A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

Herman Erinkveld, Walter van de Laar

Albert Alberts : eerste poging tot een volledige beschrijving van leven en werk

Arnhem ; Groesbeek : s.n., 1979
Scriptie KU Nijmegen, 1979
© H. Erinkveld en W. van de Laar
Inhoudsopgave
Voorwoord
Inleiding
Hoofdstuk I
Hoofdstuk II
Hoofdstuk II.1
Hoofdstuk II.2
Hoofdstuk II.3
Hoofdstuk II.4
Hoofdstuk III
Hoofdstuk III.1
Hoofdstuk III.2
Hoofdstuk III.3
Hoofdstuk III.4
Hoofdstuk III.5
Hoofdstuk III.6
Nabeschouwing
Hoofdstuk IV
Hoofdstuk IV.1
Hoofdstuk IV.2
Hoofdstuk IV.3
Hoofdstuk IV.4
Hoofdstuk IV.5
Hoofdstuk IV.6
Hoofdstuk IV.7
Hoofdstuk IV.8
Nabeschouwing
Handleiding.....
Bibliografie.....
Bijlage I
Bijlage II
Bijlage III

Paragraaf 6

 

Beschrijving van "Haast hebben in september"

 

Voor de beschrijving is gebruik gemaakt van de eerste druk, verschenen in 1975 bij G.A. van Oorschot in Amsterdam.

 

De boekuitgave

 

De titel heeft als ondertitel "Verhalen".

 

In het boek staan de volgende verhalen:

 

De nachtegalen van de keizer
De onbekende maarschalk
De heks van Vienne
Cadiz
Haast hebben in september
De berg van Soria
De herfst van het heimwee
Meneer Moët en meneer Chandon
De spoken van de Ben Alder
De moord in de Rue Quincampoix
De nacht van de Tijger van Ballina
1945-1940 of het verloren gaan van een terugkerende zoon
Zee, onvergetelijke zee bij Perou
Schot
blz.
"
"
"
"
"
"
"
"
"
"
"
"
"
5 t/m  11
12 t/m  23
24 t/m  28
29 t/m  36
37 t/m  51
52 t/m  60
61 t/m  70
71 t/m  75
76 t/m  81
82 t/m  87
88 t/m  95
96 t/m 100
101 t/m 110
111 t/m 119

 

De verhalen zijn geschreven in de periode van 1955 tot 1975.
Er bestaat geen verband tussen de verhalen en omdat de inhoud en de stijl van de verhalen heel verschillend is, volgt hier eerst een korte beschrijving van elk verhaal met de vermelding van de plaats, waar het verhaal eventueel eerder is verschenen.
Voor een uitvoerige beschrijving heb ik gekozen voor "De onbekende maarschalk", eerder verschenen in De Groene Amsterdammer op 24 december 1955, en "De berg van Soria", dat niet eerder is gepubliceerd.

"De nachtegalen van de keizer", eerder verschenen in De Gids van januari 1962 en in Bouquet, het huisorgaan van Oud-wijnkopers in Haarlem, in 1962.
Het verhaal gaat over een Amerikaans echtpaar, dat, reizend door Europa, een Frans meisje oppikt in Amsterdam om voor de kinderen te zorgen. In Amerika ontstaat een relatie tussen de man en het Franse meisje, dat daarom besluit naar Europa terug te gaan.

 

"De heks van Vienne", niet eerder verschenen.
In Vienne, een stadje in Frankrijk, is een man op zoek naar een appartement. Als hij een leeg huis bekijkt gaan de luiken van de ramen open en dicht, zonder dat iemand ze aanraakt.
Als de man naar buiten kijkt, ziet hij op grote afstand een vrouw op een bank zitten. Hij verlaat het huis en komt bij de vrouw. Deze neemt hem mee de berg op, wijst hem het huis met de luiken en verdwijnt plotseling met een 'heksenlach'. Als de man in paniek terug rent, de stad in, ziet hij de vrouw weer op zich af komen.

 

 "Cadiz", verschenen in De Gids van maart 1957.
Drie mannen ontmoeten elkaar buiten Cadiz. Ze hebben voor hun werk een opdracht uitgevoerd buiten de stad. Er groeit een band tussen hen, ze gaan samen uitvoerig eten en nemen daarna nog een goed glas wijn. Ze missen daardoor de laatste veerboot naar de stad. Dat betekent, dat ze op het strand moeten overnachten. De andere morgen gaan ze met de eerste boot naar de stad, waar ieder, gebroken, naar huis gaat om te slapen.

 

"Haast hebben in september", het titelverhaal, is eerder verschenen in een speciaal nummer van Tirade t.g.v. 200ste Tirade-nummer, in november 1974.
Een historisch verhaal over mevrouw de Chevreuse, die een belangrijke rol heeft gespeeld aan het hof van Lodewijk XIII van Frankrijk. Op een gegeven ogenblik verliest mevrouw de gunst van de koning en moet ze vluchten. Het verhaal vertelt vooral hoe zij, als man verkleed, door Frankrijk naar Spanje vlucht.

 

"De herfst van het heimwee", eerder verschenen in De Groene Amsterdammer van 13 oktober 1956.
De ondertitel luidt: Het kroondomein bij Apeldoorn.
Een journalistieke documentaire over de kroondomeinen.
De laatste twaalf regels zijn een hommage aan het bos in de herfst.

