurstelling - hem aan het schrijven gezet. Gedurende een week hield hij zijn dagboek bij, maar terug in Singapore werden de tientallen volgepende blaadjes aan een vriend gegeven en vergeten.
  De schrijver bleef rondtrekken, tot de terugkeer van de romusha's op gang was gekomen, kreeg toen (na dertien jaar) drie weken Europees verlof, werd chef politieke zaken onder minister Jonkman, en was een jaar later in Amerika of West-Indië onbereikbaar voor zijn vriend, die fragmenten van de Saigonse notities publiceerde in een kortstondig in leven gehouden maandblad, bewaard door mevrouw Friedericy, tezamen met de oorspronkelijke tekst van het verslag dat hij geschreven had bij het begin van de Annamietische opstand, toen aan Nederlandse krijgsgevangenen in Saigon de redding werd toegeschreven van talrijke Fransen.
  Zulke herinneringen en aantekeningen hadden er nog vele jaren toe kunnen bijdragen hem aan het schrijven te houden. Zijn brieven van veertig jaar geleden uit Zuid-Celebes, bewaard door zijn moeder en hem tenslotte door zijn zuster terugbezorgd, vormden de inhoud van “De eerste etappe”. Vrienden drongen er daarna op aan dat hij zijn positie als ambassaderaad voor pers en culturele zaken zou opgeven terwille van de literatuur. Maar er waren overwegingen die hem vasthielden in de overheidsdienst. In bijzonder ging de bevordering van Nederlandse kunstmanifestaties in het Verenigd Koninkrijk hem ter harte.
  Het einde kwam plotseling, in zijn mooie flat nabij de Albert Hall. waar hij met mevrouw Friedericy-van Wijck de laatste jaren veel kunstenaars uit ons land in staat had gesteld Engelse contacten te leggen. Wij blijven aan hem denken met eerbied en een overweldigend besef van genegenheid.

 

-hvm-

 

*In ingekorte vorm ook verschenen in De Gelderlander onder de titel "In Zuid-Celebes deed H.J. Friedericy zijn inspiratie op..."



 

Laatste wijziging: 08.06.2015