Inhoudsopgave
Voorwoord
Inleiding
Hoofdstuk I
Hoofdstuk II
Hoofdstuk II.1
Hoofdstuk II.2
Hoofdstuk II.3
Hoofdstuk II.4
Hoofdstuk III
Hoofdstuk III.1
Hoofdstuk III.2
Hoofdstuk III.3
Hoofdstuk III.4
Hoofdstuk III.5
Hoofdstuk III.6
Nabeschouwing
Hoofdstuk IV
Hoofdstuk IV.1
Hoofdstuk IV.2
Hoofdstuk IV.3
Hoofdstuk IV.4
Hoofdstuk IV.5
Hoofdstuk IV.6
Hoofdstuk IV.7
Hoofdstuk IV.8
Nabeschouwing
Handleiding.....
Bibliografie.....
Bijlage I
Bijlage II
Bijlage III |
Paragraaf 2
"De bomen"
In de lente van 1953 komt
"De bomen" uit. Lost Alberts hiermee de verwachtingen
die hij met "De eilanden" gewekt heeft in?
H.A. Gomperts
H.A. Gomperts laat daarover
in "Het Parool" van 18 juli 1953 - in ontkennende zin
- geen twijfel bestaan. (1)
Hij was als belangrijkste redacteur van "Libertinage"
medeverantwoordelijk voor de publicatie van een zestal verhalen
van Alberts in dat tijdschrift in de jaren '49, '50 en '51.
Vier ervan werden later opgenomen in "De eilanden",
dat door Gomperts met veel waardering werd ontvangen: In
"De eilanden", zegt hij (2), heeft Alberts het thema
van de Europeaan in de tropen en van de natuur die de beschaving
overwoekert, op talentvolle wijze gehanteerd. In een uiterst
sober en gereserveerd proza worden de achter de verhalen
verscholen tragedies niet meer dan aangestipt. In "De
bomen" echter wordt de voor de novelle geëigende techniek
van verzwijgen en suggereren z.i. schraal en armoedig. Niet
alleen de stijl gaat daardoor herinneren aan die van
kinderboeken, maar ook de menselijke figuren blijven vage,
algemene gestalten, zodat de moeder van Aart niet duidelijk
verschilt bijvoorbeeld van de moeder uit "Jip en
Janneke".
Alberts voegt met deze roman een nieuw werk toe aan onze
bibliotheek over kinderen. De jeugdige held krijgen we in kleine
episodes te zien van zijn zesde jaar tot aan het begin van zijn
studententijd. Zijn dromerige natuur voelt zich meer thuis bij
de bomen dan bij de mensen. Hij is overigens in het minst niet
verlegen of verward. Aart is een zeer gedecideerd ventje vol
zelfvertrouwen en van een natuurlijke superioriteit. De auteur
suggereert dat juist het verbond met de bomen hem aan dat
zelfvertrouwen heeft geholpen. Alberts beijvert zich voortdurend
om het boom-motief telkens te gebruiken.
De figuur Aart Duclos maakt op Gomperts de indruk te zijn
samengesteld uit jeugdherinneringen en poëtiserende observatie
van de auteur. Maar de herinnering is hier volkomen vervalsend
geweest, omdat Alberts van dit jongetje een modelknaapje à la
van Alphen heeft gemaakt, waarin al het verwarrende, chaotische
en troebele dat bij de kindertijd hoort, is weggewist.
Dit is gebeurd op grond van het motief dat dit boek beheerst: de
verwantschap die het gevoelige kind beleeft met de natuur en die
sterker is dan zijn band met de mensen. Alberts' knaapje is
daardoor een Pruimejantje, een geïdealiseerd modelventje, in
geen enkel opzicht een Woutertje Pieterse, een kind van vlees en
bloed, en juist géén poëzie.
C.J. Kelk
C.J. Kelk is twee weken
later in "De Groene Amsterdammer" (3) heel wat meer te
spreken over "De bomen". Het wekt, zegt hij, eerder
nieuwe en weer andere verwachtingen, dan dat het ten volle
vervult wat de eersteling_beloofd had: "Het grote,
verrassende element uit "De eilanden" te weten die
ongekende wereld, is in "De bomen" niet te vinden. We
maken hierin kennis met wat ieder kent: het Nederlandse
familieleven, het leven van een kind op school en thuis, van een
H.B.S.-er en dat van een "groen"."
Daarentegen vindt men de obsessie uit "De eilanden"
ongematigd terug. Alberts tekent hier zichzelf als kind, zegt
Kelk, in dezelfde enigszins onbeholpen levensliefde als in
"De eilanden".
"Hij heeft een groot, maar schuchter hart met die
achtergrond van getemperd cynisme, onafscheidelijk van de man
uit de 20ste eeuw". De figuren uit "De bomen"
bewegen zich met de rapheid en ongecompliceerdheid van poppen,
zonder opzien te baren. Men valt van het ene feest in het
andere. Iedereen die een beetje sympathiek is, blijkt lichtelijk
en gracieus aan de drank verknocht. Aan geld is geen gebrek; het
is, zegt Kelk, een waarlijk gelukkige tijd.
Aart, de jeugdige hoofdpersoon, de dichter in de dop, is van
kind af een minnaar van bomen, voor hem de meest geliefde wezens
op aarde. Ze fascineren hem niet alleen in dromen, als student
ontvlucht hij de ontgroeningsnacht om naar zijn bos, naar zijn
bomen te rijden. Deze Ibseniaanse symboliek is klaarblijkelijk
nog levensvatbaar. Des te beter, meent Kelk.
C. Bittremieux
In "De Nieuwe
Gids" van 2 augustus schrijft Clem Bittremieux "Een
tweede maal (over) Alberts" (4), nadat hij een half jaar
eerder een lovend artikel aan "De eilanden" gewijd
had. "Dit nieuwe boekje", zegt hij, "is één
lange verrassing. Het is dit ofschoon het, voor zover ik zien
kan, in wezen niet van "De eilanden" verschilt. Het is
natuurlijk een ander verhaal en het is ook in zoverre anders,
dat het in een minder vreemde wereld speelt, zodat het iets
reëler aandoet.
Maar in de grond is het dezelfde Alberts. En toch is het
gloednieuw. Dit kan natuurlijk alleen omdat het zo
voortreffelijk is". "Op het gegeven afgaand, zou men
kunnen denken", vervolgt Bittremieux, "dat de
bedoeling van de schrijver is geweest een ontleding te geven van
een monomanie. Men zou zich niet nadrukkelijker kunnen
vergissen. Het jongetje van Alberts is waarschijnlijk wel een
monomaan, maar dit heeft hoegenaamd geen enkel belang. Wij zijn
hier in een wereld, waar zulke etiketten hun geldigheid hebben
verloren. Aart Duelos' verhouding tot de bomen is geen
eigenlijke monomanie. Alberts weet ons in die verhouding iets
zinvols te suggereren." Het verhaal wordt door hem op zulk
een spaarzame wijze gebruikt, zegt Bittrenüeux, "dat het
bijna niet eens een middel kan heten. Hij heeft nauwelijks een
personage genoemd, of zelfs niet genoemd, of het bestaat al. Dat
personage zegt één woord, en het heeft gesproken zoals het
moest spreken. Men kan zich een andere wijze van voorstellen
indenken, maar het lijkt mij niet mogelijk met zo weinig
middelen méér te bereiken dan Alberts doet. Want hij bereikt
alles, wat volgens de bedoeling van zijn verhaal nodig is".
