Inhoudsopgave
Voorwoord
Inleiding
Hoofdstuk I
Hoofdstuk II
Hoofdstuk II.1
Hoofdstuk II.2
Hoofdstuk II.3
Hoofdstuk II.4
Hoofdstuk III
Hoofdstuk III.1
Hoofdstuk III.2
Hoofdstuk III.3
Hoofdstuk III.4
Hoofdstuk III.5
Hoofdstuk III.6
Nabeschouwing
Hoofdstuk IV
Hoofdstuk IV.1
Hoofdstuk IV.2
Hoofdstuk IV.3
Hoofdstuk IV.4
Hoofdstuk IV.5
Hoofdstuk IV.6
Hoofdstuk IV.7
Hoofdstuk IV.8
Nabeschouwing
Handleiding.....
Bibliografie.....
Bijlage I
Bijlage II
Bijlage III |
Paragraaf 4
Beschrijving van "Aan Frankrijk uitgeleverd"
Bij deze beschrijving is
uitgegaan van de uitgave van 1975,
verzorgd door G.A. van Oorschot in Amsterdam.
De boekuitgave
Op de voorlaatste bladzijde van het boek staat:
Colofon
"Aan Frankrijk
uitgeleverd" werd in opdracht van G.A. van Oorschot
uitgever te Amsterdam gezet uit de Scotch Roman door de
Koninklijke drukkerij G.J. Thieme bv. te Nijmegen. Het boek
verscheen eerder in 1963 onder de titel "Met de Franse
Slag" bij H.J. Paris te Amsterdam.
Opmerking: Het is
opvallend, dat de drukker van bovenstaande tekst dezelfde fout
heeft gemaakt, als veel critici gedaan hebben.
De oorspronkelijke titel wordt ook hier "Met de Franse
Slag" genoemd, terwijl dat moet zijn "De Franse
Slag".
Het boek heeft geen
inhoudsopgave. De tien hoofdstukken worden aangeduid met de
nummers 'Een' tot en met 'Tien'.
De verdeling van het boek in hoofdstukken is als volgt:
Een
Twee
Drie
Vier
Vijf
Zes
Zeven
Acht
Negen
Tien
|
blz.
"
"
"
"
"
"
"
"
"
|
5t/m 19
20 t/m 36
37 t/m 54
55 t/m 67
68 t/m 77
78 t/m 85
86 t/m 98
99 t/m 106
107 t/m 117
118 t/m 141
|
Hoofdstuk Een heeft vijf
delen, van elkaar gescheiden door een regel wit; de hoofdstukken
Twee, Drie, Zes en Zeven hebben drie delen; de hoofdstukken
Vier, Vijf en Negen hebben vier delen; hoofdstuk Acht heeft twee
delen en hoofdstuk Tien heeft zeven delen.
Korte inhoud
Door tussenkomst van de
Nederlandse minister van koloniën weet een jonge Nederlander
werk te krijgen als 'fonctionnaire bénévolé' op het Franse
Ministerie van Koloniën in Parijs.
Gedurende twee jaren, van 1937 tot 1939, werkt hij daar op een
aantal verschillende afdelingen. Hij krijgt een indruk van het
werk van de Franse ambtenaar op het ministerie en in de Franse
koloniën. Tegelijkertijd ervaart hij de onrustige Franse
politieke situatie in die laatste jaren voor de Tweede
Wereldoorlog, die gekenmerkt wordt door stakingen, rellen en
regeringswisselingen. De 'bénévolé' besteedt veel tijd aan
het verkennen van de stad en haar omgeving. Bovendien treedt hij
op als gastheer voor veel Nederlandse ambtenaren, die op
doorreis naar Indië, nog even Parijs willen aandoen.
De opbouw van het verhaal
Het boek heeft 135
bladzijden tekst. Bijna precies de helft daarvan is gebruikt
voor het vertellen over het werk op het ministerie en wat daar
bij hoort, zoals het in Nederland rondleiden van een Franse
ambtenaar, die hier een studie komt doen. Over dit werk gaan de
hoofdstukken Een, Twee, Vier, Zeven (behalve de eerste
bladzijde, blz. 86) en Acht; bovendien het eerste deel van
hoofdstuk Vijf (blz. 68-71) en het vijfde deel van hoofdstuk
Tien. Na de beschrijving van de aankomst en de eerste
werkzaamheden op het ministerie in de eerste twee hoofdstukken,
is de overplaatsing naar een andere afdeling meestal aanleiding
om weer een hoofdstuk of een deel daarvan aan het werk te
besteden.
