Inhoudsopgave
Voorwoord
Inleiding
Hoofdstuk I
Hoofdstuk II
Hoofdstuk II.1
Hoofdstuk II.2
Hoofdstuk II.3
Hoofdstuk II.4
Hoofdstuk III
Hoofdstuk III.1
Hoofdstuk III.2
Hoofdstuk III.3
Hoofdstuk III.4
Hoofdstuk III.5
Hoofdstuk III.6
Nabeschouwing
Hoofdstuk IV
Hoofdstuk IV.1
Hoofdstuk IV.2
Hoofdstuk IV.3
Hoofdstuk IV.4
Hoofdstuk IV.5
Hoofdstuk IV.6
Hoofdstuk IV.7
Hoofdstuk IV.8
Nabeschouwing
Handleiding.....
Bibliografie.....
Bijlage I
Bijlage II
Bijlage III |
Paragraaf 6
Beschrijving van "Haast hebben in september"
Voor de beschrijving is
gebruik gemaakt van de eerste druk, verschenen in 1975 bij G.A.
van Oorschot in Amsterdam.
De boekuitgave
De titel heeft als ondertitel "Verhalen".
In het boek staan de volgende verhalen:
De nachtegalen van de keizer
De onbekende maarschalk
De heks van Vienne
Cadiz
Haast hebben in september
De berg van Soria
De herfst van het heimwee
Meneer Moët en meneer Chandon
De spoken van de Ben Alder
De moord in de Rue Quincampoix
De nacht van de Tijger van Ballina
1945-1940 of het verloren gaan van een terugkerende zoon
Zee, onvergetelijke zee bij Perou
Schot
|
blz.
"
"
"
"
"
"
"
"
"
"
"
"
"
|
5 t/m 11
12 t/m 23
24 t/m 28
29 t/m 36
37 t/m 51
52 t/m 60
61 t/m 70
71 t/m 75
76 t/m 81
82 t/m 87
88 t/m 95
96 t/m 100
101 t/m 110
111 t/m 119
|
De verhalen zijn geschreven in
de periode van 1955 tot 1975.
Er bestaat geen verband tussen de verhalen en omdat de inhoud en
de stijl van de verhalen heel verschillend is, volgt hier eerst
een korte beschrijving van elk verhaal met de vermelding van de
plaats, waar het verhaal eventueel eerder is verschenen.
Voor een uitvoerige beschrijving heb ik gekozen voor "De
onbekende maarschalk", eerder verschenen in De Groene
Amsterdammer op 24 december 1955, en "De berg van
Soria", dat niet eerder is gepubliceerd.
"De nachtegalen van de keizer",
eerder verschenen in De Gids van januari 1962 en in Bouquet, het huisorgaan
van Oud-wijnkopers in Haarlem, in 1962.
Het verhaal gaat over een Amerikaans echtpaar, dat, reizend door
Europa, een Frans meisje oppikt in Amsterdam om voor de kinderen
te zorgen. In Amerika ontstaat een relatie tussen de man en het
Franse meisje, dat daarom besluit naar Europa terug te gaan.
"De heks van
Vienne", niet eerder verschenen.
In Vienne, een stadje in Frankrijk, is een man op zoek naar een
appartement. Als hij een leeg huis bekijkt gaan de luiken van de
ramen open en dicht, zonder dat iemand ze aanraakt.
Als de man naar buiten kijkt, ziet hij op grote afstand een
vrouw op een bank zitten. Hij verlaat het huis en komt bij de
vrouw. Deze neemt hem mee de berg op, wijst hem het huis met de
luiken en verdwijnt plotseling met een 'heksenlach'. Als de man
in paniek terug rent, de stad in, ziet hij de vrouw weer op zich
af komen.
"Cadiz",
verschenen in De Gids van maart 1957.
Drie mannen ontmoeten elkaar buiten Cadiz. Ze hebben voor hun
werk een opdracht uitgevoerd buiten de stad. Er groeit een band
tussen hen, ze gaan samen uitvoerig eten en nemen daarna nog een
goed glas wijn. Ze missen daardoor de laatste veerboot naar de
stad. Dat betekent, dat ze op het strand moeten overnachten. De
andere morgen gaan ze met de eerste boot naar de stad, waar
ieder, gebroken, naar huis gaat om te slapen.
"Haast hebben in
september", het titelverhaal, is eerder verschenen in een
speciaal nummer van Tirade t.g.v. 200ste Tirade-nummer, in
november 1974.
Een historisch verhaal over mevrouw de Chevreuse, die een
belangrijke rol heeft gespeeld aan het hof van Lodewijk XIII van
Frankrijk. Op een gegeven ogenblik verliest mevrouw de gunst van
de koning en moet ze vluchten. Het verhaal vertelt vooral hoe
zij, als man verkleed, door Frankrijk naar Spanje vlucht.
"De herfst van het
heimwee", eerder verschenen in De Groene Amsterdammer van
13 oktober 1956.
De ondertitel luidt: Het kroondomein bij Apeldoorn.
Een journalistieke documentaire over de kroondomeinen.
De laatste twaalf regels zijn een hommage aan het bos in de
herfst.
"Meneer Moët en
meneer Chandon", niet eerder verschenen.
Een observatie van twee heren, die jaar in jaar uit met dezelfde
trein van de stad terug naar hun woonplaats reizen, zonder
elkaar ooit aan te spreken. Als een van beiden gepensioneerd is
voelt hij de leegte van het alleen zijn. Hij gaat op zoek naar
kontakt met anderen en belandt in de dorpskroeg. Daar maakt hij
voor het eerst kennis met zijn medereiziger.