"Deze spaarzaamheid aan middelen is geen uiting van
armoede, maar de spaarzaamheid van iemand die weet wat zijn
bezit waard is. Dit is niet de soberheid van iemand die niet
genoeg heeft om weelderig voor de dag te komen, maar van een die
weet dat hij er met al zijn goud omhangen niet rijker zou
uitzien. En zoals het in zulke gevallen gaat, boezemt die
zuinigheid vertrouwen in. Iemand die zo karig met zijn schatten
omgaat, moet zijn reden hebben als hij er één gaat gebruiken.
Wij nemen niet aan", meent Bittremieux, "dat een
schrijver die zo te werk gaat als Alberts een detail zou
vermelden dat er niets mee te maken heeft".
"Dat is dan het nieuwe boekje van Alberts", besluit
hij. "Of neen, dat is het bijlange niet. Men moet het lezen
om te weten wat het meer is".
Th. Govaart
Op 8 augustus bespreekt
Theo Govaart het nieuwe boek van Alberts in "De Nieuwe
Eeuw" (5). Het heeft hem, zegt hij, veel plezier bezorgd en
het is hem veel beter bevallen dan "De eilanden". Hij
vindt "De bomen" "werkelijk iets anders èn iets
heel goeds". "Het onderwerp: de binding van de
buitenmens aan de natuur en zijn onvermogen om zich hiervan los
te maken, is verre van nieuw", zegt hij.
"Alberts heeft het echter bestaan om zich van de hele
psychologische en epische traditie die zich hier gevormd heeft,
los te maken. Men mag tradities alleen opzij zetten, wanneer men
er iets anders voor in de plaats kan geven; Alberts bewijst
afdoende hiertoe in staat te zijn".
De auteur suggereert, aldus Govaart, een verbondenheid tussen
mens en natuur, die op geen enkele manier te verklaren is en
waarvan de verklaring ook niet wordt beproefd. "Hij
suggereert verder een fluïdum uitgaande van de mens, die als
Aart met de natuur verbonden is, wat weinigen zich bewust maken
en waarvan niemand - ook zij niet die Aart meestal nabij zijn -
de reden kan formuleren. Het voornaamste middel waarmee hij het
effekt bereikt dat we volkomen geloven in wat hij ons
voorspiegelt, is een zeer scherpe observatie van
allerprimitiefste ervaringen, die iedere lezer zich gaandeweg
bewust wordt ook wel eens beleefd te hebben, maar die zelden of
nooit onder woorden worden gebracht".
"Alberts' stijl", besluit Govaart, "heeft de
hierbij passende uiterste eenvoud, die maakt dat men meent met
een school-opstelletje van een stilistisch weinig begaafde
H.B.S.-er te doen te hebben. Ook hier is de verwerping van de
(episch-stilistische) traditie echter gerechtvaardigd door de
effecten die de schrijver met zijn eigen stilistiek weet te
bereiken: zij bevordert de helderheid en geloofwaardigheid van
het opgeroepen beeld".
J.W. Hofstra
Jan Willem Hofstra vindt
evenals Gomperts, dat "De bomen" veel minder geslaagd
is als "De eilanden". In "Elseviers
Weekblad" schrijft hij (6): "De sensatie die men in
zichzelf voelde opkomen onder de lectuur van "De
eilanden", blijft bij lezing van Alberts' tweede boek
achterwege. De wonderlijke, eigenlijk geheimzinnige sfeer die de
verhalen ademden, wordt hier node gemist".
"Bijna alle personen blijven schimmen, op het papier
opgeroepen in korte, al te korte zinnetjes, bestaande uit
woordgroepjes die in soberheid en aanleuning aan de algemeen
gebruikelijke voertaal huns gelijken niet hebben bij welke
andere schrijver ook. Wat het ergste is: de luttele zinnen die
Alberts wijdt aan de verhouding Aart en de bomen uit het bos,
zijn niet in staat de geheimzinnige band voelbaar te maken, die
er volgens de schrijver heerst tussen de hoofdpersoon en de
natuurwonderen. De lezer blijft buiten de magische cirkel die
Aart en de bomen omsluit".
De stijl van "De
eilanden" was waarachtig, zegt Hofstra, die van "De
bomen" is gemaniëreerd. "De symbool-vormende kracht
is eruit, het wordt de doodgewone Ot en Sien-stijl. Ongelukkig
hoeft men over dit tekort schieten niet te zijn. Integendeel:
Alberts, die een groot talent heeft, zal zijn stijl moeten
herzien, zoals destijds Bordewijk".
In "De bomen" is de auteur tekort geschoten in zijn
bedoeling: door het sobere weergeven van de omgeving en de
gesprekken der dramatis personae het binnenleven van die mensen
achter die woorden voor de lezer voelbaar te maken. Alberts
expliceert niets, maar suggereert tevens te weinig. De woorden,
zoals zij hier staan, wekken niet het juiste inlevingsvermogen
bij de lezer. Aan de "Weck-und Mahnruf" in de ziel van
het kind kan de lezer, hoe graag hij dat ook zou wensen, dan ook
niet geloven, besluit Hofstra.
A. Romein-Verschoor
Boet "De bomen"
volgens Gomperts vanwege het "Jip en Janneke"-karakter
en volgens Hofstra vanwege de "Ot en Sien"-stijl veel
aan kracht in, volgens Annie Romein-Verschoor draagt die
kinderboekstijl juist bij tot het gedeeltelijk welslagen van het
boek.
Van ieder boek, zegt zij (7), wordt een gedeelte niet
geschreven. Het is het gedeelte dat de lezer
"schrijft". "En het is een van de hachelijkste
elementen in de kunst van het schrijven, dat vermogen om
aarzelloos te beslissen of eigenlijk te wéten vóór een
beslissing nodig is: dit moet gezegd en dit alleen gesuggereerd
hier iets vastgelegd en daar een mogelijkheid opengelaten".
Dit achter-de-woorden-schrijven, het laten meespelen van de
half- en onderbewuste associaties die ze oproepen en het daarmee
samenhangend verkennen van het gebied van de droom is
onmiskenbaar de "kleur" van de hedendaagse literatuur.