De andere helft van de tekst is gebruikt om een aantal
gebeurtenissen te vertellen, die de verteller in de periode
1937-1939 in Parijs heeft meegemaakt en om beschrijvingen te
geven van situaties, dorpen, straten, pleinen en gebouwen, vaak
met een historische achtergrond daarbij.
De verwerking van het materiaal van deze tweede helft is nogal
rommelig. Een duidelijk voorbeeld hiervan is een beschrijving
van Parijs bij avond, die twee maal voorkomt. Het thema van
beide delen is ongeveer hetzelfde, terwijl de tekst geen verband
tussen de delen legt. Op blz. 71/72 gaat een deel over de stilte
van Parijs bij avond. Een zin uit dit gedeelte luidt:
|
Vijftig
meter links of rechts van de boulevard St. Michel kan men
over het plaveisel lopen en het geluid van de stappen
weerkaatst tot aan de bovenste verdiepingen van de huizen.
(blz. 71) |
Het vierde deel van hoofdstuk Negen (blz. 115-117) gaat ook over
die stille avonden in Parijs. Er staat o.a.:
|
Ga om tien
uur lopen langs het drukke gedeelte van de boulevard St.
Michel, dat tussen het Luxembourg en de Seine ligt.
Levendig genoeg inderdaad. Zelfs om elf uur nog, zelfs
tegen twaalven. Maar ga twee stappen van de weg af en het
is om tien uur stil. (blz. 115) |
In dat zelfde deel staat over het standbeeld van de admiraal de
Coligny:
|
De man is
in zittende houding afgebeeld en niet liggend. En nu zal
men vragen: Waarom zittend? Wel, deze omgeving is, behalve
's avonds en 's nachts bijzonder stil, ook nog overladen
met sinistere herinneringen. (blz. 116) |
Hierna volgt dan een verhaal over de Bartholomeusnacht, waar een
kerkje aan herinnert, dat dicht bij het genoemde beeld staat.
Een uitleg over die zittende houding is er echter niet in te
vinden. Ook in de beschrijving van het werk op het ministerie
komt een storende slordigheid voor. Op bladzijde 13, waar
verteld wordt wat er staat in de 'handleiding aangaande
inrichting en werkwijze van het department', zegt de verteller:
|
Het
personeel van de eilandjes in Oceanië daarentegen bestond
vrijwel geheel uit vacatures, hetgeen me verbaasde, want
het leek verreweg het aantrekkelijkste deel van het Franse
imperium. |
Als in het laatste hoofdstuk Oceanië weer ter sprake komt, dan
is de situatie daar kennelijk in korte tijd erg veranderd, want
|
en in
Oceanië kwamen zo bijzonder weinig vacatures voor, dat
het een... (blz. 136/137) |
Opvallend is de laatste zin van het boek.
|
Drie
maanden later ben ik op de boot naar Indië gestapt. (blz.141) |
Er is geen verband tussen deze zin en het voorafgaande deel van
hoofdstuk Tien. Elders in de tekst staat een verwijzing naar
deze laatste zin. Op blz. 137 staat:
|
Een jaar
later, in 1940 op Madoera ontdekte ik... |
De laatste zin van het boek is waarschijnlijk veel meer een
aanwijzing voor die lezers, die weten, dat de schrijver Alberts
dezelfde man is als de ik-figuur en dat deze Alberts gewerkt
heeft als vrijwilliger op het Franse Ministerie van Koloniën in
Parijs en als ambtenaar in Nederlands-Indië.
De stijl
Hoewel ook in dit boek weer een aantal beknopte en
onvolledige zinnen voorkomen, kan niet gezegd worden, dat in het
algemeen de zinnen opvallend kort of lang zijn.
Typerend voor deze tekst is, dat de stijl lijkt op die van
iemand, die voor de vuist weg zit te vertellen. Dit komt vooral
door het gebruik van zinnen en woorden, die in 'normale'
schrijftaal niet voorkomen of alleen dan voorkomen, wanneer een
duidelijk gekozen stijl daarom vraagt. En dat laatste is hier
niet het geval.
