Inhoudsopgave
Voorwoord
Inleiding
Hoofdstuk I
Hoofdstuk II
Hoofdstuk II.1
Hoofdstuk II.2
Hoofdstuk II.3
Hoofdstuk II.4
Hoofdstuk III
Hoofdstuk III.1
Hoofdstuk III.2
Hoofdstuk III.3
Hoofdstuk III.4
Hoofdstuk III.5
Hoofdstuk III.6
Nabeschouwing
Hoofdstuk IV
Hoofdstuk IV.1
Hoofdstuk IV.2
Hoofdstuk IV.3
Hoofdstuk IV.4
Hoofdstuk IV.5
Hoofdstuk IV.6
Hoofdstuk IV.7
Hoofdstuk IV.8
Nabeschouwing
Handleiding.....
Bibliografie.....
Bijlage I
Bijlage II
Bijlage III |
Nabeschouwing
In Ten Geleide heb ik
gezegd, dat er verschil bestaat tussen de fictieve verhalen
"Groen", "Het moeras", "De bomen",
"De vergaderzaal", ''De onbekende maarschalk" en
"De berg van Soria" enerzijds en, wat ik daar heb
genoemd, de verhalen die de werkelijkheid zo dicht mogelijk
willen benaderen, "In en uit het paradijs getild" en
"Aan Frankrijk uitgeleverd" anderzijds.
In een gesprek met Jan Roelands spreekt Alberts zelf ook over
een verschil; hij zegt, dat de laatste twee boeken in opdracht
geschreven zijn, dus onder een zekere druk. Alberts vindt daar
van: "Maar het is inderdaad makkelijker onder druk, maar
dat zal wel bij de meeste mensen zijn. Als je iets onder druk
moet afhebben, dan heb je het af en dan gaat het ook wat vlugger
en makkelijker". (1) Het is niet duidelijk wat Alberts hier
precies bedoelt. met 'makkelijker'. Als hij vindt, dat deze
boeken ook beter zijn dan de andere, dan zou ik dat ten zeerste
willen betwijfelen.
Hoewel ik me hier niet wil mengen in de discussie over de vraag,
wat goede literatuur is en wat niet, zal ik aan de hand van de
hiervoor gevolgde methode proberen aan te tonen waarom ik de
fictieve verhalen van Alberts zoveel beter vind dan de andere.
Over de verschillen in de
boekuitgave durf ik niet veel te zeggen. Het is me onvoldoende
bekend in hoeverre een schrijver zelf bepaalt hoe zijn boeken
worden uitgegeven. Er is in ieder geval bij de presentatie van
de zes boeken niet dezelfde lijn gevolgd, vooral ten aanzien van
de inhoudsopgave en de aankondiging van de hoofdstukken.
De inhoud van vijf van de
zes boeken is grotendeels gebaseerd op autobiografische
ervaringen van de schrijver. De volgorde van schrijven loopt
niet parallel met die van de ervaringen die hij beschrijft.
Hoewel Alberts in "De eilanden", "De bomen"
en "De vergaderzaal" bewust geprobeerd heeft
herkenbare aanknopingspunten met zijn leven te vermijden, heeft
hij buiten het werk om meer dan eens toegegeven, dat "De
eilanden" vooral bestaat uit verhalen, die ontstaan zijn
naar aanleiding van zijn werk op Madoera, dat "De
bomen" gebaseerd is op jeugdherinneringen uit Apeldoorn en
dat "De vergaderzaal" ontstaan is doordat hij als
direktiesecretaris op het Kinabureau gewerkt heeft.
In "Haast hebben in
september" staat één autobiografisch verhaal nl.
"1945 - 1940 of het verloren gaan van een terugkerende
zoon", een beschrijving van een aantal herinneringen,
terugdenkend vanaf de bevrijding in Indië naar de jaren van
internering en gevangenneming in het begin van de oorlog.