"In een nog aanzienlijker versimpelde zinsbouw dan in
"De eilanden", ja, hier en daar in een voortreffelijke
Ot en Sien-stijl weet Alberts met weglating van ieder overbodig
detail het essentiële van een sfeer, een situatie, een figuur
neer te zetten. Maar de vrees voor het te veel slaat hier in een
te weinig om".
Als Aart als eerstejaars naar de stad moet, blijkt zijn liefde
voor de bomen te groot. In een twintigtal werkelijk meesterlijke
bladzijden, zegt A. Romein-Verschoor, maakt Alberts ons tot
medewetenden van het verzwegen conflict in deze vervreemde geest
onder de opgelegde relaties met wat zijn naaste medemensen
zouden moeten zijn in de ontgroeningswereld, en van zijn vlucht
terug naar de bomen.
In deze periode is het evenwicht tussen wat de schrijver en wat
de lezer "schrijft" volkomen zuiver. Maar niet het
hele verhaal door blijft dit uiterst subtiele evenwicht
gehandhaafd. Juist omdat het hier om zeer wezenlijke, maar
niettemin niet aanwijsbare en verklaarbare relaties gaat, moeten
ze duidelijk en onmiddellijk tot ons spreken. En zo bezien,
blijft er te veel onklaar in dit verhaal.
Aan het eind van haar beschouwing geeft A. Romein-Verschoor
Alberts de goede raad zich in zijn verhalen wat te matigen in
het schenken van borrels, omdat het borrel-ritueel het
onafwijsbaar merkteken van de naoorlogse roman dreigt te worden.
En Alberts vindt zij te goed voor deze
"have-a-drink"-ornamentiek.
P.H. Ritter Jr.
De journalist-literator en
bekend radio-criticus P.H. Ritter vindt "De bomen"
zonder meer een goed boek. Dat schrijft hij in "Het Boek
van Nu" (8), waarvan hij mede-redacteur is in die tijd.
Volgens hem streeft Alberts in deze roman naar de
verwerkelijking van zijn bedoeling door het prijsgeven van alle
ornamentiek. Zo simpel mogelijk schrijven, alleen maar korte
feiten boekstaven en door een groepering van die feiten de lezer
begrip geven van hun achtergrond. Aart bekijkt het leven met het
oog der verwondering. Aart is een zwijger, hij is een man van
logische conclusies, de man van: twee maal twee is vier. Hij
doet niet anders dan reageren op de vragen die hem gesteld
worden. Hij weet zich daardoor steeds te beveiligen. Hij trekt
zich in zijn eigen wereld terug en handhaaft zich, omdat hij
niet uit toewijding leeft, maar uit een geoefend bewustzijn.
Aart kan tegen de kudde op; zijn jongensjaren, die ons in deze
kleine roman beschreven worden, vormen het voorspel van een
later leiderschap.
"Wij zouden het in een vorige periode van de literatuur
ondenkbaar geacht hebben", schrijft Ritter, "dat
zonder enige nadere beschrijving, zonder een aanwending van
stemmingen of een weergave van intieme gedachten, dus door de
naakte feiten alleen, het wezen van een mensengemeenschap en van
de mensen afzonderlijk, zo feilloos duidelijk in onze
voorstelling zouden komen als in het boek van Alberts
geschiedt".
"Een dorperlijk leven, met al zijn benauwende saaiheid en
met zijn kleine, verborgen tragedies komt ons tegemoet. Al de
mensen, die hier worden opgeroepen, doen niet anders dan eten en
drinken en conversaties voeren over de meest alledaagse
onderwerpen.
Het zijn kleurloze, alleen in de allereenvoudigste dingen des
levens belangstellende types, die ons hier tegemoet treden. Maar
daaruit komt, bijna onopvallend, het verborgen bestaan van
enkelen van hen te voorschijn. De verborgen uitweidingen over de
geheimzinnigheid binnen de levens van deze schijnbaar vlakke
figuren, zijn veelvuldig."
Alberts' methode van schrijven stelt hem in staat achter de
feiten door te dringen en ons een beeld daarvan te schetsen. Zo
leren wij Aart, over wie wij hoofdzakelijk úiterlijke dingen
vernemen, tot in zijn diepste wezen kennen. Hij is, zegt Ritter,
als alle mensen die ons beschreven worden, een nummer in de
familie. Maar hij voedt zijn persoonlijkheid uit zijn trots
zelfbewustzijn, dat hij onaangetast weet te bewaren. Het zijn de
bomen, waarnaar hij verlangt en die hem altijd tastbaar of in
zijn verbeelding omringen. Deze sterke, onverwoestbare bomen
worden tot het symbool van Aarts leven: Aart is een boom, een
wezen op wie de aanvallen van het leven zullen stuiten. Aart, de
nuchtere en zwijgzame, is de drager van een hogere waarde,
waarvan de bomen het zinnebeeld zijn. De argeloosheid waarmee
het kind het leven beziet, groeit in deze mens wordende jongen
tot een onvermurwbare levenshouding.
(zonder naam)
Op 5 september '53
verschijnt in de "Nieuwe Rotterdamsche Courant" (9)
een ongesigneerd artikel over "De bomen", waarin de
schrijver Aarts liefde voor de bomen beschouwt als een
"Surrogaat voor een gemis". In dit zeer leesbaar
artikel rekent de anonymus Alberts tot de representanten van de
zgn. "lege" of "kale" roman, waartoe
bijvoorbeeld ook de jonge Hemingway gerekend moet worden. Bij
hen moet men bij ieder zinnetje bedacht zijn op een verborgen
betekenis. Op hun best zijn zij meesters van de suggestie. Wat
er werkelijk aan de hand is, wordt verzwegen; het is onzegbaar,
maar dwingend aanwezig. Dergelijke schrijvers vertrouwen erop
dat we tussen de regels zullen lezen. Met de grootst mogelijke
emotionele kuisheid verbergen zij hun ontroering.
Bij deze "kale" romankunst is zwendel, volgens de
anonieme recensent, moeilijker te ontdekken dan bij het
"volle" genre van bijvoorbeeld een Vestdijk. De
"kale" romanciers beperken zich tot het werkelijk
essentiële, dat dan bovendien nog wordt weggestopt. Zij zijn
geheel afhankelijk van de goede verstaander: zij schrijven dan
ook uitsluitend voor hem.
De interpretatie wordt geheel aan de lezer overgelaten, wat
fascinerend kan zijn. Het welslagen van een dergelijk beperkt
geheel, dat als het ware uit weglatingen bestaat, hangt intussen
volkomen af van de kracht van de suggesties. "De lezer moet
alleen kunnen vermoeden, terwijl de auteur moet schrijven vanuit
een werkelijk gevoel, een obsessie, die hij op zijn lezer moet
overdragen".
