A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

A. Alberts - Het Parool - knipsel

 


 

Omweg van een paar honderd verzen

 

door Paul Arnoldussen

 

Het Parool 5 juli 1997


Decennialang gold Parijs als het centrum van de culturele wereld. Ook Nederlanders trokken er met duizenden heen. In Rue d'Amsterdam wordt wekelijks over de toenmalige avonturiers bericht. Vandaag: A. Alberts.

In het jongste nummer van het literaire blad De Parelduiker komt Anthony Dekker met een aardige primeur: A. Alberts (1911-1995) heeft niet alleen romans geschreven zoals hij zelf altijd volhield, maar ook - in zijn jonge jaren - poëzie. En een van die gedichten, een verhaal in duizend verzen, speelt in Parijs.
Dekker is nog meer te weten gekomen over Alberts Parijse periode, die duurde van februari 1937 tot eind 1938. Alberts heeft over die tijd een roman geschreven - `Met de Franse slag' herdrukt als `Aan Frankrijk uitgeleverd' - waarin hij vertelt over zijn volontairschap bij het Franse ministerie van koloniën op de hoek van de Rue Oudinot en de Boulevard des Invalides - het staat er nog. Waar hij discreet over zwijgt is de ongetwijfeld veel belangrijkere reden voor zijn verblijf in Parijs. Die reden heette Liesbeth Dobbelmann.
Het boek geeft overigens een overtuigend beeld van Alberts' werkzame leven in Parijs en is daardoor buitengewoon hilarisch. `Bert' Alberts moest een brede ervaring opdoen op het instituut, en kwam dus ook terecht op de afdeling Intervention Parlementaire. Daar werden de verzoeken van kamerleden beantwoord, meestal ging het om pogingen de carrière van een vriend of kiezer wat op weg te helpen. De minister nam de beslissing, Alberts moe[s]t de brief schrijven. "Er bestonden twee modellen voor weigering en één model voor inwilliging. De twee weigeringen waren respectievelijk bestemd voor parlementsleden die wèl of niet tot de aan de macht zijnde regeringscoalitie behoorden. In het eerste model werd de weigering ingekleed in de sierlijkste meest verontschuldigende termen. In de tweede werd het verzoek vrij kortaf van de hand gewezen. Uit het enige inwilligingsmodel sprak een zekere ongetwijfeld gewettigde ministeriële trots van: dat heb ik uit de hoogheid van mijn ambt toch maar weer eens goed gevonden."
Op de afdeling Ridderorden bereidde Alberts dossiers voor over hen die begiftigd wilden worden met bijvoorbeeld de Kroonorde van Cambodja, de Draak van Annam, de onderscheiding van Tunis en de Zwarte Ster van Bénin. Voor de Tunesische onderscheiding heeft Alberts zich onder druk van collega's zelf nog kandidaat gesteld wegens zijn geslaagde volontairschap in Parijs.
Over de avonden is Alberts wat stilletjes, wel vertelt hij dat vertaler Dolf Verspoor (1917-1994) hem de kleine Chinese restaurants in de omgeving van de Rue Monsieur-le-Prince leerde kennen. Verspoor zat al sinds 1935 in Parijs. Hij studeerde er Chinees en vertaalde verzen van Marsman en Slauerhoff in het Frans. Die vertalingen verschenen zowaar nog in de oorlog in de Nouvelle Revue Française, maar dat is een ander verhaal.
Meestal was Alberts bij Liesbeth Dobbelmann. Alberts kende haar nog uit Apeldoorn, Liesbeth was een gewilde dame en niet alleen omdat ze uit een rijk tabaksgeslacht kwam, ook omdat ze erg aantrekkelijk was. Die rijkdom stelde haar wel in staat naar Parijs te gaan om daar `pianoles te nemen'. Aan Anthony Dekker vertelde Liesbeth Dobbelmann dat ze met Alberts naar de Closerie des Lilas ging om te biljarten en om te drinken. "Aan het eind van de avond zaten we verborgen achter een stapel schoteltjes en op elk daarvan lag een bonnetje." Ze fantaseerden samen dat ze dit café beroemd zouden maken, kennelijk wisten ze niet dat anderen die taak al eerder hadden volbracht. De relatie ging aan en uit, Alberts was in Liesbeth Dobbelman[n]s ogen iets te zachtaardig, hij sloeg zelfs niet met deuren toen ze in 1938 zwanger bleek te zijn van een Franse beeldhouwer. En hij dichtte voor haar, een smachtend verhaal vol liefdesverdriet in duizend verzen dat ze, gaf ze tegenover Dekker toe, niet eens helemaal gelezen heeft.
Dat is te verontschuldigen, er is nauwelijks door te komen. Hij beschrijft er een tocht in van zijn adres - een hotel in de Rue Madame - naar het hare: een chic onderkomen op nummer 17 van de Rue Lhomond. Ook letterlijk is de dichter erg wijdlopig, door het Jardin du Luxembourg ben je er in een kwartiertje, maar Alberts gaat via het Ile de la Cité. Dat scheelt een paar honderd verzen, maar het levert ook wat stadsbeschrijvingen op, zoals van dat Ile de la Cité: "Het eiland, een groot schip, dat elken dag bij 't sterker worden van den stroom langzaam scheen mee te drijven."
In zijn boek Aan Frankrijk uitgeleverd - dat eigenlijk 'Aan Frankrijk uitgeleend' zou moeten heten, dat was historisch ook correcter maar uitgever Van Oorschot lette even niet op - komt het adres van Liesbeth wel voor. Maar zonder verwijzing. "Zo staat er een pand aan de Rue Lhomond, die een paar eeuwen geleden Rue des Postes heeft geheten. Dit huis vertoont aan de voorkant behalve een betrekkelijke kleine deur een vrijwel blinde muur met hier en daar een onmogelijk klein tralievenstertje en verder nog wat sporen van grotere ramen, maar die zijn sinds jaar en dag dichtgemetseld. Maar wie door gelukkige omstandigheden de voordeur zou kunnen binnengaan (...) zou tot zijn verbazing merken dat de woning een klein maar tamelijk schitterend paleis is. Het huis (...) heeft enige tijd gediend als het pied-à-terre van madame Du Barry, de laatste en mooiste maîtresse van kining Lodewijk XV. De goede vorst wilde blijkbaar zijn onderdanen niet jaloers maken en hij heeft daarom de straatkant van Du Barry's huis het voorkomen gegeven van een stal."
Zou het pand er nog zo staan? Ik ga maar eens kijken en ben over een maand terug.

Reactie van Anthony P. Dekker

De liefde van Alberts

Het Parool 19 juli 1997

In de aflevering van de serie Rue d'Amsterdam waarin de schrijver A. Alberts centraal stond (Het Parool van 5 juli), schreef Paul Arnoldussen ook over diens vriendin Liesbeth Dobbelman. Het moet mij van het hart dat ik de suggestieve en tendentieuze wijze waarop Arnoldussen haar portretteerde betreur. Ze wordt neergezet als een rijke, roekeloze `mannenverslindster'.
Dat Alberts' hevige liefde voor haar uiteindelijk niet wederzijds was, kan haar natuurlijk niet worden aangerekend. Deze `gewilde dame' was per slot nog maar een meisje toen ze naar Parijs vertrok. Inderdaad, ze woonde daar in een paleis, maar wel als huurder van een dienstbodenkamertje.



Zie ook het artikel van Anthony P. Dekker in De Parelduiker.

 

Laatste wijziging: 31.05.2015