"De spoken van de Ben
Alder", eerder verschenen in het kerstnummer van het
personeelsorgaan van de Amsterdamse Bank, december 1963.
Het verhaal is gebaseerd op een opstand van Schotse edellieden
tegen de Engelse koning in de achttiende eeuw. Gesneuvelde
edelen zoeken hun stamvader op, die nog leeft in de holen van de
berg Ben Alder. Deze oude heer ziet in het vuur, dat de strijd
slecht zal aflopen. Enige maanden later worden de Schotten door
de Engelsen verslagen.
"De moord in de Rue
Quincampoix", niet eerder verschenen.
Rond 1720 meent een Schotse avonturier de slechte economische
toestand van Frankrijk te kunnen herstellen. De dan regerende
hertog van Orleans geeft hem een kans. De roofmoord in de straat
waar het bankgebouw van de econoom is gevestigd en een maatregel
van de jaloerse minister van financiën doen de hele onderneming
als een kaartenhuis in elkaar storten.
"De nacht van de
Tijger van Ballina", niet eerder verschenen.
Een oude avonturier in een Iers dorp heeft de gewoonte om elke
avond om zeven uur voor het open raam zijn geweer schoon te
maken en om daarna op iemand te richten, zonder ooit te
schieten. Twee jongens uit het dorp willen een tocht maken langs
de Ierse kust en ze vragen of de oudere man met hen mee wil
gaan. Hij belooft hen een eind met hen op te trekken. Als de
eerste avond van de tocht de,jongens van hun kampplaats weggaan
om nog wat te gaan drinken worden ze bij hun terugkomst op
geweerschoten onthaald. Dronken en bang durven ze niet dicht bij
hun kampplaats te komen. De volgende ochtend is de oude man
verdwenen.
"1945 - 1940 of het
verloren gaan van een terugkerende zoon", niet eerder
verschenen.
De beschrijving van een aantal herinneringen, terugdenkend vanaf
de bevrijding in Indië naar de jaren van internering en
gevangenneming in het begin van de oorlog.
"Zee, onvergetelijke
zee bij Perou", eerder verschenen in De Gids in 1956 en in
het februari-nummer van Tirade in 1975.
Twee mannen reizen van San Francisco naar Brazilië. Het eerste
deel van de reis gaat per schip. De reizigers zien aan
bakboordzijde steeds een streep land, aan stuurboordzijde de
zee. In Perou gaan ze aan land, vandaar wordt de reis per bus
voortgezet. Hoewel de mannen aanvankelijk blij zijn geen zee
meer te hoeven zien, gaan ze toch steeds enthousiaster reageren
als de zee van af het land even zichtbaar is.
"Schot", niet
eerder verschenen.
Dit laatste verhaal vertelt de geschiedenis van drie gebroeders
Murray, leden van een.Schotse familie. Vooral de politieke
ontwikkeling van de broers komt aan de orde. Zij leven in de
achttiende eeuw en spelen ook een rol in het eerder beschreven
verhaal "De spoken van de Ben Alder". Het verhaal
volgt vooral het leven van George, dat eindigt in het
Noord-Hollandse Medemblik.
"De onbekende
maarschalk"
Korte inhoud
Een jongen zit op zijn
kamer te lezen in een boek over Napoleon. Op een open veld
tegenover het huis spelen zijn vriendjes; hij kan vandaag niet
meespelen, omdat hij later op de middag met de andere leden van
het gezin op visite moet.
De jongen heeft het verhaal over Napoleon al vaker gelezen. Zijn
gedachten dwalen daarom regelmatig weg van de tekst. Hij raakt
aan het fantaseren. Hij voegt zich zelf toe als maarschalk in
het leger van Napoleon, de onbekende maarschalk, die in staat
blijkt om de tegenslagen van Napoleon ten goede te keren.
Tijdens zijn laatste poging om Napoleon vlak voor St. Helena te
redden van het schip van de geallieerden, wordt zijn fantasie
wreed verstoord door zijn moeder, die hem roept om naar beneden
te komen en mee te gaan op visite.
De opbouw van het verhaal
Het verhaal is een
vermenging van drie verhalen, die zich op verschillend niveau in
de werkelijkheid afspelen. Er is het verhaal van de jongen, die
op zijn kamer zit te lezen, terwijl zijn vriendjes buiten
spelen. Het tweede verhaal is dat over Napoleon, zoals dat in
het boek van de jongen beschreven wordt. Het derde verhaal is
dat van de onbekende maarschalk, een verhaal, dat de jongen
fantaseert naar aanleiding van wat hij leest.
Het verhaal begint met een
algemene situatieschets: een huis aan het einde van een straat
en daartegenover een open terrein, waar op vrije middagen de
kinderen van de halve stad komen spelen.
Bij de tweede alinea begint het verhaal over een bepaalde
middag. In het genoemde huis zit een jongen een boek te lezen,
omdat hij niet buiten kan spelen.
Daarna volgen drie delen, van ongeveer een bladzijde lang, uit
het boek over Napoleon. In die delen komt de onbekende
maarschalk voor als een held uit een geromantiseerd jongensboek
over Napoleon.
Het volgende gedeelte begint als volgt:
|
De jongen
schudde zijn hoofd. Hij sloeg het boek open en bladerde er
in. Hij las... (blz. 16) |
Nu volgt een passage uit het
boek, die gelijk is aan de vorige, maar nu treedt er geen
onbekende maarschalk in op die een heldenrol vervult.