In "De bomen" is Alberts' schrijfwijze nog soberder
dan in "De eilanden". Zo "kaal" en
simplistisch bijna als "Ot en Sien"! Toch hebben de
korte zinnetjes in dit boek - met de monotone herhalingen - iets
van de obsederende fotografische scherpte van prille
jeugdherinneringen. De zinnetjes zijn wachtwoorden die weer
toegang verlenen tot het lang verloren domein van de jeugd, een
sensatie overigens die men ook heel goed in "Ot en
Sien" kan ondergaan.
De simpele dialoog staat echter even vaak in dienst van de rake
tekening van karakter en situatie. Zo is de dialoog tegelijk
"kaal", suggestief als echo's uit het land van het
kindzijn en tenslotte funktioneel voor de karakterisering van de
personages. Een van de grootste verdiensten van dit boek is
trouwens de ongemeen juiste portrettering met een absoluut
minimum aan stijlmiddelen, merkt de anonieme recensent op.
Wellicht, zegt hij, is er verband tussen het gemis van een vader
voor Aart en het voor hem hiervoor compenserende verbond met de
bomen in het bos. Die bomen ziet Aart als zijn volgelingen en
beschermers; zij geven hem een zekerheid in het leven en zoals
de zoon zich naar het voorbeeld van de vader richt, zo tracht
Aart "boom" te zijn.
"De bomen te zien als op den duur alles overheersend
surrogaat voor de vader is plausibel, niet in het minst vanwege
de introductie van een aantal mannen dat de taak van de afwezige
vader eventueel zou kunnnen overnemen. Maar oom Matthias en de
onderwijzer Barre kunnen weinig begrip opbrengen voor de waarde,
de jammerlijke noodzaak van Aarts obsessie; zij kunnen hem niet
bevrijden van zijn "boomcomplex". De aandacht van de
oom is slordig en onvolledig: Barre komt wel dichter bij de
jongen, maar door de verlegenheid en gebrek aan
toeschietelijkheid weet hij niet tot in Aarts gemoed door te
dringen. De aanstaande man van Aarts zus bevroedt eerst écht
iets van diens geheim verbond, maar dan is het te laat. Ook de
vluchtig opduikende erotiek brengt geen verlossing".
Alberts is geslaagd in het oproepen van de obsessie van een bos,
mogelijk als surrogaat voor een gemis, als dreigende zowel als
beschermende aanwezigheid.
"De bomen", zegt de schrijver aan het einde van zijn
artikel, blijft ons - onvervangbaar - bij als een niet op te
sporen en evenmin kwijt te raken droom.
J. Engelman
Het door ons bij de
bespreking van "De eilanden" in de vorige Paragraaf
reeds aangehaalde artikel van Jan Engelman (10), getiteld:
"Het gezwatel van boomblaren" (11), staat in schrille
tegenstelling tot het voorafgaande en sluit in zijn negatieve
kritiek aan bij de artikelen van Gomperts en Hofstra. Ook
Engelmm vindt, zoals zij, dat Alberts met "De bomen"
een gegeven belofte niet inlost.
Alberts heeft, zegt hij, in "De bomen" een
soortgelijke wonderlijkheid willen suggereren als in "De
eilanden", maar nu in het Nederlandse milieu. De atmosfeer
van het dorp waar Aart Duelos woont, doet denken aan de Veluwe
of de Achterhoek. Daar leeft de hoofdfiguur in een allerinnigste
verhouding met de bomen die hem in hun geheimzinnig ruisen veel
meer schijnen te zeggen dan het verkeer met mensen. Heeft Aarts
omgang met mensen iets van afwezigheid en gedachtenvlucht, met
de bomen heeft hij intiem contact; zij symboliseren voor hem
eindeloosheid, datgene wat groter is dan hijzelf zijn kan.
Het grondthema, zegt Engelman, is bijzonder goed gevonden en het
biedt alle kansen: het geheimzinnige leven der bomen, invloed
uitoefenend op een der niet zo talrijke stervelingen die daar
gevoelig voor zijn. "Het thema is, helaas, beter dan de
manier waarop Alberts het heeft uitgewerkt. Hij maakt ons wel
duidelijk, dat Aart een uitzonderlijk jongetje is, dat op eigen
wijze reageert, maar verklaren waarom er zulk een intiem en
fataal contact bestaat tussen jongen en bomen laat de schrijver
na. De betovering ontbreekt en Alberts heeft de kans gemist, ons
een boek te schenken dat misschien de Nederlandse pendant had
kunnen worden van Alain Fourniers "Le Grand
Meaulnes"."
De oorzaak van dit falen ligt, volgens Engelman, waarschijnlijk
allereerst in het summiere, in de kortheid van het boek. Het is
meer een schèts voor een boek dan een ècht boek. Aanduiden is
geen uitbeelden. Zo moet de lezer alle associaties zelf leggen,
met alle kans op onduidelijkheden en vergissingen. De auteur
heeft bijvoorbeeld verzuimd om het contact tussen Aart en twee
in opzet interessante nevenfiguren - oom Matthias en de
onderwijzer Barre - uit te diepen.
Zeker had hij ons het dichterlijke ingesponnen-zijn van Aart in
zijn bomencomplex duidelijker en gevoeliger moeten overbrengen.
De korte, droge, prentenboek-achtige stijl past evenmin bij het
thema, vindt Engelman. In die stijl zit iets opzettelijk
kinderlijks en naïefs en men vliegt er niet in, omdat men de
bedoeling bespeurt. "Het tik-tak-tok van Alberts in dit
verhaal werkt vermoeiend" zegt hij, "en maakt de
indruk van averechtse eenvoud".
Engelman vindt dus, evenals Gomperts en Hofstra, dat de
prentenboek-stijl (van een "Ot en Sien" bijvoorbeeld)
afbreuk doet aan het boek; Annie Romein-Verschoor en ook de
anonieme auteur van het artikel in de N.R.C. (zie boven) spraken
zich juist op die grond uit vóór "De bomen". Het
blijft een controversieel punt.
G. Smit
Gabriël Smit neemt aan de
discussie deel. Hij leest het stuk van Engelman en reageert 4
dagen later in "De Volkskrant" (12).
Al eerder besprak hij "De bomen" en - de chronologie
eerbiedigend - besteden we daarom eerst aandacht aan dat
artikel, "Een klein meesterwerk" (13) geheten, dat na
zijn verschijnen in "De Groene Amsterdammer" ook in
"Roeping" wordt opgenomen, waar het "Een klein
meesterstuk" (14) heet. We brachten dit artikel reeds in
Paragraaf 1 (blz.250) ter sprake.