Voorbeelden van zinnen uit de spreektaal zijn:
|
Met al hun
lek en gebrek. (blz. 25)
Ik zat tegen een uur of vijf op het terras van Dupont,
tout est bon en ik ... (blz. 39)
Eerst weer terug naar het ministerie. Meneer Nathan-Cahen
had me ..... (blz. 55)
En ziet, het is allemaal nog redelijk goed afgelopen. (blz.
73)
... uitroepende dichter - dat was tussen u en mij de heer
Lamartine. (blz. 131) |
Ook typerend voor de spreektaal zijn de beknopte zinnen:
|
of liever
gezegd (blz. 6)
hoe dan ook (blz. 40)
tenminste (blz. 49; 51; 65)
dat wil zeggen..( ... )..om niet te zeggen (blz. 82)
of liever (blz. 113; 114; 132) |
Woorden, die ook uit de spreektaal komen, maar toch niet op
logische wijze thuis horen in de verteltrant van dit boek, zijn:
|
fokken
(28), idioot (39), ploert (41), bekken i.p.v. monden (42),
naar de knoppen (70), een verrekt eind (112), als de
gesmeerde bliksem (103), ouwehoeren (122). |
Terwijl daarnaast ook voorkomen:
|
emolumenten
(60), inconveniënt (85), moverend (119), runner avant la
lettre (123) en complaisante (130). |
Lelijk is het woord 'diensvolgens' (blz. 132) en ook de twee
maal voorkomende uitdrukking 'het heerlijkste van het
heerlijkste'.(blz. 105 en 132)
De tekst legt ook niet uit, waarom Daladier een paar keer 'de
stier' genoemd werd. (blz. 37 en 86)
Een ander stijlkenmerk is, dat een alinea of een nieuw gedeelte
begint met een zin waar een woord of een zinsdeel in voorkomt,
dat ook in de laatste zin van het voorafgaande gedeelte staat.
|
en even
later stond het jongmens buiten het ministerie.
Op straat.
Die straat was.... (blz. 6)
Toen gaf hij me de twee papieren en wenkte, dat ik nu echt
wel kon gaan. Ik maakte een diepe buiging en liep zonder
omkijken naar de deur.
Hij wenkte weer, toen ik.... (blz. 11)
De mensen zaten weer op de terrassen alsof er niets
gebeurd was. Waarschijnlijk was er ook niets gebeurd.
Er bleek ook bijzonder weinig te gebeuren op.... (blz.
10%)
Hij kon me verder blijkbaar missen en ik was van hem af.
Ik was niet van hem af. (blz. 103) |
Vergelijkbaar met voorafgaande stijlfiguur is de volgende
overgang:
|
De kamer
was net zo donker als de zijne. Er stond een tafel met een
verschoten groen kleedje er over heen, twee stoelen met
donkerbruine rieten gaatjeszittingen en daarmee was het
meubilair wel bekeken.
Hetzelfde kon gezegd worden van de handleiding. Een soort
regeringsalmanak, maar dan alleen voor het ministerie van
koloniën. (blz. 12/13) |
Het blijft overigens zeer onduidelijk, wat er nu van die
handleiding gezegd kon worden.
Tenslotte nog enkele voorbeelden van bondigheid in het
formuleren.
|
... en
liep vlug en erg pijnlijk verder terwijl... (blz. 15)
Hij schopte alleen maar. Heel raak. (blz. 41)
De beide dames lieten nog op zich wachten. Niet erg lang.
En toen ze binnenkwamen vormden zij zelfs een hele
optocht. Voorop een bode. (blz. 31)
Ergens in de buurt van Bicêtre, het historische Parijse
gekkenhuis. En dat doet me eraan denken... (blz. 131) |
De tijd
De eerste gebeurtenis, die verteld wordt, speelt zich af
binnen één dag: het aankloppen bij het ministerie, de
weigering en het schrijven van de brief aan de Nederlandse
Minister van Koloniën. De alinea, die daarop volgt, begint met:
en eindigt met:
|
Dat was in
februari van het jaar 1937. (blz. 7) |
De ik-figuur wordt nu wel aangenomen en hij zegt:
|
Ik zou in
de eerstvolgende twee jaar - overigens met steeds groter
tussenpozen - van de ene kamer naar de andere worden
gebracht en .... (blz. 10) |
Hoofdstuk Tien begint met:
|
Op het
departement begon het na ruim twee jaar een treurige boel
te worden. Ik had, toen ik in april 1939 weer eens van
verlof terug kwam.... (blz. 118) |
In dit hoofdstuk worden de herinneringen opgehaald uit de
laatste periode, dat de ik-figuur in Frankrijk was.