 

"Meneer Moët en meneer Chandon", niet eerder verschenen.
Een observatie van twee heren, die jaar in jaar uit met dezelfde trein van de stad terug naar hun woonplaats reizen, zonder elkaar ooit aan te spreken. Als een van beiden gepensioneerd is voelt hij de leegte van het alleen zijn. Hij gaat op zoek naar kontakt met anderen en belandt in de dorpskroeg. Daar maakt hij voor het eerst kennis met zijn medereiziger.

 

"De spoken van de Ben Alder", eerder verschenen in het kerstnummer van het personeelsorgaan van de Amsterdamse Bank, december 1963.
Het verhaal is gebaseerd op een opstand van Schotse edellieden tegen de Engelse koning in de achttiende eeuw. Gesneuvelde edelen zoeken hun stamvader op, die nog leeft in de holen van de berg Ben Alder. Deze oude heer ziet in het vuur, dat de strijd slecht zal aflopen. Enige maanden later worden de Schotten door de Engelsen verslagen.

 

"De moord in de Rue Quincampoix", niet eerder verschenen.
Rond 1720 meent een Schotse avonturier de slechte economische toestand van Frankrijk te kunnen herstellen. De dan regerende hertog van Orleans geeft hem een kans. De roofmoord in de straat waar het bankgebouw van de econoom is gevestigd en een maatregel van de jaloerse minister van financiën doen de hele onderneming als een kaartenhuis in elkaar storten.

 

"De nacht van de Tijger van Ballina", niet eerder verschenen.
Een oude avonturier in een Iers dorp heeft de gewoonte om elke avond om zeven uur voor het open raam zijn geweer schoon te maken en om daarna op iemand te richten, zonder ooit te schieten. Twee jongens uit het dorp willen een tocht maken langs de Ierse kust en ze vragen of de oudere man met hen mee wil gaan. Hij belooft hen een eind met hen op te trekken. Als de eerste avond van de tocht de,jongens van hun kampplaats weggaan om nog wat te gaan drinken worden ze bij hun terugkomst op geweerschoten onthaald. Dronken en bang durven ze niet dicht bij hun kampplaats te komen. De volgende ochtend is de oude man verdwenen.

 

"1945 - 1940 of het verloren gaan van een terugkerende zoon", niet eerder verschenen.
De beschrijving van een aantal herinneringen, terugdenkend vanaf de bevrijding in Indië naar de jaren van internering en gevangenneming in het begin van de oorlog.

 

"Zee, onvergetelijke zee bij Perou", eerder verschenen in De Gids in 1956 en in het februari-nummer van Tirade in 1975.
Twee mannen reizen van San Francisco naar Brazilië. Het eerste deel van de reis gaat per schip. De reizigers zien aan bakboordzijde steeds een streep land, aan stuurboordzijde de zee. In Perou gaan ze aan land, vandaar wordt de reis per bus voortgezet. Hoewel de mannen aanvankelijk blij zijn geen zee meer te hoeven zien, gaan ze toch steeds enthousiaster reageren als de zee van af het land even zichtbaar is.

 

"Schot", niet eerder verschenen.
Dit laatste verhaal vertelt de geschiedenis van drie gebroeders Murray, leden van een.Schotse familie. Vooral de politieke ontwikkeling van de broers komt aan de orde. Zij leven in de achttiende eeuw en spelen ook een rol in het eerder beschreven verhaal "De spoken van de Ben Alder". Het verhaal volgt vooral het leven van George, dat eindigt in het Noord-Hollandse Medemblik.

 

"De onbekende maarschalk"

 

Korte inhoud

 

Een jongen zit op zijn kamer te lezen in een boek over Napoleon. Op een open veld tegenover het huis spelen zijn vriendjes; hij kan vandaag niet meespelen, omdat hij later op de middag met de andere leden van het gezin op visite moet.
De jongen heeft het verhaal over Napoleon al vaker gelezen. Zijn gedachten dwalen daarom regelmatig weg van de tekst. Hij raakt aan het fantaseren. Hij voegt zich zelf toe als maarschalk in het leger van Napoleon, de onbekende maarschalk, die in staat blijkt om de tegenslagen van Napoleon ten goede te keren.
Tijdens zijn laatste poging om Napoleon vlak voor St. Helena te redden van het schip van de geallieerden, wordt zijn fantasie wreed verstoord door zijn moeder, die hem roept om naar beneden te komen en mee te gaan op visite.

 

De opbouw van het verhaal

 

Het verhaal is een vermenging van drie verhalen, die zich op verschillend niveau in de werkelijkheid afspelen. Er is het verhaal van de jongen, die op zijn kamer zit te lezen, terwijl zijn vriendjes buiten spelen. Het tweede verhaal is dat over Napoleon, zoals dat in het boek van de jongen beschreven wordt. Het derde verhaal is dat van de onbekende maarschalk, een verhaal, dat de jongen fantaseert naar aanleiding van wat hij leest.