Smit vindt "De bomen" een voortreffelijk boekje; in
zijn genre een meesterwerkje. Het is, zegt hij, een wonderlijk,
haast onbegrijpelijk simpele vertelling van een jongen die met
zijn moeder en zijn zusje buiten gaat wonen en een verbond sluit
met de bomen van het bos. De schrijver legt dat verbond niet
uit, hij constateert het zelfs nauwelijks; ook de andere figuren
uit de vertelling commentariëren het niet, zij kennen het niet;
slechts één ervan heeft even een vaag vermoeden. Maar
niettemin is dit verbond van een ongemeen sterke,
allesbeheersende realiteit, een volstrekt elementair
aangesproken-zijn door het wezen der natuur. Men zou het een
vorm van aardse mystiek mogen noemen, meent Smit. Het heeft met
de pure mystiek zeker de onuitsprekelijkheid gemeen, zegt hij,
en het tekent Alberts' meesterschap dat hij, die
onuitsprekelijkheid eerbiedigend, haar toch zo suggestief, haast
tastbaar weet op te roepen. Met "een uiterste economie der
middelen, met werkelijk haast niets. Maar wat er is, is
waargenomen en genoteerd met een nergens verzwakkende, zeer
diepe en liefdevolle aandacht, gezeefd door een zeldzaam zuiver,
essentieel waarnemingsvermogen".
Gezien de inhoud van bovenstaand artikel, is het niet
verwonderlijk dat Smit, na lezing van Engelmans artikel (15),
opnieuw de pen ter hand neemt ten einde Engelman (en ook
Hofstra) nog eens uit te leggen, waarom hij "De bomen"
een "juweel van een boekje" vindt (16).
Engelman signaleerde in "De bomen" een reeks
eigenschappen die hem hebben teleurgesteld. Smit signaleert
diezelfde eigenschappen, maar ze hebben hem juist verrukt! Met
andere woorden: wat Engelman als tekorten ervaart, ervaart Smit
juist als kwaliteiten.
Beiden vinden de opzet van het verhaal schitterend. Maar terwijl
Engelman vindt dat Alberts kansen heeft laten liggen, dat hij
niets zegt over het mysterieuze contact van de jongen met de
bomen zelf, dat hij alleen suggereert en niets uitwerkt, vindt
Smit juist dat het meesterlijke van het boekje schuilt in alleen
maar dat suggereren en niets meer. De bijzondere kwaliteit is
juist aan dat minimum te danken, vindt hij. Het boek is uiterst
sober, maar in deze soberheid voortreffelijk. Misschien laat
Alberts soms te veel aan de verbeelding over. Akkoord, zegt
Smit, maar de auteur doet dit zo fijnzinnig, zo eerlijk, zo
beheerst, dat men er niets dan grote bewondering voor kan
hebben. "Ik heb", zegt hij tenslotte, "sinds lang
geen oorspronkelijk Nederlands proza gelezen, dat mij zo heeft
geboeid en ontroerd. Het behoort tot de rijkste boekjes die ik
de laatste tijd onder ogen kreeg".
J. Greshoff
Nog diezelfde maand
september schrijft Jan Greshoff in jubelend proza een artikel
over "De bomen" in "Het Vaderland" (17) dat
later in zijn geheel wordt opgenomen in een breedvoeriger
beschouwing die in juni 1954 in "Standpunte"
verschijnt (18). Greshoff noemt "De bomen": "een
wonder!". "Hier is men er van meet af aan zeker
van", schrijft hij, "dat men nooit te voren iets zo
merkwaardigs onder de ogen kreeg. Het merkwaardige van Alberts
schuilt in het zo zeldzame vermogen om het allergewoonste, door
toverkracht, tot het meest ongewone te maken. Wanneer hij, in
een bepaalde atmosfeer en met een bepaalde spanning zegt: goeie
morgen, is het of deze woorden het alleréérst sedert de
schepping gesproken zijn. En zo is het van het begin tot het
einde in dit merkwaardige boekje". Alberts heeft, zegt
Greshoff, alles zo banaal mogelijk uitgekozen: banale mensen,
banale gebeurtenissen, banale gesprekken in een banale omgeving;
maar van die opeenhoping van banaliteit maakt hij een verhaal
van een ongehoordheid die verbijstert.
De mensen zijn nieuwe mensen, de gewoonste mededelingen die zij
doen, worden tot orakeltaal. Een simpele alledaagse volzin
krijgt de nadrukkelijkheid en bezweringsmacht van een Spreuk.
Hiermee, zegt Greshoff, bereikt Alberts een ongekend komisch
effekt. Hij is de uitvinder van een nieuwe humor, die niet
schuilt in de toestanden en verhoudingen die hij tekent, maar in
de wanverhouding tussen de eenvoudige betekenis van het woord en
de lading die de schrijver eraan toevoegt. Onbelangrijke mensen
en gebeurtenissen worden over-belangrijk, hoewel Alberts er wel
voor waakt zijn mensen altijd menselijk en van menselijke
afmetingen te houden.
Alberts herschept zijn mensen, landschappen en gesprekken tot
iets geheel anders, van een andere structuur en vooral met een
ander bestaansdoel uitgerust. "Alle handelingen", zegt
Greshoff, "krijgen de wijding van een onafwendbaar noodlot,
alle woorden de nadrukkelijkheid van een eeuwige formule, alle
mensen iets van de plechtige onvermijdelijkheid van figuren in
een onveranderlijk verband. Allen die in dit verhaal optreden
zijn Gestalten, of liever Bijna-Gestalten, want zij weten steeds
nog juist te ontsnappen aan de verstarring. Zij zijn ook
Bijna-Zinnebeelden, omdat zij wel een zinnebeeldige betekenis
bezitten, maar niets aan natuurlijkheid inboeten".
"Hier wordt niet ònze wereld weergegeven" vervolgt
Greshoff, "maar een totaal nieuwe die zo volledig
afhankelijk is van zijn schepper, dat wij er onmogelijk ooit
onze wereld in kunnen ontdekken. We geraken in een wonderwereld.
Men moet voor een boek als dit voorbestemd zijn. Nuchtere mensen
noemen dit nonsens. Maar zij die het wonderlijke en de
wonderlijke humor erin weten te ontdekken, noemen het als ik,
een verrukkelijk meesterwerkje, poëtisch in de zin van geladen
met een bovennatuurlijke spanning".
Tenslotte zegt Greshoff: "Ik hoop dat uit het bovenstaande
overduidelijk blijkt hoe dr. Alberts in de Nederlandse
letterkunde iets werkelijk nieuws, iets waarlijk ànders
gebracht heeft. Hij is de schepper van een onbekende schakering:
oorspronkelijk maar nimmer buitenissig. Het is niet overdreven
hem te beschouwen als tot nu toe de belangrijkste schrijver die
de naoorlogsejaren ons geopenbaard hebben".
B. Stroman
Ben Stroman oordeelt in
zijn artikel in het "Algemeen Handelblad" van 14
november 1953, dat reeds in Paragraaf 1 (19) ter sprake kwam,
niet helemaal gunstig over "De bomen" (20).