Bovendien is "De herfst van het heimwee", over het
Kroondomein bij Apeldoorn, ook niet los te zien van de tijd dat
Alberts in Apeldoorn woonde. En omdat zoveel verhalen van
Alberts een autobiografische oorsprong hebben, denk ik, dat,
gezien ook de al vroege belangstelling van Alberts voor de
geschiedenis, "De onbekende maarschalk" ontstaan is
uit de herinnering aan een jeugdboek over Napoleon en aan de
tijd dat Alberts nog als kleine jongen in Haarlem in de duinen
speelde, dicht bij zijn ouderlijk huis. Van een aantal verhalen
uit "Haast hebben in september" staat vast, dat ze
absoluut geen relatie met ervaringen van de schrijver hebben en
die ook niet geschreven zijn vanwege de belangstelling voor het
verleden. "Cadiz" bijvoorbeeld is ontstaan uit een
vraag aan drie verschillende schrijvers om een verhaal te
schrijven over een plaats waar ze nog nooit waren. De tekst van
"In en uit het paradijs getild" en "Aan Frankrijk
uitgeleverd" geeft zelf voldoende aanleiding om
aanknopingspunten te vinden met de periode uit het leven van
Alberts die hij in Indië doorbracht en daarvoor in Frankrijk.
Ten aanzien van de andere
structuurelementen wil ik in het algemeen vooraf het volgende
opmerken.
Het lijkt alsof Alberts 'luier' is als hij materiaal verwerkt,
dat hem van buitenaf ter beschikking staat, dat een vaststaande
tijdsvolgorde heeft, dat in een bepaalde ruimte moet spelen en
dat, door de opdracht zich aan historisch controleerbare feiten
te houden, veel van te voren vaststaande motieven bevat. In
"In en uit het paradijs getild" en in "Aan
Frankrijk uitgeleverd" hebben deze omstandigheden een
negatieve invloed gehad, vooral op de opbouw van het geheel en
op de stijl.
Aan de andere verhalen heeft Alberts veel meer moeten werken,
denk ik. Hoezeer hij ook in de historie is geïnteresseerd, hij
is op zijn best als hij niet door historische feiten gestoord
wordt.
Hoewel ik niet durf te beweren, dat het in goede harmonie
gebruiken van de structuurelementen per definitie een goed
verhaal oplevert, meen ik toch, dat dit voor de fictieve
verhalen van Alberts wel opgaat.
De verhalen "Groen", "Het moeras", "De
bomen", "De vergaderzaal", "De onbekende
maarschalk" en "De berg van Soria" zijn bijna
foutloos geconstrueerd. Er is evenwicht en een noodzakelijk
verband tussen de structuurelementen tijd, ruimte, motieven en
de personages. En omdat deze elementen vaak een enkelvoudig
karakter hebben, waarmee ik bedoel, dat tijd en ruimte van
beperkte omvang zijn en dat de personen en motieven duidelijk en
gering in aantal zijn, is ook de stijl aangepast: soberheid in
zinsbouw en woordgebruik. Misschien is in "De bomen"
deze soberheid iets te ver doorgevoerd. Daarin past het niet
helemaal bij de toch wel gemoedelijke en gezellige onbekommerde
sfeer die de inhoud wil weergeven.
Het meest opvallende
verhaal wat de opbouw betreft, vind ik "De onbekende
maarschalk" uit "Haast hebben in september",
misschien ook wel omdat ik aanvankelijk die drie niveaus
helemaal niet opmerkte. Hier wordt de opbouw niet bepaald door
de volgorde in de tijd, maar door het bestaan van drie
verschillende realiteiten, die vooral door de fantasiewereld van
een kind mogelijk worden gemaakt. Alberts heeft die drie
realiteiten tot een eenheid weten te maken, zoals die ook door
het kind als eenheid wordt beleefd.
"Groen", "Het moeras", "De bomen"
en "De vergaderzaal" zijn opgebouwd langs de lijn van
gebeurtenissen in de tijd, hoewel niet allemaal op dezelfde
manier. In "In en uit het paradijs getild" en in
"Aan Frankrijk uitgeleverd" geeft de chronologie in de
tijd de grote lijn aan, maar binnen het hele tijdsbestek staan
een aantal verhalen die zich niet aan die chronologie houden.
In "De bomen" is er nauwelijks sprake van een opbouw
naar een climax toe. Men zou het einde, de terugkeer naar de
bomen van het bos, een hoogtepunt kunnen noemen, maar in het
verhaal is geen duidelijke spanning aanwezig die daar naar toe
leidt. In de andere fictieve verhalen vind ik wel steeds een
dergelijke spanning. "In en uit het paradijs getild"
heeft een aantal fragmenten met een eigen verhaalopbouw en een
eigen spanning, terwijl in "Aan Frankrijk uitgeleverd"
geen spanning aanwezig is, al staan er een paar aardige verhalen
in.