Deze constructie wordt nog een keer herhaald. Pas hierdoor wordt
het de lezer duidelijk, dat de onbekende maarschalk niet een
titel van een jongensboek is, maar een figuur die door de jongen
gefantaseerd is. Als dan na de tweede keer duidelijk is, dat het
om een fantasiefiguur gaat, dan komt het verhaal van Napoleon,
zoals het in het boek staat, niet meer terug. Alleen het eerste
en het derde niveau spelen dan nog door elkaar.
De drie niveaus zijn als
volgt in de tekst door elkaar verweven. De tekst heeft acht
ongeveer gelijke delen. Het eerste deel gaat helemaal over het
eerste niveau, al geven de namen van de spelen, die de kinderen
op het open terrein spelen al de sfeer van het derde niveau aan.
Het tweede deel is een vermenging van het tweede en het derde
niveau. Dit wordt al aangegeven in de laatste zin van het eerste
deel:
|
Hij las en
hij keek van tijd tot tijd over het speelland. Hij las:
(blz. 13) |
Het derde deel begint weer in
het eerste niveau:
|
Hij keek
uit het raam. Hij zag de jongens heel in de verte spelen.
Hij bladerde wat verder in het boek. Hij sloeg de Berezina
maar over. (blz. 14) |
Er staat niet meer: Hij las,
maar: Hij bladerde wat. De letterlijke tekst wordt losgelaten.
Er volgt wel een verhaal over Napoleon en de onbekende
maarschalk.
Het vierde deel begint met:
|
Hij sloeg
het boek dicht, stond op en ging voor het raam staan.
(...) Hij zag in de verte een groepje jongens achter een
heuveltje verdwijnen. Hij keek naar het boek, maar hij
sloeg het niet open. Hij wist wat er kwam. (blz. 15) |
De jongen laat de tekst nog
verder los en komt dichter bij de fantasiespelen van de jongens
buiten. Er volgt dan weer een verhaal over Napoleon, waarin de
onbekende maarschalk een heldendaad verricht.
In het vijfde deel wordt, zoals hier voor al is opgemerkt, de
constructie van het verhaal duidelijk gemaakt. Het deel begint
met:
|
De jongen
schudde zijn hoofd. (Alsof hij de fantasie van zich af wil
schudden). Hij sloeg het boek open en bladerde er in. Hij
las: (blz. 16) |
Hier volgt de eerste
herhaling, waarin geen onbekende maarschalk optreedt en het voor
Napoleon dus niet zo best afloopt.
De tweede alinea van dat deel begint met:
|
Hij stond
voor het raam. Hij stond op een heuvel... (blz. 16) |
Hier gaat het tweede niveau
weer in het derde over.
De daarop volgende alinea begint met:
|
De jongen
ging bij het raam vandaan, maar hij wilde niet in het boek
lezen. Hij wist, wat er stond. Er stond: (blz. 17) |
En weer komt er een herhaling
zonder de onbekende maarschalk.
Het zesde deel begint weer in het eerste niveau en komt ook weer
via de spelende jongens buiten in het derde terecht.
|
Hij
hoorde, dat zijn vader thuis kwam. (... ) De jongens waren
nog volop aan het spelen. Hij keek weer naar buiten en hij
zag, dat ze toch al langzaam de kant van het huis
opkwamen. Hij zat in een herberg ergens aan de Franse
kust. Hij had gehoord, dat de keizer zich aan de Engelsen
zou overgeven... (blz. 17/18) |
Nu volgt op het derde niveau
de laatste poging van de onbekende maarschalk om de keizer nog
te redden voor die op St. Helena aankomt.
Nu komen er twee duidelijke vermengingen van het eerste en het
derde niveau voor.
Het zevende deel begint nl. met:
|
Hij stond
voor de spiegel. Hij keek niet naar zijn scheiding, maar
naar zijn gezicht, dat hij voor zich in de spiegel zag en
hij zei: Verdomme, ik doe het.
Het was avond en hij ging aan boord... (blz. 19) |
Hij is hier de jongen op de
kamer en tegelijkertijd de onbekende maarschalk in de Franse
herberg.
Op bladzijde 21/22 staat:
|
Hij hoorde
een verward geschreeuw om zich en achter zich. (... ) Hij
hoorde weer roepen achter zich, ditmaal duidelijker, maar
hij rende door.
|
|
Het laatste deel sluit hier op
aan:
|
De deur
werd open gegooid en zijn moeder stond in de opening. Ze
riep: Jan! Geef toch antwoord! Waarom geef je in
vredesnaam geen antwoord. (blz. 22) |
De stijl
In het verhaal zijn twee
verschillende stijlen te onderscheiden.
Onder verwijzing naar de in het vorige hoofdstuk genoemde drie
niveaus kan gesteld worden, dat de stijl van niveau een en drie
afwijkt van die van het tweede niveau.
De zinnen van niveau een en drie zijn meestal kort en volgens
het zelfde schema opgebouwd: onderwerp (vaak een persoonlijk
voornaamwoord), persoonsvorm en bepalingen.
Uit het eerste niveau:
|
Hij
hoorde, dat zijn vader thuis kwam. Hij hoorde iemand de
trap op lopen. Het moest zijn moeder zijn, want hij hoorde
zijn vader beneden iets roepen. Er sloeg een deur. Zijn
moeder was naar de slaapkamer gegaan. (blz. 17/18) |
Uit het derde niveau:
|
Hij stond
op een heuvel, vanwaar hij de hele omtrek kon overzien.