De versobering, in "De eilanden" meesterlijk
gehanteerd, heeft volgens hem in "De bomen" geleid tot
kinderachtige verschraling: "Hier is de voor elke opsmuk
bevreesde schrijftrant verworden tot een hinderlijk
stokken" schrijft hij. "De beschrijvingsafkeer roept
een schrijfonmacht op. De lezer strompelt over obstakels als een
uitdentreure herhaald, zei Meintje, vroeg Aart, zei Marie, vroeg
Mientjes vader".
Toch mag men, waarschuwt Stroman, niet in de verleiding komen
dit boekje te rangschikken onder de onbeduidende stuntelige
verhaaltjes uit een goedkoop weekblaadje. "De bomen"
wekt eerder de indruk van een nog juist niet geslaagd procédé,
want het opmerkelijke ervan is, dat men sterker geboeid en
bewogen wordt door het niet geschreven verhaal. Wat Alberts
vertelt, camoufleert en suggereert tegelijkertijd wat hij wil
meedelen.
Al met al vindt Stroman "De bomen" een zeer bijzonder
werkje. "Misschien", zegt hij, "dat Alberts ooit
met een uiterlijk verhaal volkomen een verzwegen verhaal
gestalte zal kunnen geven".
Beleefde "De
eilanden" in 1954 nog een tweede druk, rond "De
bomen" blijft het stil. Misschien had het betrekkelijke
succes van Alberts' eerstelling te maken met het
"Indische" karakter ervan en was dientengevolge
Alberts wellicht al tot een vertegenwoordiger van de Indische
letterkunde uitgeroepen, die voortaan in zijn boeken rond de
evenaar diende te blijven. Hoe het ook zij: "De bomen"
komt evenals de tweede druk van "De eilanden" spoedig
bij De Slegte terecht. In het Gids-interview met Bernlef en
Schippers (21)zegt Alberts hierover:""De bomen"
is helemaal niet gegaan. Ik denk dat daar een negenhonderd à
duizend van verkocht zijn. Ik krijg jaarlijks een afrekening en
daar staan er dan vijf of zes op".
Rob Nieuwenhuys wijt dit slechte verkoopresultaat vooral aan de
niet onverdeeld gunstige kritiek die het boek kreeg. Hij
schrijft (22):""De bomen" (is) een
jeugdexploiratie die veel te weinig gekend en slechts door
enkele recensenten naar waarde werd geschat. Sommigen vinden het
boek niet best, maar schrijven, vergoelijkend, dat Alberts wel
een volgende keer revanche op zichzelf zal nemen". Geert
van Oorschot, de uitgever van het boek, valt Nieuwenhuys hierin
bij. ""De bomen", zegt hij (23), "werd
evenmin verkocht als "De eilanden". Er werd nauwelijks
in de pers aandacht aan besteed en op enkele uitzonderingen na
bewezen de litteraire critici dat ze niet lezen konden en niet
in staat waren zeldzame kwaliteit te onderscheiden van vulgaire
retoriek".
Na het verschijnen van "De vergaderzaal" (in 1974) en
tijdens de daarmee gepaard gaande Alberts revival wordt ook de
(gebonden) uitgave van "De bomen" herdrukt; die
(ingenaaide) tweede druk verschijnt in het najaar van 1975. Een
drietal vooraanstaande critici neemt de gelegenheid te baat om -
bijna een generatie na de eerste druk! - waardering voor die
herdruk uit te spreken.
WAM. de Moor
In "De Tijd" van
29 febr. 1976 (24) schrijft Wam de Moor het volgende over
"de zo ontzaglijk aardige roman "De bomen"":
Het boek fascineert door de zeer eenvoudige zinsbouw die zich in
zowel de beschrijvingen als in de dialogen doet gelden en door
de daarmee samenhangende wijze waarop de verbeeldingswereld van
het centrale personage wordt opgeroepen.
Aarts eenzelvigheid en eigenzinnigheid vormen de basis voor een
sterk karakter. De bomen uit zijn jeugd ervaart hij als het
oriëntatiepunt voor zijn bestaan; vandaar dat hij aan het einde
van de roman de studentensociëteit vol zinloze verwarring
ontloopt en zich in een taxi tientallen kilometers ver laat
rijden om in het bos van zijn jeugd te kunnen uitstappen.
Hoewel een zekere gemaniëreerdheid in stijl aan dit verhaal
niet vreemd is, wat volgens De Moor waarschijnlijk de negatieve
kritiek ten gevolge heeft gehad, blijkt er, zegt hij, voor de
lezer die zich overgeeft aan een tekst, waarin binnen enkele
regels vele woorden worden herhaald, veel te genieten over. Zo
is er het fraai symbolisch gegeven van het motief van de
theemuts (als kind zit Aart altijd met de theemuts op) en de
hoed (als kaalgeschoren groen draagt hij hardnekkig een hoed).
"De bomen" lijkt van A tot Z realistisch, maar er
worden heel vaak kleine haakjes naar het onder- of
bovenbewustzijn uitgestoken. Tenslotte zegt De Moor: "De
eigen aard van het proza, dat zeer ritmisch is, is bepalend voor
het grote, eigen-aardige schrijverschap van Alberts".
Carel Peeters
Een week na de
literair-criticus van "De Tijd" bespreekt Carel
Peeters, letterkundig redacteur van "Vrij Nederland",
de roman van Alberts (25). Hij gaat daarbij in op het uit 1953
(!) daterende artikel van Jan Greshoff dat hierboven ter sprake
is gebracht (zie bladzijden 273-274).
Peeters ontkent dat het proza van Alberts iets
"toverachtigs" heeft, zoals Greshoff beweert. Het is
een bekend verschijnsel, zegt hij, om als je iets niet direct
duidelijk is, te zeggen dat het tovenarij zal zijn. Greshoff
weet volgens Peeters weinig duidelijk te maken; hij put zich uit
in literair kritisch gemummel om het mysterie van Alberts'
schrijverschap te verklaren voor niet geheel nuchtere mensen.
Greshoff verheft het proza van Alberts van de grond met woorden
als: "wijding", "noodlot",
"plechtig" en "bijzondere macht". En
natuurlijk is het dan "geladen met een bovennatuurlijke
spanning".
"De tot in het bovennatuurlijke reikende puntmuts van
Greshoff verleent aan het proza van Alberts een dimensie die er
niet is", vervolgt Peeters. Greshoff kan er kennelijk geen
genoegen mee nemen dat Alberts over gewone dingen en mensen
schrijft en dat daar geen metafysische betekenis achter steekt.
Het karakteristieke van Alberts' proza is nu juist de
natúúrlijke spanning.