Alberts heeft duidelijk een
eigen stijl van schrijven, wat niet wil zeggen, dat elk boek op
dezelfde manier geschreven is. "De bomen" zou men een
proeve van bondigheid kunnen noemen. Hierin is Alberts echt op
zoek naar de kortste weergave met de grootste zeggingskracht.
Waar hij in "De eilanden" al mee gewerkt had, is hier
in "De bomen" als procédé zelf hoofddoel van het
schrijven geworden: alleen datgene zeggen, wat voor een goed
begrip van de voortgang in het verhaal noodzakelijk is en de
formulering zo kiezen, dat aan de lezer toch veel meer duidelijk
wordt, dan hier in woorden wordt uitgedrukt. In extreme vorm zou
deze bondige stijl 'de stijl van het weglaten' genoemd kunnen
worden.
Een belangrijk aspect van deze stijl is het veelvuldig gebruik
maken van dialogen. Het mondelinge taalgebruik is namelijk
meestal veel eenvoudiger wat betreft de zinsbouw en het
woordgebruik. Het verhaal "De bomen" rechtvaardigt
misschien niet helemaal zo'n bondige aanpak, maar als oefening
is het boek wel geslaagd, want in "De vergaderzaal"
(waar Alberts toch kort na "De bomen" al aan begonnen
is) past Alberts dit procédé weer uitdrukkelijk toe en, naar
mijn mening, in zeer goede harmonie met het thema.
Minder extreem wordt die bondige stijl in alle andere verhalen
teruggevonden. In "De eilanden" openbaart zich die al
in het weglaten van alles wat van het thema zou kunnen afleiden,
zoals herkenbare situatiebeschrijvingen, namen en data, geen
bijkomende intriges en niet te veel personages, waardoor de
helderheid van het centrale thema vertroebeld zou kunnen worden.
In "In en uit het paradijs getild" en meer nog in
"Aan Frankrijk uitgeleverd" is aan de stijl merkbaar,
dat er geen centraal thema is. Het is alsof er een bepaalde
discipline is weggevallen. In de zinsbouw en in het woordgebruik
is Alberts nog wel herkenbaar, maar een bepaalde stijl als
structuurelement binnen een groter geheel is weg. De inhoud van
de twee boeken, een verslag van een bepaalde periode, wil wel
een eenheid suggereren, maar die is er niet. De boeken zijn niet
geschreven vanuit een bepaalde benadering. Het zijn mengelingen
van reisverslagen, anekdotes, fictieve verhalen,
geschiedenisboeken etc. De stijl gaat soms lijken op die van
iemand, die zit te vertellen wat hem zoal te binnen schiet. Een
aantal kenmerken van het mondelinge taalgebruik zijn dan ook in
de stijl terug te vinden, zoals onvolledige zinnen, onlogische
wijzigingen in de structuur binnen een zin, onnodige herhalingen
en wijzigingen in de formulering, en het zich richten tot de
lezer/toehoorder. Deze kenmerken wekken op papier veel sneller
een indruk van slordigheid, dan wanneer men voorbeelden ervan
hoort in de spreektaal.
Hoogtepunt in de 'slordigheid' vormt het tweede deel van
"Aan Frankrijk uitgeleverd".
"Maar", vertrouwde Alberts me toe, "dat moest zo
snel af zijn, dat ik het heb moeten dikteren, zonder dat ik het
eerst op papier heb kunnen zetten". (2)
Bondig en toch precies formuleren is ook één van de
belangrijkste voorwaarden voor goede humor. In de boeken van
Alberts is voortdurend een bepaalde humor aanwezig, die zeer
moeilijk te omschrijven is. Het is niet de humor van 'de gulle
lach', wel die van een stille glimlach. Alberts bereikt dat
vooral, denk ik, door op emotionele momenten in een verhaal een
vrij onverwachte nuchtere wending te geven. De twee meest
sprekende voorbeelden staan in "Groen" en in "In
en uit het paradijs getild". Als in "Groen"
Peereboom zich opgehangen heeft zegt de ik-figuur in dronken
toestand:
|
Ik lach me
rot. Als je Peereboom heet, dan hang je je toch op aan een
boom, haha. Maar ja. ("De eilanden" blz. 34) |
En in "In en uit het
paradijs getild" zegt Alberts, als hij vertelt over de
gevangenkampen:
|
Overigens
is een kamp van tienduizend man niet aan te bevelen. Om
maar iets te noemen: het is er te vol. (blz. 150) |
Alberts maakt in zijn verhalen meestal gebruik van een duidelijk
tijdschema; het tijdsverloop is goed te volgen. Alleen in
"De vergaderzaal" is dat verloop wat versluierd
aangegeven.
