Inhoudsopgave
Voorwoord
Inleiding
Hoofdstuk I
Hoofdstuk II
Hoofdstuk II.1
Hoofdstuk II.2
Hoofdstuk II.3
Hoofdstuk II.4
Hoofdstuk III
Hoofdstuk III.1
Hoofdstuk III.2
Hoofdstuk III.3
Hoofdstuk III.4
Hoofdstuk III.5
Hoofdstuk III.6
Nabeschouwing
Hoofdstuk IV
Hoofdstuk IV.1
Hoofdstuk IV.2
Hoofdstuk IV.3
Hoofdstuk IV.4
Hoofdstuk IV.5
Hoofdstuk IV.6
Hoofdstuk IV.7
Hoofdstuk IV.8
Nabeschouwing
Handleiding.....
Bibliografie.....
Bijlage I
Bijlage II
Bijlage III |
Bijlage III
Overzicht van de volledige teksten der jury-rapporten
m.b.t. de aan Alberts toegekende onderscheidingen
- In februari 1953 roept de "Commissie voor het
Boek van de Maand" "De eilanden" uit
tot "Boek van de Maand". Deze commissie,
bestaande uit: Jeanne van Schaik-Willing, G.J. Ammerlaan,
C.J. Kelk, Sjoerd Leiker, Prof. Dr. P. Minderaa, Jan
Nieuwenhuis en Vietor E. van Vriesland, verantwoordt haar
keuze als volgt:
"Een bundel Nederlandse verhalen was nog niet eerder
gekozen tot Boek van de Maand. De reden waarom de commissie
"De Eilanden" van A. Alberts daartoe uitverkoos,
is waarlijk niet om het vooroordeel van het lezend publiek
ten opzichte van verhalenbundels welbewust te willen
bruskeren en houdt dus niet het minste element van
propaganda in. De werkelijke oorzaak harer keuze is geen
andere dan dat zij ervan overtuigd was, hiermee een werk
onder de aandacht te brengen, dat daarop volkomen recht
mocht doen gelden. Sommige van de verhalen van Alberts
vertonen, volgens de grote meerderheid der leden,
kwaliteiten, die men maar al te zelden aantreft in
Nederlandse verhalen. Zeker, men werd het er over eens, dat
het peil niet overal gelijk was, maar uit de beste spreekt
zoveel originaliteit van gemoed en vormgeving, dat men het
alleszins verantwoord achtte, de bundel verhalen van A.
Alberts, "De Eilanden", ditmaal het predicaat
"Boek van de Maand" te verlenen".
- Op 20 november 1953 wordt "Groen",
het eerste verhaal uit "De eilanden", bekroond met
de "Novelle-prijs-1953 der Gemeente Amsterdam".
De prijs bedraagt: ƒ 1.500,--. De jury, bestaande uit:
Jeanne van Schaik-Willing, R. Blijstra en Alfred Kossmann,
legt daarvan verantwoording af in haar rapport van 18
november 1953:
"De jury belast met de taak de gemeente te adviseren
inzake de novelleprijs heeft zich in een zeer moeilijke
situatie bevonden.
Het viel haar uitermate zwaar te kiezen tussen twee
novellen, die beide, uitstekend boven de overige naar omvang
en verschijningsdatum in aamerking komende novellen,
aantrekkelijke kwaliteiten voor eventuele bekroning bezaten.
De statuten sloten evenwel de mogelijkheid uit om de prijs
tussen twee gegadigden te verdelen, een uitweg die de jury,
toen het overleg scheen vast te lopen, de meest billijke
oplossing heeft toegeschenen. Zij dubieerde tussen "De
Engel" uit de bundel "Een slordig mens" van
Adriaan Morriën en "Groen" uit "De
Eilanden" van A. Alberts. Uit het verhaal van Morriën
spreekt het vermogen van deze schrijver om vanuit een
beperkte, maar authentieke persoonlijkheid de wereld te
verbeelden, waarbij de naargeestige maar vooral ook de
zinnelijke kanten van het bestaan een sierende functie
vervullen. Dit fraaie vererotiseren is misschien als
levenshouding even weinig actueel als diepzinnig, maar heeft
in zijn elegante eenvoud soms tot opmerkelijke werkstukken
geleid.
In "Groen" heeft de debuterende schrijver A.
Alberts op onnavolgbare wijze een beeld opgeroepen van het
oerwoud, daarbij het heimwee van de mens zozeer uitdiepend,
dat het niet alleen psychologisch overtuigt, maar tevens
vorm geeft aan een wijd, bovenpersoonlijk verlangen. Het
viel de jury daarom zo moeilijk tussen deze beide stukken te
kiezen omdat Morriën als literaire persoonlijkheid sterker
is dan Alberts, terwijl het verhaal "Groen", dat
een hoogtepunt vormt in een onevenwichtige bundel, met zijn
meesterlijke hoedanigheden ver uitrijst boven het gemiddelde
peil van deze auteur.