De betekenis die een landschap, huis, boom, een eigenschap van
iemand hebben, zegt Peeters, zingt zich bij Alberts niet los: de
betekenis hoort en vloeit voort uit die dingen zelf en stijgt er
niet bovenuit. Alberts geeft gebeurtenissen of mensen die
werkelijk hebben plaatsgehad of bestaan, betekenis in een
verhaal en houdt zich daarbij aan de feiten.
"De subtiele charme van "De bomen", waarvan men
zich langzaam bewust wordt, wordt", zegt Peeters, "in
belangrijke mate bepaald door het in alle talen zwijgen over
zulke ingrijpende omstandigheden als de afwezigheid van een
vader. Hoewel er met geen woord over gesproken wordt, weet je
als lezer dat Aarts moeder een moedige vrouw is".
Alberts introduceert Aarts verhouding met de bomen met
stilistische vaardigheid. Al op de tweede pagina vraagt Aart
zijn zusje, waar het boek van het "slingerjongetje"
is; de lezer weet nu dat hij geboeid is door het verhaal van
David en de reus. Aart vraagt of het huis van dat
slingerjongetje in het bos staat. Uit zijn gedachtenspinsels
volgt al snel het verlangen om een huis midden in het bos te
hebben. Met oom Matthias bespreekt hij in deze geest de
mogelijkheid dat de bomen de reuzen zijn.
De eerste bladzijden geven volgens Peeters de ontwikkeling weer
van een kinderlijke fantasie naar een volwassen-wordend
verlangen.
Ook de toon van die bladzijden geeft die ontwikkeling weer: door
korte zinnen, kinderlijke en huiselijke dialogen schrijft
Alberts in het begin bijna een kinderboek.
De bomen, zegt Peeters, hebben zonder twijfel een symbolische
betekenis, maar die doet door die geleidelijke ontwikkeling van
de verstandhouding natuurlijk, psychologisch begrijpelijk aan.
Alberts laat de betekenis van de bomen niet door Aart zelf
aangeven: hij laat dat doen in de vorm van contrast: de
onderwijzer Barre stelt belang in Aart. Wat deze Barre al gauw
in Aart ziet is een zekere onverzettelijkheid, een onderhuidse
wil en evenwichtigheid. Dat is iets waarin hijzelf niet
uitblinkt. Het contrast is duidelijk. Aart immers doet wat
hijzelf wil, en dat is het bouwen van een aarden burcht op een
open plek in het bos, gadegeslagen door de bomen; hij is niet
bang, niet beschaamd, niet schichtig en stelt zich zelfs aan
Barre voor als Aart Aardenburg.
Karakteristiek voor de argeloze manier waarop Alberts de, wat
men noemt, thematische structuur van "De bomen"
aanbrengt, is volgens Peeters het bezoek van Aart aan de aarden
burcht als hij bijna negentien is: de burcht is ingezakt en
nagenoeg niet meer te herkennen, maar "de bomen zagen er
nog net zo uit als vroeger".
Alberts, zegt Peeters, onthult tegen het einde van het boek pas
Aarts werkelijke achternaam. Hij doet dan mee aan de groentijd;
hij blijkt dan Duclos te heten, en dat is toepasselijk want
"clos" is het Franse woord voor een door bomen
afgesloten stuk land. Aart doet nauwelijks mee aan de groentijd;
's nachts keert hij terug naar zijn landschap. (Wat Peeters hier
beweert, is niet waar; reeds op blz. 61 van het boek, halfweg de
roman dus, wordt de naam Duclos genoemd!)
Omdat Aart niet veel praat, zijn het de mensen in zijn omgeving
die hem, over hem pratend, zijn karakter geven. De verloofde van
zijn zus zegt: "Bij Aart heb ik altijd het gevoel, dat hij
aan het hoofd staat van een troep volgelingen, horigen".
Alleen, merkt Peeters op, zijn die horigen geen mensen, maar het
is de verstandhouding met het landschap, het bos, de bomen.
"De bomen", besluit hij, is een roman over de sterke
neiging om een langzaam maar zeker gevormd mentaal landschap aan
te laten sluiten bij het landschap dat men kan zien. Een roman
over iemand die een omgeving voor zichzelf wil. Dat is typisch
voor het hele oeuvre van Alberts. In zijn werk komen veel
personages voor die een omgeving zoeken die passend voor hen is,
en die een vreemde omgeving niet kunnen annexeren, omdat die een
dreigende en vijandige indruk maakt.
"De bomen" is Nederlands beste
"streek"-roman d.w.z. de streek onder de schedel: daar
is het landschap gevormd.
K. Fens
Tenslotte verschijnt nog
net vóór de lente van 1976, als het boek bijna 23 jaar geleden
voor het eerst verscheen, een recensie van Kees Fens in "De
Volkskrant", waarvan de inhoud op het volgende neerkomt
(26):
"De bomen", zegt hij, is een in veel opzichten heel
ongewone roman. Het hoofdverhaal ligt onzichtbaar achter veel
feiten en feitjes, die inhoudelijk een vrij traditionele
vertelling vormen. Het hoofdverhaal ligt evenzeer onzichtbaar
erachter of eromheen als de grote bossen rond het dorp Apeldoorn
voor de bewoners ervan.
In een uiterst beknopte taal zijn de meeste dialogen geschreven.
Zo beknopt en met zoveel uit de soberheid volgende herhalingen,
dat de eenvoud vaak iets kinderlijks krijgt: er ontstaan
dialogen voor beginnende lezers. Aart neemt met maar een enkel
woord aan de dialogen deel; hij is het hele verhaal door
onzichtbaar, hij valt niet op. Hij leeft temidden van de
familie, maar hij is elders. In de bossen. Zijn leven dáár,
een voortdurend leven, ook al staat hij helder en duidelijk in
de huiskamer, is het bijna onzichtbare hoofdverhaal, waarvan
uiteraard op verschillende manieren zo veel gesuggereerd wordt,
dat het in elk geval voelbaar is. De roman beschrijft dus hoe
Aart er steeds is, maar ook steeds elders leeft. Als
"boswezen" is hij even ontoegankelijk als de grote
geheimzinnige bossen. De mensen in zijn omgeving kunnen niet of
nauwelijks tot hem doordringen. Het leven van Aart is het geheim
tussen hem en de bossen, waarnaar hij op het eind van de roman
terugkeert en die hij nooit meer verlaten zal. Hij is definitief
onzichtbaar geworden. Juist aan het suggereren en het nauwelijks
uitschrijven dankt deze heel mooie roman zijn kracht, die de
kracht is van poëzie. "De bomen" is, zegt Fens, het
best te omschrijven als de geschiedenis van een innerlijk leven
in de schijngestalte van een feitenrijk verhaal. Soms wordt die
feitelijkheid te zeer overdreven en uitgewerkt, waardoor de
bossen onhoorbaar worden. Dan wordt "De bomen" even
een gewone roman. Ook de dialogen uit de bladzijden die Aarts
kinderjaren belichten, vallen wat uit de toon. De eenvoud wordt
hier kenmerk van het al te ware. Voor het overige is de poëzie
van de roman onvolprezen.