|
Er was na
twee jaar nog één directie overgebleven, waarbinnen ik
nog nooit een voet gezet had en ... (blz. 136)
Uit die laatste maanden herinner ik me... (blz. 136)
Maar telkens opnieuw kwam de ernst der tijden om de hoek
kijken. Het was in die maanden nodig nogal eens naar Den
Haag te reizen en .... (blz. 138) |
En de laatste zin luidt:
|
Drie
maanden later ben ik op de boot naar Indië gestapt. (blz.
141) |
De gebeurtenissen spelen zich dus af tussen het voorjaar van
1937 en de zomer van 1939.
Het verslag over de
werkzaamheden op het ministerie, dat over een aantal
hoofdstukken verdeeld is, vormt een chronologisch geheel. Dit
valt, vooral in de eerste twee hoofdstukken, goed af te leiden
uit de zinnen als 'de volgende dag', 'na een paar dagen', 'drie
weken later' etc., uit de regelmaat, waarmee vermeld wordt, dat
de ik-figuur overgeplaatst wordt naar een andere afdeling en uit
de controleerbare gegevens over de regeringswisselingen, die een
nieuwe minister op het ministerie tot gevolg hebben. Deze
chronologische volgorde betekent echter niet, dat bv.
overplaatsingen op het ministerie gekoppeld kunnen worden aan
data.
De andere verhalen en beschrijvingen staan, wat de tijdsvolgorde
betreft, willekeurig over het boek verdeeld en hebben geen
relatie tot elkaar, noch tot het werk op het ministerie.
De tijdsaanduidingen binnen die verhalen zijn dan ook alleen van
belang voor die verhalen zelf.
|
Dat Front
Populaire was toen, in de lente van 1937, ook al niet
meer.....(blz. 37) |
En:
|
De maand
mei van het jaar 1937 was .... (blz. 39) |
Zeer nauwkeurige studie zou nog kunnen leiden tot een antwoord
op de vraag op welke afdeling van het ministerie de ik-figuur
werkte in mei 1937, maar die relatie is niet meer te leggen n.a.v.
het verhaal over het buitenhuis, dat de ik-figuur voor een korte
tijd huurde.
De ruimte
Evenals in "In en uit
het paradijs getild" is de ruimte hier geen essentieel
structuurelement. Ook hier komt dat, omdat het verhaal meer een
verslag is van feiten, die zich in niet-fictieve ruimten hebben
afgespeeld. Ook het gebeuren zelf heeft een niet-fictief
karakter, zodat ook reële ruimten niet gebruikt zijn voor een
aan die ruimten aangepast fictief verhaal.
Men kan zich echter wel afvragen of de romancier Alberts met
deze beide niet-fictieve gegevens er soms in slaagt
beschrijvingen te geven, waarin de ruimtebeschrijving het
verhaal een extra kracht geeft.
In het algemeen laat Alberts zich graag inspireren door
ruimtelijke gegevens, zoals landschappen en gebouwen, tot het
vertellen van, vaak historische,verhalen. Dat geldt ook voor dit
boek.
De volgende voorbeelden laten zien, hoe de speciale benadering
van een bepaalde ruimte een bijzondere, meestal komische,
uitwerking heeft. Uit het verhaal over de speurtocht, die de
ik-figuur maakt door het ministerie:
|
Aan het
einde van de gang was geen trap. Ik sloeg de hoek om, liep
door, weer een hoek om, nog een, vier hoeken in totaal en
toen was ik blijkbaar op mijn punt van uitgang terug
gekomen. En ik zag ook, dat ik daar in die gang een kleine
nis over het hoofd had gezien. ( .... ) Ineens vloog ik in
paniek de trap af. Ik viel met een roffelende bons vanaf
de onderste paar treden de gang in en liep vlug en erg
pijnlijk verder. (.... ) Ik kon mijn kamer niet meer
vinden.( ..... ) .. en ik vroeg hem of hij misschien dan
wel zo vriendelijk zou willen zijn me nog eens de kamer
van de secretaris-generaal te wijzen.