Hij zag de Engelsen staan als een rots. Hij hoorde de
keizer wanhopig roepen: Grouchy! Waar blijft Grouchy? -
Hij slingerde zich op een paard. Hij hoorde..... (blz. 16) |
De vergelijkbare passage uit
het tweede niveau is:
|
In de
namiddag van 17 juni gaf de keizer, die op het punt stond
de Engelse linkervleugel aan te vallen, aan maarschalk
Grouchy bevel de achtervolging van de bij Ligny verslagen
Pruisen voort te zetten. Teneinde deze opdracht uit te
voeren marcheerde Grouchy met zijn legerkorps ter sterkte
van vijftigduizend man.... (blz. 17) |
Men kan uit deze verschillen
in stijl afleiden, dat de tekst van het tweede niveau zeer
waarschijnlijk letterlijk is overgenomen uit een bestaand boek
over Napoleon, terwijl de rest van de schrijver is.
De tijd
De eerste alinea is een
algemene situatiebeschrijving en is niet aan een bepaalde tijd
gebonden.
Het verhaal van het eerste niveau speelt zich op een
zaterdagmiddag af tussen half vier en ongeveer vijf uur. Het is
de periode, dat de jongen op zijn kamer zit te lezen totdat hij
geroepen wordt om mee op visite te gaan.
Het verhaal wordt chronologisch verteld, maar steeds onderbroken
voor de twee andere verhalen.
Het tijdsverloop van de twee andere verhalen loopt parallel aan
elkaar. De verhalen beginnen op het moment, dat Napoleon besluit
zijn troepen uit Rusland terug te trekken.
|
Tenslotte
hief de keizer het hoofd op en sprak: De heren willen dus
naar Parijs terug. (blz. 13) |
Vanaf dat moment worden de
gebeurtenissen wel chronologisch verteld, maar niet continu. De
jongen geeft aan, waar hij delen van het verhaal over Napoleon
overslaat.
|
Hij
bladerde wat verder in het boek. Hij sloeg de Berezina
maar over. (blz. 14) |
En:
|
Hij sloeg
het boek open en bladerde er in. (blz. 16) |
Het laatste deel van de twee
verhalen wordt bepaald door externe factoren. De vader van de
jongen is thuis gekomen, zodat het niet lang meer zal duren,
voor hij geroepen zal worden. Bovendien loopt de speeltijd van
de jongens buiten ten einde.
|
De jongens
waren nog volop aan het spelen. Hij keek weer naar buiten
en hij zag, dat ze toch al langzaam de kant van het huis
opkwamen. (blz. 18) |
De jongen fantaseert dus op
dat moment zijn laatste heldendaad als de onbekende maarschalk,
nl. de laatste poging om de verbanning van Napoleon naar St.
Helena te voorkomen.
Omdat het verhaal van
Napoleon de direkte aanleiding is tot de fantasie van de jongen,
is het tijdsverloop tot het eind van het fantasieverhaal gelijk
gesteld. Gaat men er van uit, dat het verhaal van niveau twee
gescheiden gezien moet worden van dat van niveau drie, dan
behoren slechts twee alinea's tot het tweede verhaal, nl. de
alinea die begint met:
|
De jongen
schudde zijn hoofd. Hij las: In de ochtend van de derde
dag... (blz. 16) |
En de alinea op de volgende
bladzijde:
|
De jongen
ging bij het raam vandaan, maar hij wilde niet in het boek
lezen. Hij wist, wat er stond. Er stond: In de namiddag
van 17 juni gaf de keizer... (blz. 17) |
De ruimte
Het verhaal begint met de
beschrijving van een ruimte uit het eerste niveau: de ligging
van het huis aan het einde van de straat met daartegenover een
speelterrein voor kinderen.
Uit deze situatie ontstaan de verhalen van de twee andere
niveaus. In het huis is een jongen die geen tijd heeft om buiten
te gaan spelen. Om de tijd te overbruggen gaat hij wat in een
boek zitten lezen, een boek over een belangrijk historische
figuur, Napoleon, en zijn oorlogen. Tegelijkertijd spelen
kinderen voor het huis spelletjes, waarin ook bekende figuren
optreden:
|
Er werd
indiaantje gespeeld en rovertje en oorlogje. Er waren
Winnetou's en Oldshatterhands, er was een enkele Jan van
Schaffelaar of een Witte van Haemstede. (blz. 12) |
De jongen kijkt regelmatig
door het raam naar buiten, zodat hij de andere kinderen kan zien
spelen; hij kan ze echter niet horen. Hij weet dus niet wat ze
op deze middag spelen.
|
Ze
verspreidden zich en ze verenigden zich weer. Ze stonden
bij elkaar te praten en te overleggen en ze riepen elkaar
van ver af bevelen en aanwijzingen toe. In de loop van de
middag verwijderden ze zich steeds meer van hun basis bij
het laatste huis... (blz. 12) |
Dit zien van de spelende
kinderen buiten leidt bij de jongen tot een eigen fantasiespel
met de gegevens, die het boek hem binnen biedt. Het einde van de
fantasie vindt ook zijn oorzaak in een ruimtelijk gegeven. De
moeder van de jongen komt plotseling de kamer binnen; de jongen
moet nu afscheid nemen van zijn fantasie-figuur.
|
Hij stond
voor de spiegel met zijn kam in zijn hand. Hij zag aan de
andere kant een jongen met verwarde haren in een
geborduurde jas, bij wie een paar tranen over de wangen
liepen. Hij salueerde en de ander salueerde terug. (blz.
23) |
Het invoeren van een
fantasieverhaal geeft ruimtelijk bijzondere mogelijkheden, bv.
het gebruik maken van de anachronistische buitenboordmotor (blz.