Aangezien de opdracht luidde een verhaal en niet een oeuvre
te bekronen heeft de jury tenslotte de beslissing ten gunste
van "Groen" laten vallen, terwijl zij verzoekt met
meer dan gewone nadrukkelijkheid de vertelling van Morriën
eervol te vermelden".
- In september 1962 verleent de "Commissie voor
het Boek van de Maand" aan "Namen noemen"
het predikaat: "Boek van de Maand". De
commissie, bestaan de uit: Jeanne van Schaik-Willing, Hella
S. Haasse, G.J. Ammerlaan, C.J. Kelk, Sjoerd Leiker, Jan
Nieuwenhuis, Paul Rodenko, dr. J.W. Schulte Nordholt en dr.
Victor E. van Vriesland, verantwoordt haar keuze als volgt:
"Het boek van A. Alberts "Namen noemen" wordt
door de schrijver zelf gekarakteriseerd als "zo maar
wat ongewone en openhartige herinneringen aan het leven in
het verloren paradijs, dat Nederlands-Indië heette (1939-
1947)". Met deze uitvoerige kenschets heeft de auteur
op het titelblad al laten weten, dat het niet zijn bedoeling
is geweest van zijn persoonlijke, Indische belevenissen als
bestuursambtenaar een stuk literatuur te maken, maar dat hij
die eenvoudig heeft willen meedelen, zoals hij ze, in de
loop van 15 jaar in Nederland terug, in zichzelf heeft
verwerkt. Door deze vlotte, impulsieve uitstorting van de in
hem levende herinneringen, kreeg zijn boek iets origineels
en ongedwongens, waardoor het bijzonder aantrekkelijke
lectuur werd, ook al brachten enkele leden van onze
Commissie het bezwaar te berde, dat er minder aan de stijl
en vormgeving dan aan levensvolheid was gedacht.
Toch bleek men het er over eens te zijn, dat dit boek op
verdienstelijke wijze de lezer bij gebeurtenissen brengt,
die slechts bij weinig mensen zo tot in de details bekend
kunnen zijn. Opmerkelijk was daarbij, volgens de Commissie,
dat de auteur zulk een afstand tot de uiterst belangwekkende
gebeurtenissen, die hij vertelt, heeft weten te nemen, dat
een in Nederland zeldzaam understatement het resultaat is
geworden. In aanmerking nemend, dat men hier te maken heeft
met een alleszins authentiek geschrift, waaraan een bepaalde
soort verfijnde humor niet ontbreekt, besloot dus de
Commissie ditmaal als Boek van de Maand aan te wijzen
"Namen noemen" van dr. A. Alberts (H.J. Paris,
Amsterdam, ƒ 7,90)".
- Op 17 maart 1973 wordt Alberts de "Marianne-Philipsprijs"
uitgereikt. De prijs bedraagt ƒ 1.000,-. De jury, bestaande
uit: Jeanne van Schaik-Willing, Hella S. Haasse en H.J.
Smeding, kent Alberts die prijs toe voor zijn gehele
oeuvre, met bijzondere waardering voor "De
eilanden". Er wordt geen jury-rapport opgesteld.
- Op 19 december 1975 ontvangt Alberts de "Constantijn-Huygensprijs
1975" voor zijn gehele letterkundige werk. De prijs
bedraagt: ƒ 6.000,--. In het jury-rapport, opgemaakt door
Gerrit Borgers, Pierre H. Dubois, Jaques den Haan, Harry
Scholten en Paul de Wispelaere, staat het volgende te lezen:
"In zijn "Oost-Indische Spiegel" schrijft Rob
Nieuwenhuys: "Alberts is in de Nederlandse literatuur
zo'n buitenstaander dat we nauwelijks kunnen verwachten dat
men zijn uitzonderlijke schrijverschap algemeen zal
erkennen. Hij neemt nu de plaats in die Nescio jarenlang
heeft ingenomen: die van "writer's writer" met een
kleine kring "aanverwanten" om zich heen".
Ofschoon de bekendheid met het werk van Alberts stellig nog
onvoldoende is, is de kleine kring van aanverwanten niet
meer zo exclusief als enkele jaren geleden, en in elk geval
zal niet meer gezegd mogen worden dat zijn inderdaad
uitzonderlijke schrijverschap geen algemene erkenning heeft
gevonden.