Hij was zo vriendelijk. Ik telde, ter plaatse aangekomen,
twee deuren naar links en toen ik de tweede deur opendeed,
zag ik waarachtig mijn regeringsalmanak op de tafel
liggen. Ik was weer thuis. Maar ik ging toch maar weg. (blz.
14/15) |
Op een gegeven moment werkt de ik-figuur op de afdeling, waar
ook twee typistes werken, die om een lange tafel gevraagd
hebben, waaraan ze in hun vele vrije tijd naai- en knipwerk
willen doen.
|
De beide
dames lieten nog op zich wachten. Niet erg lang. En toen
ze binnen kwamen vormden zij zelfs een hele optocht.
Voorop een bode. Hij liep achterste voren en hij hielp een
tafel dragen, die zo lang was, dat er geen einde aan
scheen te komen. Het einde kwam natuurlijk toch en het
werd ondersteund door een tweede bode. Daarachter juffrouw
Bianchi en mevrouw Clignet, die alle twee een grote tas
droegen. De tafel werd middenin de kamer gezet en de beide
dames begonnen er onmiddellijk omheen te dansen. (blz. 31) |
Als de ik-figuur voor het eerst in het ministerie van
buitenlandse zaken komt, raakt hij onder de indruk van de brede
trap in de hal.
|
Ik wilde
eigenlijk wel weten hoe breed de treden waren en ik ging
op de derde of vierde tree staan met mijn rug tegen de
leuning. Ik nam een paar grote stappen en bij de vierde
stap schopte ik met mijn voet tegen de muur. Toen ik naar
boven keek zag ik, dat er over de leuning een meneer naar
mij stond te kijken. (blz. 79) |
In de beschrijving van de muur langs de rue Vercingétorix:
|
De mensen,
die aan de overkant op de tweede verdieping en hoger
wonen, zouden ons natuurlijk volledig kunnen inlichten
over datgene, wat er achter de muur te zien is. Maar ze
hebben het nooit gedaan. Vermoedelijk omdat hun luiken aan
de voorkant altijd dicht waren. (blz. 109/110) |
En tenslotte uit de beschrijving van een bezoek aan de
Catacomben:
|
De
schedels waren dan bijzonder bruin en erg vervallen.
Schedels uit achttienhonderd en zoveel, die men in een
volgend muurvlak te zien kreeg, maakten een heel wat
levendiger indruk. Er werd bovendien voor enige
architectonische afwisseling gezorgd, want een straat
verder werden de schedels vervangen door beenderen. (blz.
111) |
Het perspectief
Het ruimtelijk perspectief
wordt in ruim één bladzijde stap voor stap scherper getekend.
De beginsituatie is:
|
De portier
zei,....
Er was nog een andere portier in het hokje. Hij zat achter
zijn krant. Paris-Midi. |
Waarschijnlijk in Frankrijk, misschien zelfs Parijs.
|
Hij las
met de concentratie, die, zoals ik naderhand zou merken,
Franse departementsambtenaren kunnen opbrengen... |
Inderdaad in Parijs en wel bij een departement. In dit
departement of een ander zal de ik-figuur later nog met
ambtenaren te maken krijgen.
|
....de
heer Bernard. Hij was ambtenaar van de personeelsdeling |
Inderdaad, want de ik-figuur wil blijkbaar werken op het
ministerie.
|
Toen hij
hoorde dat het jongmens uit Nederland op het ministerie in
Parijs wilde komen werken als volontair ambtenaar... |
Pas na bemiddeling van de Nederlandse Minister van Koloniën
wordt 'het jongmens' drie maanden later aangenomen. Pas dan
blijkt om welk ministerie het gaat:
|
het Franse
ministerie van koloniën in de rue Oudinot, Parijs, 7e
arrondissement. |
Tegelijkertijd wordt nu de beginsituatie in de tijd geplaatst:
|
Dat was in
februari van het jaar 1937. (blz. 5/6/7) |
De tweede alinea van hoofdstuk Een begint met:
|
Ik bleef
alleen achter, (blz. 5) |
Uit het verloop van het verhaal blijkt, dat deze ik-figuur de
verteller is van het hele boek. Een eigennaam voor deze
verteller komt niet voor, maar omdat de verteller zich beijvert
om slechts controleerbare gegevens over mensen en gebeurtenissen
te verstrekken, mag men uit de twee volgende zinnen concluderen,
dat de verteller dezelfde persoon is als de schrijver Alberts.
|
Een jaar
later, in 1940 op Madoera ontdekte ik in een van mijn
koffers..... (blz. 137)
Drie maanden later ben ik op de boot naar Indië gestapt.