19). Ook het overvloeien van het ene niveau in het andere
gebeurt meestal via ruimtelijke gegevens.
|
Hij stond
voor het raam. Hij stond op een heuvel. (blz. 16)
Hij stond voor de spiegel. (...) en hij zei: Verdomme, ik
doe het. (blz. 19) |
Het perspectief
De eerste alinea met de
algemene inleiding begint met:
|
Het
laatste huis van de rij had hoekkamers met vensters aan de
voor- en aan de zijkant. (blz. 12) |
Deze waarneming kan alleen
buiten het huis gedaan zijn.
De volgende zin duidt op een standpunt in een van de kamers:
|
De ramen
van de kamer op de eerste verdieping gaven uitzicht over
het onbebouwde veld tot aan de duinen toe. (blz. 12) |
Dit standpunt blijft de hele
eerste alinea gehandhaafd, behalve in de twee zinnen, waarin de
schrijver zegt, wat de kinderen op het veld spelen en welke
figuren in de spelen voorkomen. Deze informatie kan alleen maar
komen van iemand, die bij het spelen is geweest. Dit is een
aanwijzing, dat de aandacht zich kan gaan richten op een van de
spelende kinderen. Dat de jongen, waar de rest van het verhaal
over gaat, inderdaad ook vaak op het veld speelt, blijkt uit de
zinnen:
|
Hij liep
zijn kamer op en neer. Ze hadden hem veel te vroeg binnen
laten komen. De jongens waren nog volop aan het spelen.
(blz. 18) |
In de tweede alinea wordt de
aandacht weer op hetzelfde huis gericht, nu verbonden met een
bepaald moment nl. 'op een zaterdagmiddag om half vier'. Opnieuw
is de waarneming in de eerste zin gedaan op een punt buiten het
huis, want de jongen stond 'achter het raam van de hoekkamer'.
De volgende zinnen geven aan, waarom die jongen daar staat. Een
verteller, die niet als een figuur in het verhaal voorkomt,
geeft hier informatie aan de lezer.
Hoewel de rest van het verhaal gaat over wat de jongen op zijn
kamer beleeft, wordt het perspectief niet in de jongen gelegd,
maar blijft het bij een alleswetende verteller, die weet, wat de
jongen buiten ziet en wat hij om zich heen in het huis hoort;
die het hele fantasieverhaal van de jongen vertelt, maar die ook
aan de lezer vertelt, wat er in het boek over Napoleon staat,
terwijl de jongen dat niet leest.
|
De jongen
ging bij het raam vandaan, maar hij wilde niet in het boek
lezen. Hij wist, wat er stond. Er stond: ... (blz. 17) |
De personages
De personen zijn in dit
verhaal niet van belang. Er wordt veeleer een beschrijving
gegeven van een bepaalde periode uit het leven van iedere
jongen, waarin hij zowel in het spel als in een fantasie zich
zelf graag in een heldenrol wil zien. En als het psychologisch
verantwoord is, om uit de rol die een kind zich wenst, bepaalde
karaktereigenschappen af te leiden, dan zou men misschien van
deze jongen kunnen zeggen, dat hij een ander in moeilijke
omstandigheden graag wil helpen.
Belangrijke motieven
Het kind haalt voor zijn
spel en voor zijn fantasie de motieven uit de wereld van de
volwassenen: 'indiaantje, rovertje en oorlogje'.
Enerzijds kan het kind in die motieven zijn fantasie de vrije
loop laten, anderzijds leggen motieven het kind tegelijkertijd
ook beperkingen op. De jongen, die in de rol van de onbekende
maarschalk Napoleon voor tegenslagen wil behoeden, wordt
voortdurend gehinderd door de historische feiten. Hij moet in
zijn fantasie inbouwen, dat de keizer op het laatste moment de
reddende hand weigert. Dat hem dit moeite kost, blijkt uit het
feit, dat hij ten afscheid salueert, terwijl 'een paar tranen
over de wangen liepen'. (blz. 23)
Andere beperkingen worden opgelegd aan de fantasie van het kind
door de realiteit van het dagelijkse leven.
Alleen op woensdagen op zaterdagmiddagen speelden de jongens op
het terrein voor het huis. Ze kunnen met hun spel beginnen
tussen één en twee en moeten ophouden tegen vijf uur.
Die ene jongen kan op die bewuste middag niet meedoen, omdat hij
met de andere leden van zijn gezin op visite moet bij een tante.
Tenslotte wordt de fantasie van de jongen verstoord door zijn
moeder, als die hem roept om mee te gaan.
"De berg van Soria"
Korte inhoud
In een Spaans dorp wonen
een garagehouder en een bakker naast elkaar. Het zijn goede
vrienden van elkaar en ze praten veel samen.
Op een dag vertelt de bakker aan zijn vriend, dat hij een huis
bouwt op de berg van Soria. Een keer per week gaat hij met de
bus naar een plaats aan de voet van de berg en vandaar met een
ezel omhoog. Aanvankelijk is de bouw van een huis een dagelijks
onderwerp van gesprek, maar langzamerhand merkt de garagehouder,
dat zijn vriend, de bakker, met steeds meer tegenzin over zijn
huis wil praten. Tenslotte wordt het onderwerp niet meer
aangeroerd.
Na een tijd moet de garagehouder voor onderdelen met de bus naar
de stad. Toevallig gaat de bakker met dezelfde bus naar zijn
huis op de berg. In het dorp aan de voet van de berg krijgt de
bus pech en moet enkele uren daar blijven. De garagehouder
grijpt deze gelegenheid aan om het huis van de bakker te gaan
bekijken. Als hij de berghelling oploopt, ziet hij een eind voor
zich uit een man met een ezel gaan.