In "Groen" daarentegen wordt het hele verhaal verdeeld
in fragmenten, die over een aantal dagen, weken en maanden
verdeeld zijn, zoals de passages in een dagboek.
In de niet-fictieve verhalen worden de tijdsaanduidingen vaak
gekoppeld aan data. Een vermenging treedt op in de eerste zin
van "De bomen": 'Op een middag in October van het jaar
1917...'.(blz. 5) In het verloop van het verhaal komt geen
jaartal meer voor, alleen nog vermeldingen als '...dagen (jaren)
later'.
In zekere zin kan ook van vermenging van reële en fictionele
tijdsaanduidingen gesproken worden als Alberts in "In en
uit het paradijs getild" en"Aan Frankrijk
uitgeleverd" aan het vertellen slaat en het hoofdverhaal,
het verslag, los laat. De vertelling krijgt dan.een eigen
tijdschema, dat geen chronologisch verband heeft met het verslag
van de hele tijdsperiode.
"Het moeras",
"De vergaderzaal" en "De onbekende
maarschalk" spelen in een korte periode, anderhalve dag of
minder. "De bomen" beslaat een tijd van twaalf jaar,
waarvan slechts enkele fragmenten beschreven zijn. Hoewel
"Groen" in dagboekstijl geschreven is met veel
tijdsaanduidingen is de lengte van de tijd (enkele maanden) op
zich zelf niet belangrijk. Wel een speciaal kenmerk van tijd,
namelijk dat de tijd zo zenuwslopend wordt als er geen
afwisseling in het leven komt. Dan is de tijd een noodzakelijk
kwaad om door heen te komen, omdat dat de enige kans is op de
beleving van een verandering in de bestaande omstandigheden. De
herhaling in de dagboekstijl versterkt dit aspect.
In "De berg van Soria" heeft de overbrugging van
enkele jaren de functie om de ontdekking dat er helemaal niet
aan een huis gebouwd wordt op de berg veel sterker te doen
uitkomen.
Waar Alberts in zijn
verhalen zelf ruimten moest scheppen, omdat hij die niet uit
eigen ervaring kende, is hij er het beste in geslaagd om het
structuurelement ruimte optimaal in relatie met het thema te
gebruiken. De thema's van de verhalen "Groen" en
"Het moeras" zijn ontstaan uit gesprekken met
collega's. Ook de ruimtes in "De vergaderzaal" zijn
door Alberts geconstrueerd voorzover ze zich buiten de
vergaderzaal zelf bevinden. In deze drie verhalen is er een
voortdurende spanning tussen de ruimte en de hoofdpersoon
aanwezig. Het thema van de verhalen is een direkt gevolg van die
spanning.
In "De bomen" is die relatie tussen ruimte en
hoofdpersoon ook essentieel, maar veel minder gespannen,
misschien iets te vanzelfsprekend en daardoor minder boeiend.
In de niet-fictieve verhalen zijn de ruimtes veel meer bestaande
gegevens, waarin Alberts zijn verhalen of verslagen construeert.
Soms slaagt hij er in om zo'n ruimte een nieuwe verhaaldimensie
te geven, bijvoorbeeld wanneer hij vertelt, hoe hij in het
Ministerie van Buitenlandse Zaken in Parijs de breedte van de
trap in de hal gaat opmeten.
"De bomen",
"De vergaderzaal", "De onbekende maarschalk"
en "De berg van Soria" zijn hij-verhalen, de andere
zijn ik-verhalen. Dit betekent echter niet, dat er een
overeenkomstige relatie zou bestaan tot de schrijver bij de
hij-verhalen en bij de ik-verhalen. In "Groen" en
"Het moeras" is de ik-figuur een ambtenaar, die zich
confronteert met een bepaalde situatie, waarin een
collega-ambtenaar mede een hoofdrol speelt.
De ik-figuur is een geconstrueerde romanfiguur. In "In en
uit het paradijs getild" en "Aan Frankrijk
uitgeleverd" geeft de ik-figuur een verslag van een
bepaalde periode uit zijn leven. Deze ik-figuur is geen
romanfiguur, waarmee, met of zonder andere romanfiguren, een
bepaald thema of een intrige uitgewerkt wordt.
Er bestaan in de tekst aanwijsbare relaties tussen de ik-figuur
en de schrijver Alberts.