Fens vindt "De bomen" het mooiste bosboek uit de
Nederlandse letteren, terwijl aan die bossen in beschrijvingen
nauwelijks wordt geraakt; tegelijk is op heel subtiele wijze de
grote bekoring van het verdwijnen, de onzichtbaarheid,
beschreven.
Kreeg "De
eilanden" unaniem een goede pers, over "De bomen"
zijn de meningen verdeeld. Zo vinden Gomperts, Hofstra en
Engelman dat Alberts de met "De eilanden" gewekte
verwachtingen niet heeft ingelost. Volgens hen leidt de techniek
van verzwijgen en suggereren (die in "De eilanden"
optimaal werkte) in "De bomen" tot (kinderachtige)
verschraling, waardoor de roman te veel het aanzien krijgt van
een kinderboek, een "Ot en Sien"-verhaal. De figuren
erin blijven vage, algemene gestalten (Gomperts), schimmen
(Hofstra). Anderen vinden dat in "deze voortreffelijke
"Ot en Sien"-stijl" (A. Romein-Verschoor), die
aan een H.B.S.-opstelletje doet denken (Govaart), juist de grote
kracht van het boek schuilt. Deze tot de uiterste soberheid
teruggebrachte eenvoud maakt "De bomen" tot een
meesterwerkje (Smit). Alberts, een meester der suggestie (27),
hanteert dit achter-de-woorden-schrijven (A. Romein-Verschoor),
dit alleen maar suggereren (Smit), als weinig anderen. Zijn
zuinigheid boezemt vertrouwen in (Bittremieux).
Greshoff noemt het boekje "een wonder"; de figuren
erin worden tot Bijna-Gestalten, nieuwe mensen. Het is een
"verrukkelijk meesterwerkje, poëtisch in de zin van
geladen met een bovennatuurlijke spanning". Carel Peeters
ontkent dit laatste ten stelligste; Alberts moet het volgens hem
juist van natuurlijke spanning hebben. Maar ook hij komt tot de
vaststelling dat "De bomen" een geslaagd boek is,
"Nederlands beste "streek"-roman". Fens,
tenslotte, noemt Alberts' roman: "het mooiste bosboek uit
de Nederlandse letteren".
Van Oorschot behoeft er dus
achteraf geen spijt van te hebben, dat hij na het uitgeven van
"De eilanden" - al werd dat dan nauwelijks verkocht -
Alberts verzocht een nieuw boek te schrijven. Alberts' arsenaal
van ontroeringen en ervaringen leek hem onuitputtelijk (28). Hij
kreeg het gelijk aan zijn kant zeker toen hij "De
bomen" een tweede druk gunde. Sindsdien staat hij niet meer
alleen in zijn opvatting, "dat "De bomen" een
zeer veronachtzaamd juweeltje uit de litteratuur over kinderen
(is), waarvoor men alle Bartjes, Merijntjes en Kleine Johanessen
cadeau kan krijgen" (29), al noemt Alberts het zelf
"een lief maar bijzonder vaag verhaal, waarin de spanning
ontbreekt" (30).
Noten bij Paragraaf 2
- H.A. Gomperts.,
"Pruimejantjes en Woutertjes",
Het Parool, 18 juli 1953
- Ibidem
- C.J. Kelk: 'In.a.v. "De bomen" door A.
Alberts",
De Groene Amsterdammer, 1 augustus 1953
- C. Bittremieux: "Een tweede maal A. Alberts. En nog
verrassend",
De Nieuwe Gids, 2 augustus 1953, blz. 9 en 10
- Th. Govaart: "Bomen als hoofdpersonen",
De Nieuwe Eeuw, 8 augustus 1953, blz. 8
- J.W. Hofstra: "Alberts' nieuwe boek:
stijlproblemen",
Elseviers Weekblad, 22 augustus 1953
- Annie Romein-Verschoor: "Achter de woorden
schrijven",
Critisch Bulletin XX, 1953, blz. 455-459
- P.H., Ritter Jr.: "Met het oog der verwondering.
Twee merkwaardige schrifturen",
Het Boek van Nu VII, september 1953, blz. 6-7
- "Surrogaat voor een gemis",
Nieuwe Rotterdamsche Courant, 5 september 1953
- Zie bladzijde 251
- Jan Engelman: "Het gezwatel van boomblaren. Een
ontbrekende betovering",
De Tijd, 12 september 1953
- G. Smit: "Voor en tegen A. Alberts' "De
bomen". Objectieve letterkundige voorlichting of
persoonlijke smaak?",
De Volkskrant, 16 september 1953
- G. Smit: "Een klein meesterwerk",
De Groene Amsterdammer, 1 augustus 1953
- G. Smit: "Een klein meesterstuk",
Roeping 29, zomer 1953, blz. 337-338
- Jan Engelman: "Het gezwatel van boomblaren. Een
ontbrekende betovering",
De Tijd, 12 september 1953
- G. Smit: "Voor en tegen A. Alberts' "De
bomen". Objectieve letterkundige voorlichting of
persoonlijke smaak?",
De Volkskrant, 16 september 1953
- Jan Greshoff: "A. Alberts: met tovermacht bekleed.
"De bomen", een verrukkelijk
meesterwerkje",
Het Vaderland, 26 september 1953
- Jan Greshoff: "Nederlandse Proza",
Standpunte junie 1954, 8ste jaargang, blz. 64-69
- Zie bladzijde 251
- B. Stroman: "Meesterlijke verhalen en een bijna
geslaagde novelle", Algemeen Handelsblad., 14
november 1953
- J. Bernlef/K. Schippers: "Gesprek met A.
Alberts",
De Gids, jrg. 127, 1964, blz. 44
- R. Nieuwenhuys: "Franse herinneringen van A.
Alberts",
Het Parool, 28 december 1963
- G.A. van Oorschot: "De ontdekking van
Alberts",
VARA-gids, 11 december 1976, blz. 8
- Wam de Moor: "De billijke bekroning van A.
Alberts",
De Tijd, 29 februari 1976
- Carel Peeters: "Een landschap achter het
voorhoofd",
Vrij Nederland, 6 maart 1976
- Kees Fens: "Een onzichtbaar verhaal over een
onzichtbare hoofdfiguur",
De Volkskrant, 20 maart 1976
- "Surrogaat voor een gemis",
Nieuwe Rotterdamsche Courant, 5 september 1953
- G.A. van Oorschot: "De ontdekking van
Alberts",
VARA-gids, 11 december 1976, blz. 8
- Ibidem
- K. Schippers/R. Nieuwenhuys: "De geschiedenis van
A. Alberts",
Hollands Diep, 20 december 1975
|