Dichterbij gekomen ziet hij vanachter een rotsblok, de bakker en
de ezel op een open plek zitten kijken in de verte.
Onopgemerkt gaat de garagehouder de berg af en neemt zich voor
om tegen zijn vriend te zeggen, dat hij het huis niet heeft
kunnen vinden.
De opbouw van het verhaal
De eerste alinea is een
uitleg van de naam van de berg van Soria.
De overgang naar de twee hoofdpersonen wordt gemaakt door de
mededeling, waarmee de tweede alinea begint:
|
Bruno
Ugarte Andrès, de garagehouder uit de calle Numancia
noemde hem trouwens altijd de berg van Luïs. Luïs was
Luïs Aquirre, de bakker, die naast de garage woonde.
(blz. 52) |
Hierna volgt een beschrijving
van de relatie tussen de garagehouder en de bakker. En omdat de
garagehouder in de zomerdag wel eens extra winsten kan maken,
plaats de bakker op een gegeven ogenblik de opmerking:
|
Het zal er
nog van komen, dat jij ook nog een huis krijgt op de
berg.... (blz. 53) |
Daarna vertelt het verhaal
over het begin van het huis van de bakker en over de gesprekken,
die de twee mannen bijna dagelijks over het huis hebben.
De nieuwsgierigheid bij de lezer wordt gewekt, als gaat blijken,
dat de bakker met steeds meer tegenzin over zijn huis wil
praten.
Ook de garagehouder vindt dat vreemd, daarom moet hij er achter
zien te komen, waarom de bakker zo stilzwijgend is geworden.
Bij de garagehouder wordt nu een aanleiding geschapen om ook met
de bus richting berg. te moeten gaan. De bus krijgt heel
toevallig pech, net in de plaats, die aan de voet van de berg
ligt. Dan staat de garagehouder niets meer in de weg, om eens
een kijkje te gaan nemen op de berg. Daar ontdekt hij, dat er
helemaal geen huis is en dat de bakker zo maar wat in de verte
zit te staren. Terug bij de bus verhelpt de garagehouder zelf
het mankement en op een vraag van de chauffeur naar het huis,
zegt hij, dat hij het niet heeft kunnen vinden.
De tekst is verdeeld in
drie delen van ongeveer tweeënhalve bladzijde.
Het eerste deel gaat over de naam en de plaats van de berg en
over het huis op de berg, dat door een van de twee hoofdpersonen
gebouwd wordt. Het deel eindigt, als de twee mannen niet meer
over het huis praten.
Het tweede deel gaat over de aanleiding, die de garagehouder
heeft om met de bus naar de stad te gaan, de pech aan de voet
van de berg en het gaan van de garagehouder de berg op totdat
hij de man en de ezel voor zich uit ziet gaan.
Het derde deel gaat over de ontdekking door de garagehouder en
over de houding, die hij hier tegenover aanneemt.
De stijl
Omdat de namen en de
situatiebeschrijving van de eerste alinea geografisch juist
zijn, doet het begin van het verhaal denken aan een waar gebeurd
verhaal of aan een documentaire. Als het verhaal verder gaat met
de beschrijving van de relatie tussen de twee mannen, kan men
nog denken aan een geromantiseerde documentaire over het leven
in een Spaans dorp.
Bij de eerste (hoewel vage) tijdsaanduiding ontstaat er de sfeer
van het sprookje.
|
Er was een
zomer geweest, waarin de bakker en de garagehouder voor de
eerste maal samen op de bank hadden gezeten. (blz. 53) |
Die sfeer blijft in het
verhaal aanwezig door de eenvoudige, doorzichtige struktuur,
door het overduidelijk gebruik maken van het toeval en door de
motieven: rijk worden, een huisje in de bergen, het zanderige
bergpad, de man met de ezel en de vriendschap, waardoor de
bakker voor ontgoocheling behoed blijft.
De taal is die van een
eenvoudige vertelling. Er is geen opvallende voorkeur voor
enkelvoudige of samengestelde zinnen. Alleen in de enkele
dialogen heeft de taal zich in korte zinnen aan de spreektaal
aangepast.
|
Benzineleiding
lek, zei de chauffeur.
Zal ik eens kijken? zei Bruno.
Ga je gang, zei de chauffeur, maar er is geen gereedschap.
(...)
Wat gaat er gebeuren? vroeg Bruno.
Wachten op de volgende bus, zei de chauffeur.
Drie uur, zei Bruno.
Zo is het, zei de chauffeur. (blz. 56)
|
Het woordgebruik en de
formulering van de volgende zinnen herinneren aan ander werk
Alberts.
|
Dat is me
ook wat. Dat is nou verdikkeme toch ook wat. (blz. 58)
Verrek nou toch. Ik kan niet eens naar hem toegaan en
tegen hem zeggen: Zo Luïs, ouwe schooier, lelijke
bedrieger, wat is er met dat huis van je gebeurd? (blz.