De hij-verhalen worden verteld door een verteller die niet als
romanfiguur optreedt. Ruimtelijk kiest deze verteller er meestal
wel voor om het verhaal via de belevingen van een van zijn
hoofdpersonen te vertellen. Hierin staan de hij-verhalen heel
dicht bij de ik-verhalen. De eerste passages van de verhalen
zijn ruimtelijk gezien steeds interessant ten aanzien van het
perspectief.
In "De bomen" wordt in de eerste zin al tijd en plaats
vastgelegd, waarna langzaam, over twee bladzijden, de
hoofdpersoon Aart uit een groepje mensen naar voren komt, vooral
uit de wijze waarop anderen zich tot hem richten. In "De
vergaderzaal" wordt dezelfde werkwijze toegepast, al duurt
het veel langer voor Dalem als hoofdpersoon naar voren treedt.
Aanvankelijk wordt zelfs gesuggereerd dat het om een andere
hoofdpersoon zal gaan. Elk hoofdstuk van "De
vergaderzaal" wordt zo begonnen: eerst een schets van de
situatie, daarna komt Dalem op. In "Aan Frankrijk
uitgeleverd" is de werkwijze precies andersom. Er is een
ik-figuur waar omheen door een uitgekiende woordkeus langzaam
een bepaalde ruimte vaste vormen aanneemt. "De onbekende
maarschalk" en vooral "De berg van Soria" geven
in het begin een dusdanig goed gedocumenteerde
plaatsbeschrijving, dat de lezer de indruk moet krijgen met een
waar gebeurd verhaal van doen te krijgen. Dat blijkt niet het
geval te zijn.
"In en uit het paradijs getild" heeft geen opvallende
beginsituatie. Hierin is echter nog wel interessant de vraag
naar de relatie tussen de ik-figuur, die in de chronologische
volgorde (Alberts dus) dezelfde persoon is als de ik-figuur, die
in "Het huis van de reus" (een fictief verhaal) een
bezoek brengt aan meneer Zeinal. De tekst geeft hier geen
antwoord op.
Een bijzonder ingewikkeld beginperspectief heeft
"Groen". Ik blijf onzeker over het uitgangspunt van
benaderen. Uitgaande van het dagboekkarakter van het hele
verhaal, moet de beginsituatie gezien worden vanuit een later
moment op de dag en dan moeten de verschillen in tijd van de
eerste zinnen vanuit eigenschappen van de dagboekstijl verklaard
worden.
Ik heb er in de beschrijving voor gekozen om uit te gaan van de
tekst, omdat dat de eerste kennismaking voor de lezer is met de
tekst. Door de verschillen in de werkwoordsvormen wordt de lezer
onmiddellijk in de situatie van de ik-figuur geplaatst op een
bepaald moment in een boot, een stuk uit de kust.
Enkele passages uitgezonderd, kan in "In en uit het
paradijs getild" en in "Aan Frankrijk
uitgeleverd" eigenlijk niet van echte verhaalfiguren
gesproken worden. Door het documentaire karakter is de ik-figuur
dezelfde als de schrijver Alberts geworden en zijn de mensen
waarover hij vertelt reëel bestaande personen gebleven, waaraan
hij geen fictieve karaktereigenschappen of typische gedragingen
heeft toegevoegd. Waren er echter bijzondere trekken aanwezig
bij bepaalde mensen, dan heeft Alberts die wel gesignaleerd en
goed laten uitkomen, zoals bij meneer Nathan-Cahen in Parijs.
Alberts heeft geen
psychologische romans geschreven, hij heeft zijn personages niet
ontleed. De fictieve figuren zijn verbeeldingen geworden van
bepaalde menselijke gedragingen, geen totale figuren. Alberts
heeft blijkbaar een voorkeur voor het psychisch evenwicht
kwijtraken of kwijtgeraakt zijn. Peereboom en de ik-figuur in
"Groen", die psychisch gekwetst raken door het leven
in een voortdurend isolement door eenzaamheid en schaduw, zijn
terug te vinden in Naman uit "Het moeras", die zijn
psychische storing aktiveert door in het moeras te gaan wonen,
en ook in meneer Dalem, die geïsoleerd raakt doordat hij zich
niet kan thuis voelen in zijn werksfeer. Door de eenzaamheid is
ook meneer Barre uit "De bomen" een enigszins vreemd
gedrag gaan vertonen. Wat al deze mensen met elkaar ook verbindt
is dat ze vruchteloze pogingen doen om in de drank een zekere
verlichting in hun situatie te vinden. Dit geldt niet voor
meneer Dalem maar bij hem vervult het water een vergelijkbare
functie.