 

Het verhaal begint met een algemene situatieschets: een huis aan het einde van een straat en daartegenover een open terrein, waar op vrije middagen de kinderen van de halve stad komen spelen.
Bij de tweede alinea begint het verhaal over een bepaalde middag. In het genoemde huis zit een jongen een boek te lezen, omdat hij niet buiten kan spelen.
Daarna volgen drie delen, van ongeveer een bladzijde lang, uit het boek over Napoleon. In die delen komt de onbekende maarschalk voor als een held uit een geromantiseerd jongensboek over Napoleon.
Het volgende gedeelte begint als volgt:

  De jongen schudde zijn hoofd. Hij sloeg het boek open en bladerde er in. Hij las... (blz. 16)
Nu volgt een passage uit het boek, die gelijk is aan de vorige, maar nu treedt er geen onbekende maarschalk in op die een heldenrol vervult.
Deze constructie wordt nog een keer herhaald. Pas hierdoor wordt het de lezer duidelijk, dat de onbekende maarschalk niet een titel van een jongensboek is, maar een figuur die door de jongen gefantaseerd is. Als dan na de tweede keer duidelijk is, dat het om een fantasiefiguur gaat, dan komt het verhaal van Napoleon, zoals het in het boek staat, niet meer terug. Alleen het eerste en het derde niveau spelen dan nog door elkaar.

 

De drie niveaus zijn als volgt in de tekst door elkaar verweven. De tekst heeft acht ongeveer gelijke delen. Het eerste deel gaat helemaal over het eerste niveau, al geven de namen van de spelen, die de kinderen op het open terrein spelen al de sfeer van het derde niveau aan. Het tweede deel is een vermenging van het tweede en het derde niveau. Dit wordt al aangegeven in de laatste zin van het eerste deel:

  Hij las en hij keek van tijd tot tijd over het speelland. Hij las: (blz. 13)
Het derde deel begint weer in het eerste niveau:
  Hij keek uit het raam. Hij zag de jongens heel in de verte spelen. Hij bladerde wat verder in het boek. Hij sloeg de Berezina maar over. (blz. 14)
Er staat niet meer: Hij las, maar: Hij bladerde wat. De letterlijke tekst wordt losgelaten. Er volgt wel een verhaal over Napoleon en de onbekende maarschalk.
Het vierde deel begint met:
  Hij sloeg het boek dicht, stond op en ging voor het raam staan. (...) Hij zag in de verte een groepje jongens achter een heuveltje verdwijnen. Hij keek naar het boek, maar hij sloeg het niet open. Hij wist wat er kwam. (blz. 15)
De jongen laat de tekst nog verder los en komt dichter bij de fantasiespelen van de jongens buiten. Er volgt dan weer een verhaal over Napoleon, waarin de onbekende maarschalk een heldendaad verricht.
In het vijfde deel wordt, zoals hier voor al is opgemerkt, de constructie van het verhaal duidelijk gemaakt. Het deel begint met:
  De jongen schudde zijn hoofd. (Alsof hij de fantasie van zich af wil schudden). Hij sloeg het boek open en bladerde er in. Hij las: (blz. 16)
Hier volgt de eerste herhaling, waarin geen onbekende maarschalk optreedt en het voor Napoleon dus niet zo best afloopt.
De tweede alinea van dat deel begint met:
  Hij stond voor het raam. Hij stond op een heuvel... (blz. 16)
Hier gaat het tweede niveau weer in het derde over.
De daarop volgende alinea begint met:
  De jongen ging bij het raam vandaan, maar hij wilde niet in het boek lezen. Hij wist, wat er stond. Er stond: (blz. 17)
En weer komt er een herhaling zonder de onbekende maarschalk.
Het zesde deel begint weer in het eerste niveau en komt ook weer via de spelende jongens buiten in het derde terecht.
  Hij hoorde, dat zijn vader thuis kwam. (... ) De jongens waren nog volop aan het spelen. Hij keek weer naar buiten en hij zag, dat ze toch al langzaam de kant van het huis opkwamen. Hij zat in een herberg ergens aan de Franse kust. Hij had gehoord, dat de keizer zich aan de Engelsen zou overgeven... (blz. 17/18)
Nu volgt op het derde niveau de laatste poging van de onbekende maarschalk om de keizer nog te redden voor die op St. Helena aankomt.
Nu komen er twee duidelijke vermengingen van het eerste en het derde niveau voor.
Het zevende deel begint nl. met:
  Hij stond voor de spiegel. Hij keek niet naar zijn scheiding, maar naar zijn gezicht, dat hij voor zich in de spiegel zag en hij zei: Verdomme, ik doe het.
Het was avond en hij ging aan boord... (blz. 19)
Hij is hier de jongen op de kamer en tegelijkertijd de onbekende maarschalk in de Franse herberg.
Op bladzijde 21/22 staat:
  Hij hoorde een verward geschreeuw om zich en achter zich. (... ) Hij hoorde weer roepen achter zich, ditmaal duidelijker, maar hij rende door.
Het laatste deel sluit hier op aan:
  De deur werd open gegooid en zijn moeder stond in de opening. Ze riep: Jan! Geef toch antwoord! Waarom geef je in vredesnaam geen antwoord. (blz. 22)

 

De stijl

 

In het verhaal zijn twee verschillende stijlen te onderscheiden.
Onder verwijzing naar de in het vorige hoofdstuk genoemde drie niveaus kan gesteld worden, dat de stijl van niveau een en drie afwijkt van die van het tweede niveau.
De zinnen van niveau een en drie zijn meestal kort en volgens het zelfde schema opgebouwd: onderwerp (vaak een persoonlijk voornaamwoord), persoonsvorm en bepalingen.
Uit het eerste niveau:

  Hij hoorde, dat zijn vader thuis kwam. Hij hoorde iemand de trap op lopen. Het moest zijn moeder zijn, want hij hoorde zijn vader beneden iets roepen. Er sloeg een deur. Zijn moeder was naar de slaapkamer gegaan. (blz. 17/18)
Uit het derde niveau:
  Hij stond op een heuvel, vanwaar hij de hele omtrek kon overzien. Hij zag de Engelsen staan als een rots. Hij hoorde de keizer wanhopig roepen: Grouchy! Waar blijft Grouchy? - Hij slingerde zich op een paard. Hij hoorde..... (blz. 16)
De vergelijkbare passage uit het tweede niveau is:
  In de namiddag van 17 juni gaf de keizer, die op het punt stond de Engelse linkervleugel aan te vallen, aan maarschalk Grouchy bevel de achtervolging van de bij Ligny verslagen Pruisen voort te zetten. Teneinde deze opdracht uit te voeren marcheerde Grouchy met zijn legerkorps ter sterkte van vijftigduizend man.... (blz. 17)
Men kan uit deze verschillen in stijl afleiden, dat de tekst van het tweede niveau zeer waarschijnlijk letterlijk is overgenomen uit een bestaand boek over Napoleon, terwijl de rest van de schrijver is.

 

De tijd

 

De eerste alinea is een algemene situatiebeschrijving en is niet aan een bepaalde tijd gebonden.
Het verhaal van het eerste niveau speelt zich op een zaterdagmiddag af tussen half vier en ongeveer vijf uur. Het is de periode, dat de jongen op zijn kamer zit te lezen totdat hij geroepen wordt om mee op visite te gaan.
Het verhaal wordt chronologisch verteld, maar steeds onderbroken voor de twee andere verhalen.
Het tijdsverloop van de twee andere verhalen loopt parallel aan elkaar. De verhalen beginnen op het moment, dat Napoleon besluit zijn troepen uit Rusland terug te trekken.

  Tenslotte hief de keizer het hoofd op en sprak: De heren willen dus naar Parijs terug. (blz. 13)
Vanaf dat moment worden de gebeurtenissen wel chronologisch verteld, maar niet continu. De jongen geeft aan, waar hij delen van het verhaal over Napoleon overslaat.
  Hij bladerde wat verder in het boek. Hij sloeg de Berezina maar over. (blz. 14)
En:
  Hij sloeg het boek open en bladerde er in. (blz. 16)
Het laatste deel van de twee verhalen wordt bepaald door externe factoren. De vader van de jongen is thuis gekomen, zodat het niet lang meer zal duren, voor hij geroepen zal worden. Bovendien loopt de speeltijd van de jongens buiten ten einde.
  De jongens waren nog volop aan het spelen. Hij keek weer naar buiten en hij zag, dat ze toch al langzaam de kant van het huis opkwamen. (blz. 18)
De jongen fantaseert dus op dat moment zijn laatste heldendaad als de onbekende maarschalk, nl. de laatste poging om de verbanning van Napoleon naar St. Helena te voorkomen.

Omdat het verhaal van Napoleon de direkte aanleiding is tot de fantasie van de jongen, is het tijdsverloop tot het eind van het fantasieverhaal gelijk gesteld. Gaat men er van uit, dat het verhaal van niveau twee gescheiden gezien moet worden van dat van niveau drie, dan behoren slechts twee alinea's tot het tweede verhaal, nl. de alinea die begint met:

  De jongen schudde zijn hoofd. Hij las: In de ochtend van de derde dag... (blz. 16)
En de alinea op de volgende bladzijde:
  De jongen ging bij het raam vandaan, maar hij wilde niet in het boek lezen. Hij wist, wat er stond. Er stond: In de namiddag van 17 juni gaf de keizer... (blz. 17)

 

De ruimte

 

Het verhaal begint met de beschrijving van een ruimte uit het eerste niveau: de ligging van het huis aan het einde van de straat met daartegenover een speelterrein voor kinderen.
Uit deze situatie ontstaan de verhalen van de twee andere niveaus. In het huis is een jongen die geen tijd heeft om buiten te gaan spelen. Om de tijd te overbruggen gaat hij wat in een boek zitten lezen, een boek over een belangrijk historische figuur, Napoleon, en zijn oorlogen. Tegelijkertijd spelen kinderen voor het huis spelletjes, waarin ook bekende figuren optreden:

  Er werd indiaantje gespeeld en rovertje en oorlogje. Er waren Winnetou's en Oldshatterhands, er was een enkele Jan van Schaffelaar of een Witte van Haemstede. (blz. 12)
De jongen kijkt regelmatig door het raam naar buiten, zodat hij de andere kinderen kan zien spelen; hij kan ze echter niet horen. Hij weet dus niet wat ze op deze middag spelen.
  Ze verspreidden zich en ze verenigden zich weer. Ze stonden bij elkaar te praten en te overleggen en ze riepen elkaar van ver af bevelen en aanwijzingen toe. In de loop van de middag verwijderden ze zich steeds meer van hun basis bij het laatste huis... (blz. 12)
Dit zien van de spelende kinderen buiten leidt bij de jongen tot een eigen fantasiespel met de gegevens, die het boek hem binnen biedt. Het einde van de fantasie vindt ook zijn oorzaak in een ruimtelijk gegeven. De moeder van de jongen komt plotseling de kamer binnen; de jongen moet nu afscheid nemen van zijn fantasie-figuur.
  Hij stond voor de spiegel met zijn kam in zijn hand. Hij zag aan de andere kant een jongen met verwarde haren in een geborduurde jas, bij wie een paar tranen over de wangen liepen. Hij salueerde en de ander salueerde terug. (blz. 23)
Het invoeren van een fantasieverhaal geeft ruimtelijk bijzondere mogelijkheden, bv. het gebruik maken van de anachronistische buitenboordmotor (blz. 19). Ook het overvloeien van het ene niveau in het andere gebeurt meestal via ruimtelijke gegevens.
  Hij stond voor het raam. Hij stond op een heuvel. (blz. 16)