58)
Hij riep: Waarachtig! Ik heb het natuurlijk niet kunnen
vinden. Dat is het! (blz. 60) |
De tijd
Er verloopt drie jaar
tussen het begin van de bouw van het huis en de ontdekking, dat
er helemaal geen huis op de berg is.
|
Dat was zo
een paar jaar doorgegaan, een jaar of drie. In de zomer,
drie jaar, nadat de bakker aan zijn huis was begonnen, had
Bruno een karwei ... (blz. 55) |
De gebeurtenissen van die drie
jaar worden chronologisch verteld, maar niet continu.
|
Ze hadden
in de daaropvolgende winter... (blz. 53)
En in de volgende zomer... (blz. 53)
Sindsdien vroeg Bruno niet meer... (blz 54) |
Het verhaal van de ontdekking
begint op een avond, toen Bruno, de garagehouder, een karwei
had,
|
waarmee
hij laat in de avond moest stoppen, omdat hij een paar
onderdelen miste. (blz. 55) |
De volgende ochtend gaat hij
met de bus mee, de bus krijgt pech en de garagehouder gaat op
zoek naar het huis op de berg.
De enige tijdsaanduiding in de laatste passage staat in de
laatste zin:
|
Ik moet
denken aan het gezicht van Luïs, als ik hem vanavond
vertel, dat ik zijn huis niet heb kunnen vinden. |
Dit zegt de garagehouder tegen
de buschauffeur als de bus, na gerepareerd te zijn, weer verder
rijdt.
Ten aanzien van de volgorde
in de tijd doet zich een interessante vraag voor bij een
opmerking in het eerste, algemene gedeelte van het verhaal. De
tekst staat los van een bepaalde tijd, mede door het veelvuldig
gebruik van de woorden 'als' en 'dan'.
Het gaat om de volgende zinnen:
|
En dan zei
de bakker: Het zal er nog van komen, dat jij ook nog een
huis krijgt op de berg, en dan zei Bruno: We zijn niet
allemaal zulke geluksvogels als jij. Want Luïs, de
bakker, had een huis op de berg van Soria. Een huis, door
hemzelf gebouwd en daar was hij al vroeg mee begonnen.
(blz. 53) |
De vraag is wanneer deze
passage zich kan hebben afgespeeld.
Onmiddellijk na die passage volgt namelijk het verslag van het
ontstaan van het huis. In het begin van de bouwtijd is het huis
vaak onderwerp van gesprek geweest, maar dat hield al vrij snel
op. In de verder beschreven periode van drie jaar is er nergens
een moment aanwijsbaar, waarin zo'n passage zou passen. En
uiteindelijk heeft het huis nooit bestaan.
De enige plaats in de tijd die deze passage kan krijgen, is na
de ontdekking door de garagegouder, dat er geen huis is. Deze
passage is dan een bewijs, dat hij zich aan zijn woord gehouden
heeft na die bewuste avond, toen hij tegen de bakker zei, dat
hij zijn huis niet had kunnen vinden.
De ruimte
Hoewel de vrij uitvoerige
beschrijving van de ruimte in de eerste alinea suggereren kan,
dat die bepaalde plaats in Spanje essentieel is voor het
verhaal, moet toch vastgesteld worden, dat het verhaal zich op
elke willekeurige andere plaats had kunnen afspelen.
Voor de kracht van het verhaal is alleen van belang, dat er een
afstand moet zijn tussen de plaats, waar de beide mannen wonen
en de plaats, waar een van hen een huis bouwt.
Het is ruimtelijk goed gekozen om het toewerken naar een climax
gepaard te laten gaan met het beklimmen van een berg, en
ruimtelijk mooi gezegd is de zin:
|
Hij zag de
wereld voor zich uit voortdurend stijgen en de berg, die
hij achter zich liet, werd steeds hoger, steeds
omvangrijker, steeds ongenaakbaarder, zwijgender,
dreigender, vijandiger. (blz. 59)
|
Het perspectief
Het verhaal wordt verteld
door een verteller, die niet als persoon in het verhaal
optreedt.
In de eerste alinea richt de verteller de aandacht op een
bepaald gebied in Spanje. Hij geeft vrij nauwkeurig aan om welk
gebied het gaat. Hij gebruikt namen, die geografisch juist zijn.
Hij is echter zelf wel een buitenstaander in dat gebied, want
hij schept afstand door het gebruik van de onbepaalde
voornaamwoorden 'ze' (in de betekenis van 'men') en 'men'. Die
afstand tot dat gebied is ook niet ruimtelijk.
|
De berg
van Soria dus, al lagen Soria en de berg ook bijna dertig
kilometer van elkaar. (blz. 52) |
De woorden 'dertig kilometer
ver' of 'dertig kilometer hiervandaan' zouden een ruimtelijk
perspectief hebben gegeven.
De tweede alinea begint met de zin:
|
Bruno
Ugarte Andrès, de garagehouder uit de calle Numancia,
noemde hem trouwens altijd de berg van Luïs. (blz. 52)
(Luïs was Luïs Aguirre, de bakker, die naast de garage
woonde). |
Nu is er een relatie gelegd
tussen de drie hoofdcomponenten van het verhaal: de berg, Bruno
en Luïs. De mannen wonen naast elkaar maar de afstand van hun
huizen tot de berg wordt niet precies weergegeven. Hoewel in de
eerste alinea een vrij nauwkeurige plaatsbeschrijving was
gegeven, wordt daarna niet gezegd in welke plaats beide mannen
wonen. Alleen wordt duidelijk, dat ze met een bus een paar uren
moeten reizen voor ze bij de berg zijn.
Nadat beide figuren aan de lezer zijn voorgesteld, blijft de
afstand van de verteller tot de twee mannen maar gedurende twee
zinnen gelijk.
|
Bruno en
Luïs waren grote vrienden. In de zomer zaten ze altijd 's
avonds op de bank onder de boom voor de bakkerij en in de
winter bij de kachel achter in de garage. (blz. 52) |
Vervolgens gaat de verteller
in op het beroep van Bruno en niet op dat van de bakker. Deze
komt wel naar Bruno toe en reageert op zijn werk en zijn gedrag,
maar andersom komt dat in het algemene gedeelte niet voor.