Dr. A. Alberts debuteerde na de oorlog in het tijdschrift
Libertinage met verhalen die, gebundeld in 1952, onder de
titel "De Eilanden", een volstrekt eigen en
meesterlijk talent openbaarden, dat zich een jaar later in
een korte roman "De bomen" bevestigde.
De kwaliteit belette reeds vanaf de eerste publikatie op de
gebruikelijke wijze van een debuut-werk te spreken, omdat de
auteur kennelijk een gerijpt man was, toen het verscheen.
Geboren in 1911 in Apeldoorn, studeerde hij indologie te
Utrecht, waar hij in 1938 promoveerde op een proefschrift
over "Baud en Thorbecke". Een tijdlang werkte hij
als volontair - of als "fonctionnaire bénévolé",
zoals het daar heette - op het Franse departement van
koloniën in Parijs, om in 1939 als bestuursambtenaar naar
Indië te gaan. Hij maakte daar de Japanse bezetting mee als
burgergevangene op Java, en keerde in 1947 naar Nederland
terug. Vanaf 1953 was hij een aantal jaren redacteur van De
Groene Amsterdammer, thans is hij werkzaam bij het
Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Zijn eerste boek "De eilanden" uit 1953 bevatte
elf verhalen die zich op Madura afspelen en waarin zijn
lakonieke, uit korte zinnen bestaande stij1, die zich
kenmerkt door een perfect "understatement",
merkwaardig contrasteert met de bestuurlijke functie
waartegenover Alberts dan ook een opvallend ambivalente
houding in deze verhalen inneemt. Maar behalve de humor die
daarin tot uiting komt, is er ook een sterk poëtisch
element dat wordt bereikt door een stijleffect van beknopte
beeldende expressie, dat als een vervreemdende dagdroom
werkt. Hij heeft die eigen stijl behouden in "De
bomen", de korte autobiografisch geïnspireerde roman
over de jeugdjaren van een zesjarige jongen in de bossen van
zijn geboortestreek. En een nieuw en sterk blijk ervan vindt
men opnieuw in zijn laatste, alweer korte, roman "De
vergaderzaal", die dit jaar het licht zag. Als bij zijn
andere literaire werken bestaat de primaire stof hier uit
werkelijkheid - in dit geval inderdaad een vergaderzaal met
de mensen die daarin bij elkaar komen, elk uit zijn eigen
wereld.
Maar het is een bedriegelijke werkelijkheid die onder de
handen van de schrijver en onder de ogen van lezer in een
werkelijkheid van een ander gehalte verandert. Er groeit
daardoor in de gewoonste dingen iets van een onafwendbare
noodlotsdreiging. Maar de haast droge nuchterheid, de
terughoudendheid en de volstrekte afwezigheid van iedere
pathetiek, waarmee de auteur zijn verhaal opbouwt, schept
een aangrijpende beklemming die zich langzaam maar
onweerhoudbaar als een net over de lezer sluit.
Naast deze boeken publiceerde Alberts nog een aantal andere
werken, waarvan de literaire kwaliteit overigens even
persoonlijk en onverwisselbaar is, zoals in 1962 "Namen
noemen", zojuist herdrukt als "In en uit het
paradijs getild", waarin hij vertelt over de jaren in
Indië en in Japanse gevangenschap doorgebracht; in 1963
"Met de Franse slag", eveneens thans herdrukt
onder de titel "Aan Frankrijk uitgeleverd", een
subtiel en ironisch verslag van zijn belevenissen in Parijs
op het ministerie van koloniën; en tenslotte "Haast
hebben in september", dit jaar verschenen en stukken
bevattend uit de jaren 1955 en 1975, zowel vertellingen als
schetsen waarin de historische chroniqueur Alberts en de
zuivere creatieve schrijver zich verenigen.
Tenslotte heeft Alberts ook nog enkele zeer lezenswaardige,
maar specifiek historische werken geschreven, buiten zijn
dissertatie, namelijk "De Huzaren van Castricum",
een studie over enkele episoden uit de tijd der Bataafse
Republiek, en "De Hollanders komen ons vermoorden"
over de scheiding der Nederlanden in de tachtigjarige
oorlog.
Het aantal boeken van de hand van Alberts is niet heel
groot, nauwelijks een tiental. Dat is altijd nog een paar
meer dan Nescio, een schrijver aan wie hij soms doet denken,
al dient hij niet met hem te worden vergeleken. Juist omdat
zij ieder op eigen wijze uniek zijn, nemen zij
onverwisselbaar hun plaats in de Nederlandse letteren in.
Op grond van die overweging heeft de jury dan ook met
algemene stemmen besloten het gehele letterkundige oeuvre
van A. Alberts voor bekroning met de
Constantijn-Huygensprijs 1975 voor te dragen".
Druk.: de Witte Studentenpers.
|