Hij stond voor de spiegel. (...) en hij zei: Verdomme, ik doe het. (blz. 19)

 

Het perspectief

 

De eerste alinea met de algemene inleiding begint met:

  Het laatste huis van de rij had hoekkamers met vensters aan de voor- en aan de zijkant. (blz. 12)
Deze waarneming kan alleen buiten het huis gedaan zijn.
De volgende zin duidt op een standpunt in een van de kamers:
  De ramen van de kamer op de eerste verdieping gaven uitzicht over het onbebouwde veld tot aan de duinen toe. (blz. 12)
Dit standpunt blijft de hele eerste alinea gehandhaafd, behalve in de twee zinnen, waarin de schrijver zegt, wat de kinderen op het veld spelen en welke figuren in de spelen voorkomen. Deze informatie kan alleen maar komen van iemand, die bij het spelen is geweest. Dit is een aanwijzing, dat de aandacht zich kan gaan richten op een van de spelende kinderen. Dat de jongen, waar de rest van het verhaal over gaat, inderdaad ook vaak op het veld speelt, blijkt uit de zinnen:
  Hij liep zijn kamer op en neer. Ze hadden hem veel te vroeg binnen laten komen. De jongens waren nog volop aan het spelen. (blz. 18)
In de tweede alinea wordt de aandacht weer op hetzelfde huis gericht, nu verbonden met een bepaald moment nl. 'op een zaterdagmiddag om half vier'. Opnieuw is de waarneming in de eerste zin gedaan op een punt buiten het huis, want de jongen stond 'achter het raam van de hoekkamer'. De volgende zinnen geven aan, waarom die jongen daar staat. Een verteller, die niet als een figuur in het verhaal voorkomt, geeft hier informatie aan de lezer.

Hoewel de rest van het verhaal gaat over wat de jongen op zijn kamer beleeft, wordt het perspectief niet in de jongen gelegd, maar blijft het bij een alleswetende verteller, die weet, wat de jongen buiten ziet en wat hij om zich heen in het huis hoort; die het hele fantasieverhaal van de jongen vertelt, maar die ook aan de lezer vertelt, wat er in het boek over Napoleon staat, terwijl de jongen dat niet leest.
  De jongen ging bij het raam vandaan, maar hij wilde niet in het boek lezen. Hij wist, wat er stond. Er stond: ... (blz. 17)

 

De personages

 

De personen zijn in dit verhaal niet van belang. Er wordt veeleer een beschrijving gegeven van een bepaalde periode uit het leven van iedere jongen, waarin hij zowel in het spel als in een fantasie zich zelf graag in een heldenrol wil zien. En als het psychologisch verantwoord is, om uit de rol die een kind zich wenst, bepaalde karaktereigenschappen af te leiden, dan zou men misschien van deze jongen kunnen zeggen, dat hij een ander in moeilijke omstandigheden graag wil helpen.

 

Belangrijke motieven

 

Het kind haalt voor zijn spel en voor zijn fantasie de motieven uit de wereld van de volwassenen: 'indiaantje, rovertje en oorlogje'.
Enerzijds kan het kind in die motieven zijn fantasie de vrije loop laten, anderzijds leggen motieven het kind tegelijkertijd ook beperkingen op. De jongen, die in de rol van de onbekende maarschalk Napoleon voor tegenslagen wil behoeden, wordt voortdurend gehinderd door de historische feiten. Hij moet in zijn fantasie inbouwen, dat de keizer op het laatste moment de reddende hand weigert. Dat hem dit moeite kost, blijkt uit het feit, dat hij ten afscheid salueert, terwijl 'een paar tranen over de wangen liepen'. (blz. 23)
Andere beperkingen worden opgelegd aan de fantasie van het kind door de realiteit van het dagelijkse leven.
Alleen op woensdagen op zaterdagmiddagen speelden de jongens op het terrein voor het huis. Ze kunnen met hun spel beginnen tussen één en twee en moeten ophouden tegen vijf uur.
Die ene jongen kan op die bewuste middag niet meedoen, omdat hij met de andere leden van zijn gezin op visite moet bij een tante.
Tenslotte wordt de fantasie van de jongen verstoord door zijn moeder, als die hem roept om mee te gaan.

 

"De berg van Soria"

 

Korte inhoud

 

In een Spaans dorp wonen een garagehouder en een bakker naast elkaar. Het zijn goede vrienden van elkaar en ze praten veel samen.
Op een dag vertelt de bakker aan zijn vriend, dat hij een huis bouwt op de berg van Soria. Een keer per week gaat hij met de bus naar een plaats aan de voet van de berg en vandaar met een ezel omhoog. Aanvankelijk is de bouw van een huis een dagelijks onderwerp van gesprek, maar langzamerhand merkt de garagehouder, dat zijn vriend, de bakker, met steeds meer tegenzin over zijn huis wil praten. Tenslotte wordt het onderwerp niet meer aangeroerd.
Na een tijd moet de garagehouder voor onderdelen met de bus naar de stad. Toevallig gaat de bakker met dezelfde bus naar zijn huis op de berg. In het dorp aan de voet van de berg krijgt de bus pech en moet enkele uren daar blijven. De garagehouder grijpt deze gelegenheid aan om het huis van de bakker te gaan bekijken. Als hij de berghelling oploopt, ziet hij een eind voor zich uit een man met een ezel gaan.
Dichterbij gekomen ziet hij vanachter een rotsblok, de bakker en de ezel op een open plek zitten kijken in de verte.
Onopgemerkt gaat de garagehouder de berg af en neemt zich voor om tegen zijn vriend te zeggen, dat hij het huis niet heeft kunnen vinden.