Als het eigenlijke verhaal over het huis van Luïs, de bakker,
begint is de afstand tot de beide mannen weer gelijk.
|
Er was een
zomer geweest, waarin de bakker en de garagehouder voor de
eerste maal samen op de bank hadden gezeten. (blz. 53) |
Ze praten nu een tijd lang met
elkaar elke dag over de ontwikkeling van de bouw van het huis op
de berg.
Vanaf het moment, dat Luïs niet meer over zijn huis wil praten,
kiest de verteller voor de beleving van Bruno, de garagehouder,
om het verhaal verder te vertellen.
Bruno vraagt niet meer naar het huis en hij zegt tegen zijn
vrouw, dat hij die Luïs maar een rare kerel vindt. Het raadsel
rondom het huis van Luïs wordt door Bruno opgelost. Hij moet
toevallig een keer met dezelfde bus mee als waarmee Luïs altijd
naar zijn huis gaat. Omdat de bus aan de voet van de berg pech
krijgt, komt Bruno op het idee om het huis van Luïs te gaan
bekijken. Dan ontdekt Bruno, dat er geen huis is en hij neemt
zich voor om op een bepaalde manier hierop te reageren tegenover
Luïs.
Het verschil in perspectief van de verteller tot de beide mannen
is ook uit het woordgebruik af te leiden.
Slechts één maal geeft de verteller een reaktie vanuit Luïs.
|
Luis wist,
dat Bruno desnoods zonder ophouden... (blz. 53) |
Vanuit Bruno worden veel meer
persoonlijke reakties gegeven.
|
Hij
(Bruno) vond het idioot er niet meer naar te vragen, maar
hij deed het toch niet. Hij dacht (...) En tenslotte dacht
hij (...) En daarna dacht hij er helemaal niet meer over.
(blz. 54/55)
|
Heel het verhaal van de
ontdekking op de berg is geformuleerd met zinnen, waarin Bruno
iets ziet of denkt.
De personages
Twee mannen spelen de
hoofdrol in dit verhaal:
|
Bruno
Ugarte Andrès, de garagehouder (...) en Luïs, de bakker,
die naast de garage woonde. (blz. 52)
Bruno en Luïs waren grote vrienden. (blz. 52) |
Bruno bluft graag een beetje,
want hij kon over een klant soms zeggen:
|
Haha, dat
mannetje zal heel wat moeten betalen. Dat kereltje zullen
we eens flink te pakken nemen. Vijfhonderd peseta's
minstens. |
Dat was echter schromelijk
overdreven, want Luïs wist
|
dat Bruno
desnoods zonder ophouden achttien uur achter elkaar zou
doorgaan en dat hij daarna tegen de vreemdeling zou
zeggen: Ja, wat zou ik daar nu voor moeten vragen. Zouden
vijftig peseta's gemist kunnen worden? (blz. 53) |
Toch doet Luïs, alsof hij
Bruno niet door heeft, als hij zegt:
|
Het zal er
nog van komen, dat jij ook nog een huis krijgt op de berg
... (blz. 53) |
De vriendschap bekoelt, als
Luïs niet meer over zijn huis wil praten. Bruno vindt zelfs:
|
Die Luïs
is toch een rare kerel. (blz. 54) |
En van zichzelf vindt Bruno
het idioot om niet meer naar het huis te vragen. (blz. 54)
Hierna wordt er over het karakter van Luïs niets meer gezegd.
Uit zijn gedrag valt af te leiden, dat hij er geen behoefte aan
heeft gehad, om minstens één keer per week alleen op de berg
te zijn.
Omdat hij dat voor niemand wilde weten, zelfs niet voor zijn
beste vriend, heeft hij het verhaal verzonnen van de bouw van
een huis.
Bruno heeft een eerlijke belangstelling voor het huis van zijn
vriend. Niet uit nieuwsgierigheid gaat hij de berg op, want na
de ontdekking, dat er geen huis is, denkt hij:
|
Ik wou,
dat ik in het café in Toledillo was gebleven. (blz. 58) |
En de opmerking:
|
Zo Luïs,
ouwe schooier, lelijke bedrieger, wat is er met dat huis
van je gebeurd? (blz. 58) |
kan alleen maar
vriendschappelijk bedoeld zijn, omdat hij niet naar Luïs toe
kan gaan om hem dat te zeggen en omdat hij probeert weer
bergafwaarts te gaan zonder Luïs te storen.
Tenslotte is Bruno blij, dat hij naar aanleiding van een vraag
van de chauffeur, op het idee komt om tegen Luïs te zeggen, dat
hij het huis niet heeft kunnen vinden. (blz. 60)
Belangrijke motieven
De vriendschap tussen beide
mannen. Bruno en Luïs, staat centraal in dit verhaal. Een
vriendschap, die tegen een stootje kan, omdat de mannen van
elkaar accepteren, dat ze bepaalde eigenaardigheden hebben.
Luïs weet, dat het bluffen van Bruno is, als hij over zijn
verdiensten opgeeft; Bruno kan uiteindelijk niet kwaad worden op
zijn vriend, ondanks het bedrog met het huis.
Andere motieven, die in het
verhaal wel aangeduid, maar niet uitgewerkt worden, zijn: het
regelmatig alleen willen zijn van Luïs, het idee van het tweede
huis, in de zomer brengt het toerisme extra geld op, en de
gezelligheid van het dagelijks met elkaar praten van de beide
vrienden.
|