Niet direkt een psychische storing, maar wel kenmerkend voor
alle hoofdpersonen is, dat er voortdurend relatiestoringen
optreden in het kontakt met hun omgeving. Voor de bovengenoemde
'psychisch gestoorden' is dat een gevolg of een oorzaak van hun
afwijkend gedrag. Voor Aart uit "De bomen" komt het
voort uit zijn bijzondere relatie met de bomen. In "De
onbekende maarschalk" kan de hoofdpersoon, een kleine
jongen, niet met zijn vriendjes buiten spelen, hij moet tegen
zijn zin op familievisite en zelfs in zijn fantasie moet hij tot
de conclusie komen dat zijn pogingen om in de gunst van Napoleon
te komen tot mislukken gedoemd zijn.
"De berg van Soria" beschrijft op subtiele wijze hoe
tussen twee mensen dingen kunnen staan, die zelfs in een goede
vriendschap niet overbrugd kunnen worden.
Op de vraag of hij geïnteresseerd is in menselijke relaties of
dat hij getroffen wordt door het zo vaak mislukken van relaties,
antwoordde Alberts mij op ontwijkende manier. Hij zei, dat hij
niet in staat was om goede relaties te beschrijven. (3)
Alberts heeft veel
autobiografische gegevens in zijn boeken verwerkt, maar dat
betekent niet, dat hij als persoon kenbaar is geworden uit zijn
personages. Voorzichtig speculerend zou ik een paar opmerkingen
daarover willen maken.
In "In en uit het paradijs getild" en in "Aan
Frankrijk uitgeleverd" geeft Alberts wel verslag van een
bepaalde periode uit zijn leven, maar hij gebruikt zichzelf als
ik-figuur vooral om te vertellen wat er om hem heen gebeurt. Hij
is wel de rode draad in de verhalen maar niet een thema of een
motief dat behandeld wordt. Ik denk, dat dit te maken heeft met
de eigenschap van Alberts, dat hij niet in de publiciteit wil en
het liefst door iedereen met rust gelaten wordt. Deze houding is
misschien de oorzaak van de wat teruggetrokken en eenzelvige
opstelling van Aart in "De bomen". Uit deze houding
komt misschien ook voort, dat er bij autobiografische gegevens
nooit spectaculaire dingen zijn. Hij doet zijn werk en kijkt
meer om zich heen dan vooruit naar een glansrijke carrière of
erkenning; daarom leidt hij de aandacht van zich zelf af en naar
andere dingen toe. Misschien mag je zelfs zeggen, dat na het
succes met zijn literaire werken in de jaren 1974-1976 Alberts
zich met nog meer ijver op het historisch werk geworpen heeft om
de storm rondom hem wat af te luwen.
Behalve de verwerking van
psychische storingen en contactuele moeilijkheden zijn in het
werk van Alberts nog enkele algemene motieven te bespeuren. Er
wordt in de boeken van Alberts bijna altijd flink gedronken,
soms uit gezelligheid, maar meestal om problemen te verdringen.
Het effect van natuurlijke gegevens op de mens speelt bij
Alberts ook een belangrijke rol. Waar in "De bomen" de
aantrekkingskracht uitgaat van bomen op Aart en een relatie
ontstaat, daar zijn de schaduwen van bomen in "Groen"
de oorzaak van geestelijke ontreddering. Die schaduw die vaag
licht brengt is ook terug te vinden in de bijzondere
gevoeligheid van Dalem in "De vergaderzaal" voor de
licht-en-donker-wisselingen. Dalem is hier de tegenpool van de
ik-figuur in "Groen". Hij voelt zich, hoewel van de
kaart, juist thuis in het donker.
Deze veiligheid die de natuur aan Dalem biedt, vindt Nanan in
het moeras en Luïs op de berg van Soria.
Afsluitend wil ik voor me
zelf vaststellen, dat ik Alberts op zijn best vind, als hij
verhalen gaat 'maken' en dat heeft hij naar mijn idee tot nu toe
alleen gedaan in "De eilanden" en met "De
vergaderzaal".
Voetnoten
- Uit een gesprek tussen
Jan Roelands en Albert Alberts, uitgezonden door de
VARA-radio op 29 december 1976.
- Uit een gesprek tussen
Albert Alberts, Walter van de Laar en Herman Erinkveld.
- Idem.
|