 

De opbouw van het verhaal

 

De eerste alinea is een uitleg van de naam van de berg van Soria.
De overgang naar de twee hoofdpersonen wordt gemaakt door de mededeling, waarmee de tweede alinea begint:

  Bruno Ugarte Andrès, de garagehouder uit de calle Numancia noemde hem trouwens altijd de berg van Luïs. Luïs was Luïs Aquirre, de bakker, die naast de garage woonde. (blz. 52)
Hierna volgt een beschrijving van de relatie tussen de garagehouder en de bakker. En omdat de garagehouder in de zomerdag wel eens extra winsten kan maken, plaats de bakker op een gegeven ogenblik de opmerking:
  Het zal er nog van komen, dat jij ook nog een huis krijgt op de berg.... (blz. 53)
Daarna vertelt het verhaal over het begin van het huis van de bakker en over de gesprekken, die de twee mannen bijna dagelijks over het huis hebben.
De nieuwsgierigheid bij de lezer wordt gewekt, als gaat blijken, dat de bakker met steeds meer tegenzin over zijn huis wil praten.
Ook de garagehouder vindt dat vreemd, daarom moet hij er achter zien te komen, waarom de bakker zo stilzwijgend is geworden.
Bij de garagehouder wordt nu een aanleiding geschapen om ook met de bus richting berg. te moeten gaan. De bus krijgt heel toevallig pech, net in de plaats, die aan de voet van de berg ligt. Dan staat de garagehouder niets meer in de weg, om eens een kijkje te gaan nemen op de berg. Daar ontdekt hij, dat er helemaal geen huis is en dat de bakker zo maar wat in de verte zit te staren. Terug bij de bus verhelpt de garagehouder zelf het mankement en op een vraag van de chauffeur naar het huis, zegt hij, dat hij het niet heeft kunnen vinden.

De tekst is verdeeld in drie delen van ongeveer tweeënhalve bladzijde.
Het eerste deel gaat over de naam en de plaats van de berg en over het huis op de berg, dat door een van de twee hoofdpersonen gebouwd wordt. Het deel eindigt, als de twee mannen niet meer over het huis praten.
Het tweede deel gaat over de aanleiding, die de garagehouder heeft om met de bus naar de stad te gaan, de pech aan de voet van de berg en het gaan van de garagehouder de berg op totdat hij de man en de ezel voor zich uit ziet gaan.
Het derde deel gaat over de ontdekking door de garagehouder en over de houding, die hij hier tegenover aanneemt.

 

De stijl

 

Omdat de namen en de situatiebeschrijving van de eerste alinea geografisch juist zijn, doet het begin van het verhaal denken aan een waar gebeurd verhaal of aan een documentaire. Als het verhaal verder gaat met de beschrijving van de relatie tussen de twee mannen, kan men nog denken aan een geromantiseerde documentaire over het leven in een Spaans dorp.
Bij de eerste (hoewel vage) tijdsaanduiding ontstaat er de sfeer van het sprookje.

  Er was een zomer geweest, waarin de bakker en de garagehouder voor de eerste maal samen op de bank hadden gezeten. (blz. 53)
Die sfeer blijft in het verhaal aanwezig door de eenvoudige, doorzichtige struktuur, door het overduidelijk gebruik maken van het toeval en door de motieven: rijk worden, een huisje in de bergen, het zanderige bergpad, de man met de ezel en de vriendschap, waardoor de bakker voor ontgoocheling behoed blijft.

 

De taal is die van een eenvoudige vertelling. Er is geen opvallende voorkeur voor enkelvoudige of samengestelde zinnen. Alleen in de enkele dialogen heeft de taal zich in korte zinnen aan de spreektaal aangepast.

  Benzineleiding lek, zei de chauffeur.
Zal ik eens kijken? zei Bruno.
Ga je gang, zei de chauffeur, maar er is geen gereedschap.
(...)
Wat gaat er gebeuren? vroeg Bruno.
Wachten op de volgende bus, zei de chauffeur.
Drie uur, zei Bruno.
Zo is het, zei de chauffeur. (blz. 56)

 

Het woordgebruik en de formulering van de volgende zinnen herinneren aan ander werk Alberts.

  Dat is me ook wat. Dat is nou verdikkeme toch ook wat. (blz. 58)

Verrek nou toch. Ik kan niet eens naar hem toegaan en tegen hem zeggen: Zo Luïs, ouwe schooier, lelijke bedrieger, wat is er met dat huis van je gebeurd? (blz. 58)

Hij riep: Waarachtig! Ik heb het natuurlijk niet kunnen vinden. Dat is het! (blz. 60)

 

De tijd

 

Er verloopt drie jaar tussen het begin van de bouw van het huis en de ontdekking, dat er helemaal geen huis op de berg is.