(blz.141) |
De verteller zegt bovendien, dat hij uit Haarlen komt, de stad,
waar ook Alberts geboren is. (blz. 122)
De verteller laat duidelijk merken, dat hij terugblikt op een
tijd, die ver terug ligt.
|
Ik zou in
de eerst volgende twee jaar - ..... (blz. 10)
Hij babbelde honderduit, over de oorlog, die van '14 - '18
wel te verstaan, over.... (blz. 29)
driehonderdvijftig francs, op dat ogenblik nog geen
twintig gulden. (blz. 54) |
En de twee boven aangehaalde zinnen, over 1940 op Madoera en
over het vertrek naar Indië.
Een keer praat de ik-figuur
over zichzelf als door de ogen van een ander.
|
Toen hij
hoorde, dat het jongmens uit Nederland op het ministerie
wilde komen werken ..... (blz. 6) |
Hier is de ik gezien door de ogen van een van de andere figuren,
een Franse ambtenaar. In de volgende zin wordt de ik gezien door
een verteller, die niet als persoon optreedt.
|
en even
later stond het jongmens buiten het ministerie. (blz. 6) |
De verteller richt zich soms rechtstreeks tot de lezer. Behalve
in de tussenzinnen, zoals in het hoofdstukje over de stijl al
vermeld, 'of liever gezegd' etc., ook in de volgende zinnen:
|
Eerst weer
terug naar het ministerie. (blz. 55)
want ik had om redenen, die er in dit verhaal niet toe
doen, (blz. 80)
Ik ben, men moet het mij voor één keer niet kwalijk
nemen, geweldig aan het ouwehoeren. (blz. 122)
Men behoort dan te weten, dat ..... (blz. 133) |
Opmerkelijk is de vertelling over een rondleiding door de
Catacomben. Uit het verhaal blijkt niet, dat de verteller die
rondleiding zelf heeft meegemaakt. Het verhaal begint met:
|
Men diende
zich om twee uur 's middags te melden De bezoeker, die
zich op het vastgestelde uur aanmeldde, kreeg tot zijn
starre verbazing te zien, dat... (blz. 110) |
Het verhaal blijft een 'hij-verhaal'.
De personages
De hoofdpersoon in het boek
is de verteller zelf. Hij zegt echter heel weinig over zichzelf.
Hij komt uit Haarlem (blz. 122); behalve dat hij op het
ministerie werkt, doet hij ook iets aan onderzoek of studie,
want op het Ministerie van Buitenlandse Zaken had hij
|
om
redenen, die er in dit verband niet toe doen, inzage nodig
van de correspondentie tussen de Franse gezant in Den Haag
en zijn ministers in Parijs gedurende de jaren 1847 en
1851. (blz. 80) |
En drie maanden na de periode in Frankrijk gaat hij naar Indië.
Uit de verhalen, die de
ik-figuur vertelt, is echter wel iets over zijn persoon af te
leiden.
In het eerste hoofdstuk wordt al duidelijk, dat hij een geweldig
doorzettingsvermogen en moed, misschien is het beter te spreken
van bluf, moet hebben om de Nederlandse Minister van Koloniën
voor zijn karretje te durven spannen. Dankzij dit
doorzettingsvermogen heeft hij waarschijnlijk ook die twee jaar
op dat duffe ministerie kunnen volmaken.
De ik-figuur schept afstand tussen zichzelf en de mensen om hem
heen. Hij kan de ander zeer scherp observeren, maar hij
conformeert zich nooit met hem, of het nu een rebellerende
Parijse student is of een toekomstige collega, die bij hem op
bezoek komt.