  Dat was zo een paar jaar doorgegaan, een jaar of drie. In de zomer, drie jaar, nadat de bakker aan zijn huis was begonnen, had Bruno een karwei ... (blz. 55)
De gebeurtenissen van die drie jaar worden chronologisch verteld, maar niet continu.
  Ze hadden in de daaropvolgende winter... (blz. 53)

En in de volgende zomer... (blz. 53)
Sindsdien vroeg Bruno niet meer... (blz 54)
Het verhaal van de ontdekking begint op een avond, toen Bruno, de garagehouder, een karwei had,
  waarmee hij laat in de avond moest stoppen, omdat hij een paar onderdelen miste. (blz. 55)
De volgende ochtend gaat hij met de bus mee, de bus krijgt pech en de garagehouder gaat op zoek naar het huis op de berg.
De enige tijdsaanduiding in de laatste passage staat in de laatste zin:
  Ik moet denken aan het gezicht van Luïs, als ik hem vanavond vertel, dat ik zijn huis niet heb kunnen vinden.
Dit zegt de garagehouder tegen de buschauffeur als de bus, na gerepareerd te zijn, weer verder rijdt.

Ten aanzien van de volgorde in de tijd doet zich een interessante vraag voor bij een opmerking in het eerste, algemene gedeelte van het verhaal. De tekst staat los van een bepaalde tijd, mede door het veelvuldig gebruik van de woorden 'als' en 'dan'.
Het gaat om de volgende zinnen:

  En dan zei de bakker: Het zal er nog van komen, dat jij ook nog een huis krijgt op de berg, en dan zei Bruno: We zijn niet allemaal zulke geluksvogels als jij. Want Luïs, de bakker, had een huis op de berg van Soria. Een huis, door hemzelf gebouwd en daar was hij al vroeg mee begonnen. (blz. 53)
De vraag is wanneer deze passage zich kan hebben afgespeeld.
Onmiddellijk na die passage volgt namelijk het verslag van het ontstaan van het huis. In het begin van de bouwtijd is het huis vaak onderwerp van gesprek geweest, maar dat hield al vrij snel op. In de verder beschreven periode van drie jaar is er nergens een moment aanwijsbaar, waarin zo'n passage zou passen. En uiteindelijk heeft het huis nooit bestaan.
De enige plaats in de tijd die deze passage kan krijgen, is na de ontdekking door de garagegouder, dat er geen huis is. Deze passage is dan een bewijs, dat hij zich aan zijn woord gehouden heeft na die bewuste avond, toen hij tegen de bakker zei, dat hij zijn huis niet had kunnen vinden.

 

De ruimte

 

Hoewel de vrij uitvoerige beschrijving van de ruimte in de eerste alinea suggereren kan, dat die bepaalde plaats in Spanje essentieel is voor het verhaal, moet toch vastgesteld worden, dat het verhaal zich op elke willekeurige andere plaats had kunnen afspelen.
Voor de kracht van het verhaal is alleen van belang, dat er een afstand moet zijn tussen de plaats, waar de beide mannen wonen en de plaats, waar een van hen een huis bouwt.

 

Het is ruimtelijk goed gekozen om het toewerken naar een climax gepaard te laten gaan met het beklimmen van een berg, en ruimtelijk mooi gezegd is de zin:

  Hij zag de wereld voor zich uit voortdurend stijgen en de berg, die hij achter zich liet, werd steeds hoger, steeds omvangrijker, steeds ongenaakbaarder, zwijgender, dreigender, vijandiger. (blz. 59)

 

Het perspectief

 

Het verhaal wordt verteld door een verteller, die niet als persoon in het verhaal optreedt.
In de eerste alinea richt de verteller de aandacht op een bepaald gebied in Spanje. Hij geeft vrij nauwkeurig aan om welk gebied het gaat. Hij gebruikt namen, die geografisch juist zijn. Hij is echter zelf wel een buitenstaander in dat gebied, want hij schept afstand door het gebruik van de onbepaalde voornaamwoorden 'ze' (in de betekenis van 'men') en 'men'. Die afstand tot dat gebied is ook niet ruimtelijk.

  De berg van Soria dus, al lagen Soria en de berg ook bijna dertig kilometer van elkaar. (blz. 52)
De woorden 'dertig kilometer ver' of 'dertig kilometer hiervandaan' zouden een ruimtelijk perspectief hebben gegeven.
De tweede alinea begint met de zin:
  Bruno Ugarte Andrès, de garagehouder uit de calle Numancia, noemde hem trouwens altijd de berg van Luïs. (blz. 52)
(Luïs was Luïs Aguirre, de bakker, die naast de garage woonde).
Nu is er een relatie gelegd tussen de drie hoofdcomponenten van het verhaal: de berg, Bruno en Luïs. De mannen wonen naast elkaar maar de afstand van hun huizen tot de berg wordt niet precies weergegeven. Hoewel in de eerste alinea een vrij nauwkeurige plaatsbeschrijving was gegeven, wordt daarna niet gezegd in welke plaats beide mannen wonen. Alleen wordt duidelijk, dat ze met een bus een paar uren moeten reizen voor ze bij de berg zijn.
Nadat beide figuren aan de lezer zijn voorgesteld, blijft de afstand van de verteller tot de twee mannen maar gedurende twee zinnen gelijk.
  Bruno en Luïs waren grote vrienden. In de zomer zaten ze altijd 's avonds op de bank onder de boom voor de bakkerij en in de winter bij de kachel achter in de garage. (blz. 52)
Vervolgens gaat de verteller in op het beroep van Bruno en niet op dat van de bakker. Deze komt wel naar Bruno toe en reageert op zijn werk en zijn gedrag, maar andersom komt dat in het algemene gedeelte niet voor.
Als het eigenlijke verhaal over het huis van Luïs, de bakker, begint is de afstand tot de beide mannen weer gelijk.
  Er was een zomer geweest, waarin de bakker en de garagehouder voor de eerste maal samen op de bank hadden gezeten. (blz. 53)
Ze praten nu een tijd lang met elkaar elke dag over de ontwikkeling van de bouw van het huis op de berg.
Vanaf het moment, dat Luïs niet meer over zijn huis wil praten, kiest de verteller voor de beleving van Bruno, de garagehouder, om het verhaal verder te vertellen.
Bruno vraagt niet meer naar het huis en hij zegt tegen zijn vrouw, dat hij die Luïs maar een rare kerel vindt. Het raadsel rondom het huis van Luïs wordt door Bruno opgelost. Hij moet toevallig een keer met dezelfde bus mee als waarmee Luïs altijd naar zijn huis gaat. Omdat de bus aan de voet van de berg pech krijgt, komt Bruno op het idee om het huis van Luïs te gaan bekijken. Dan ontdekt Bruno, dat er geen huis is en hij neemt zich voor om op een bepaalde manier hierop te reageren tegenover Luïs.
Het verschil in perspectief van de verteller tot de beide mannen is ook uit het woordgebruik af te leiden.
Slechts één maal geeft de verteller een reaktie vanuit Luïs.
  Luis wist, dat Bruno desnoods zonder ophouden... (blz. 53)
Vanuit Bruno worden veel meer persoonlijke reakties gegeven.
  Hij (Bruno) vond het idioot er niet meer naar te vragen, maar hij deed het toch niet. Hij dacht (...) En tenslotte dacht hij (...) En daarna dacht hij er helemaal niet meer over. (blz. 54/55)
Heel het verhaal van de ontdekking op de berg is geformuleerd met zinnen, waarin Bruno iets ziet of denkt.

 

De personages

 

Twee mannen spelen de hoofdrol in dit verhaal:

  Bruno Ugarte Andrès, de garagehouder (...) en Luïs, de bakker, die naast de garage woonde. (blz. 52)
Bruno en Luïs waren grote vrienden. (blz. 52)
Bruno bluft graag een beetje, want hij kon over een klant soms zeggen:
  Haha, dat mannetje zal heel wat moeten betalen. Dat kereltje zullen we eens flink te pakken nemen. Vijfhonderd peseta's minstens.
Dat was echter schromelijk overdreven, want Luïs wist
  dat Bruno desnoods zonder ophouden achttien uur achter elkaar zou doorgaan en dat hij daarna tegen de vreemdeling zou zeggen: Ja, wat zou ik daar nu voor moeten vragen. Zouden vijftig peseta's gemist kunnen worden? (blz. 53)
Toch doet Luïs, alsof hij Bruno niet door heeft, als hij zegt:
  Het zal er nog van komen, dat jij ook nog een huis krijgt op de berg ... (blz. 53)
De vriendschap bekoelt, als Luïs niet meer over zijn huis wil praten. Bruno vindt zelfs:
  Die Luïs is toch een rare kerel. (blz. 54)
En van zichzelf vindt Bruno het idioot om niet meer naar het huis te vragen. (blz. 54)
Hierna wordt er over het karakter van Luïs niets meer gezegd. Uit zijn gedrag valt af te leiden, dat hij er geen behoefte aan heeft gehad, om minstens één keer per week alleen op de berg te zijn.
Omdat hij dat voor niemand wilde weten, zelfs niet voor zijn beste vriend, heeft hij het verhaal verzonnen van de bouw van een huis.
Bruno heeft een eerlijke belangstelling voor het huis van zijn vriend. Niet uit nieuwsgierigheid gaat hij de berg op, want na de ontdekking, dat er geen huis is, denkt hij:
  Ik wou, dat ik in het café in Toledillo was gebleven. (blz. 58)
En de opmerking:
  Zo Luïs, ouwe schooier, lelijke bedrieger, wat is er met dat huis van je gebeurd? (blz. 58)
kan alleen maar vriendschappelijk bedoeld zijn, omdat hij niet naar Luïs toe kan gaan om hem dat te zeggen en omdat hij probeert weer bergafwaarts te gaan zonder Luïs te storen.
Tenslotte is Bruno blij, dat hij naar aanleiding van een vraag van de chauffeur, op het idee komt om tegen Luïs te zeggen, dat hij het huis niet heeft kunnen vinden. (blz. 60)

 

Belangrijke motieven

 

De vriendschap tussen beide mannen. Bruno en Luïs, staat centraal in dit verhaal. Een vriendschap, die tegen een stootje kan, omdat de mannen van elkaar accepteren, dat ze bepaalde eigenaardigheden hebben. Luïs weet, dat het bluffen van Bruno is, als hij over zijn verdiensten opgeeft; Bruno kan uiteindelijk niet kwaad worden op zijn vriend, ondanks het bedrog met het huis.

 

Andere motieven, die in het verhaal wel aangeduid, maar niet uitgewerkt worden, zijn: het regelmatig alleen willen zijn van Luïs, het idee van het tweede huis, in de zomer brengt het toerisme extra geld op, en de gezelligheid van het dagelijks met elkaar praten van de beide vrienden.


Laatste wijziging: 29.06.2015