Deze afstand komt naar voren in de beschrijvingen, die hij van
de anderen geeft. Over meneer Nathan-Cahen:
|
Hij liep
langzaam, zo langzaam zelfs, dat hij als het ware over de
grond schuifelde. Maar hij leek tegelijkertijd ook nog van
opzij gezien bijzonder veel op Michel Simon, de
filmspeler, die met zijn boksersneus en dito oren.... (blz.
9)
Meneer Nathan-Cahen was naar rang en anciënniteit de
eerste, de hoogste, de voornaamste.
En misschien ook wel de menselijkste. (blz. 10) |
Deze laatste opmerking is nog al vernietigend naar al die andere
ambtenaren toe, want hij heeft er heel wat ontmoet.
De mensen die staken of betogen, behoren tot de 'ingrediënten'
van de vertoning. (blz. 38)
Een front agenten is
|
net een
naaimachine of misschien eerder nog een ploeg zichters,
bezig met een veld rogge of haver in vluchtende schoven te
veranderen. (blz. 40) |
Dat de ik-figuur niet al te veel contact kreeg met zijn Franse
collega's lag overigens niet helemaal aan hemzelf. Als een van
hen in Nederland opzoekt in verband met een studie in Nederland,
zegt de ik-figuur:
|
Ik vond
het niet nodig voor hem te verzwijgen, dat de hele Franse
ambtenarij mijn bestaan buiten kantooruren volkomen had
genegeerd. |
Maar als hij daarna twee keer de gast is van een Franse familie,
dan worden de kansen op meer contact er toch niet beter op.
|
De
gesprekken liepen vanzelfsprekend over de dienst en het
was de vervelendste eetpartij die ik me kan herinneren. (blz.
104)
Er werden slappe kopjes thee en petit fours rondgedeeld en
iedereen scheen het geweldig te vinden, maar ik kon het er
niet aan afkijken. (blz. 106) |
De kontakten met de Nederlandse ambtenaren-op-doorreis waren ook
niet zo geweldig persoonlijk. Als de ik-figuur zijn 'oude
vrienden' een dag later had rondgezeuld langs alle bekende
attrakties, dan kwam 's avonds na 'een aantal glazen cognac na
afloop van de maaltijd' het moment, waarvan hij zegt:
|
Voor mij
was dan het mooiste ogenblik van de avond de wazige, zeer
voldane glimlach waarmee ze de bijzonder hoge rekening
betaalden. (blz. 128) |
De weinige informatie over het kontakt met Dolf Verspoor (blz.
121-123) doet vermoeden, dat de ik-figuur met hem wel vrij
intensief is omgegaan.
Belangrijke motieven
Zoals uit de opbouw van dit
boek al bleek, wordt de inhoud gedragen door twee hoofdmotieven:
het werk op het Ministerie van Koloniën en een soort kultureel
beeld van Parijs en een stuk van zijn omgeving. De relatie
tussen die twee wordt gelegd door het motief van de politieke
ontwikkelingen en door verslagen van vrijetijdsbestedingen
tussen het werk door.
Binnen beide hoofdmotieven zijn een aantal deelmotieven aan te
wijzen.
Motieven die voorkomen in
het verslag over het werk op het ministerie zijn o.a.: de
schuifelende meneer Nathan-Cahen, die steeds op komt dagen om de
ik-figuur naar een andere afdeling te brengen; de Franse
ambtenaar, die niet hard werkt, te laat op zijn werk komt, te
vroeg weg gaat en tussen door meestal met zijn collega's staat
te praten; het ministerie als gebouw, met donkere gangen en
duffe kamers, en de relatie met de koloniën, waarvan de
ambtenaren zich in alle mogelijke bochten wringen om er maar zo
snel mogelijk weer weg te kunnen komen.
De onderwerpen van het
andere deel van het boek lopen veel meer uiteen. Er is veel
historische informatie over gebouwen en plaatsen uit Parijs en
uit de omgeving. Er wordt niet verteld over algemeen bekende
dingen van Parijs, maar wel over hoge, lange muren, over de
altijd dichte luiken van zeer veel huizen en over de voordelen
van de ringbus. De politiek wordt vooral gezien vanuit de
onrustige situatie, die er was in de jaren, die aan de Tweede
Wereldoorlog vooraf gingen; die onrust was merkbaar aan de vele
regeringswisselingen, de stakingen en de straatrellen. Een
opvallend motief hierbij is het vaste patroon, waarbinnen de
rellen zich afspeelden.
|