Inhoudsopgave
Voorwoord
Inleiding
Hoofdstuk I
Hoofdstuk II
Hoofdstuk II.1
Hoofdstuk II.2
Hoofdstuk II.3
Hoofdstuk II.4
Hoofdstuk III
Hoofdstuk III.1
Hoofdstuk III.2
Hoofdstuk III.3
Hoofdstuk III.4
Hoofdstuk III.5
Hoofdstuk III.6
Nabeschouwing
Hoofdstuk IV
Hoofdstuk IV.1
Hoofdstuk IV.2
Hoofdstuk IV.3
Hoofdstuk IV.4
Hoofdstuk IV.5
Hoofdstuk IV.6
Hoofdstuk IV.7
Hoofdstuk IV.8
Nabeschouwing
Handleiding.....
Bibliografie.....
Bijlage I
Bijlage II
Bijlage III |
Paragraaf 7
"Haast hebben in september"
Tegelijk met "In en
uit het paradijs getild" verschijnt in de lente van 1975
het zesde en tot nu toe laatste boek van Alberts: "Haast
hebben in september" (1), genoemd naar een van de in het
boek gebundelde verhalen, die alle tussen de jaren 1955 en 1975
zijn geschreven (2).
Met de uitgave van dit zesde boek gaat een oude wens van Rob Nieuwenhuys
in vervulling. In zijn artikel van 28 december 1963 in "Het Parool"
(3) - het kwam in Paragraaf 4 en 6 ook al ter sprake (4) - herinnert
hij aan "De Nachtegalen van de keizer", dat in 1962 in "Bouquet",
het huisorgaan van Oud-wijnkopers, verschenen was (5). "Het is",
zegt Nieuwenhuys, "méér dan alleen maar waard herdrukt te worden
in een letterkundig tijdschrift of later in een kleine bundel met nog
een paar andere verhalen als: "De kamer zonder deuren" of
"Zee, onvergetelijke zee van Perou" - het is zonder meer een
meesterlijk tot in alle geledingen uitgekiend verhaaltje. Ikzelf geef
voor deze nauwelijks tweeduizend woorden heel wat romans van vandaag
en vroeger cadeau".
Aanvankelijk zou het boek
ook naar "De Nachtegalen van de keizer" genoemd zijn,
dat mèt "Zee, onvergetelijke zee bij Perou" en
"Cadiz. de kamer zonder deuren" (inderdaad) deel
uitmaakt van de 14 gebundelde verhalen. Over die titel-kwestie
zegt Alberts in de "Haagse Post" van 25 januari 1975:
"Daar hebben we wel over gedacht en we hebben het aan
verschillende andere mensen gevraagd. En stuk voor stuk zeiden
ze: oh nee. Er was er zelfs een bij die zei: dat lijkt te veel
op een sprookje van Andersen. Nou was dat ook de bedoeling. Maar
men vond die andere toch beter. Ach, misschien vergissen ze zich
wel hoor. Maar ja, ik vind het wel goed, ze moeten maar
zien" (6).
De titel "doet" het kennelijk goed; het boek wordt
althans uitstekend verkocht. In de "Haagse Post" van
19 juli 1975 wordt onder de kop "Unicum" bij het
succes stilgestaan (7). Dan staat Alberts met drie titels op de
"Haagse Post-Toptien". Met "Aan Frankrijk
uitgeleverd", "In en uit het paradijs getild" en
"Haast hebben in september" is Alberts op dat moment
de best verkochte auteur in Nederland.
"Ja, drie boeken van Alberts tegelijk op de markt: wie had
dat ooit gedacht", roept een criticus uit (8). Alberts zelf
zeker niet: "Heel wonderlijk ja, ja" zegt hij (9),
"ik begrijp het nog niet helemaal goed, maar ja, gelukkig
hóef ik het niet te begrijpen. Het leek me notabene riskant om
met drie boeken tegelijk te komen, maar Van Oorschot zei: het is
precies omgekeerd, ze steunen mekaar en hij heeft nog gelijk
ook".
P.H. Dubois
Op 19 juli, de dag waarop
in de "Haagse Post" van het "Unicum" (zie
boven) sprake is, verschijnt ook de eerste bespreking van
"Haast hebben in september". Zij is van de hand van
Pierre H. Dubois (10). Hij verheugt zich over het wijze besluit
van Van Oorschot om - gebruik makend van de goede conjunctuur
die na "De vergaderzaal" is ontstaan - het drietal
bovengenoemde boeken ongeveer gelijktijdig te doen verschijnen.
"Haast hebben in september" bevat geen mémoires zoals
de beide andere boeken, merkt hij op. Het is een bundeling van
stukken die tamelijk heterogeen van inhoud zijn. Sommige ervan
zijn historische schetsen, spelend in de tijd van Napoleon of in
andere eeuwen in Frankrijk of Schotland. Andere zijn korte
schetsen of vertellingen die zuiver aan de verbeelding zijn
ontsprongen, misschien berustend op eigen ervaringen, maar
eenvoudig gegeven als verhaal, zoals het prachtige "Zee,
onvergetelijke zee bij Perou".
"Ofschoon zich hier de historische chroniqueur die Alberts
ook bij momenten is, mengt met de zuiver creatieve
schrijver", zegt Dubois, "is hier toch in bijna elk
verhaal in de eerste plaats deze laatste aan het woord. Want
zelfs de op historische gegevens berustende verhalen danken hun
kwaliteit aan hun subtiele, ironische en tegelijk ernstige
literaire talent van de auteur".
J. Huisman
Jan Huisman, die op 26 juli
voor het "Algemeen Dagblad" onder meer "Haast
hebben in september" bespreekt (10), vindt Alberts daarin
op zijn best. Zijn voorkeur gaat uit naar de historische
verhalen uit de bundel.
Ab Visser
In de "Leeuwarder
Courant" van 23 augustus bespreekt Ab Visser Alberts'
nieuwste boek (12). Hierin, zegt Visser, is Alberts van
chroniqueur tot literator geworden, althans gedeeltelijk.
Slechts enkele verhalen zijn in de ik-vorm geschreven, zonder
dat men de auteur overigens met de ik-figuur behoeft te
identificeren. In het titelverhaal is Alberts de zeer erudiete
en ter-zakekundige amateur-historicus en chroniqueur, die
historische feiten en data stipt vermeldt. Helaas wordt dit op
zich interessante verhaal onduidelijk door de onoverzichtelijke
hoeveelheid namen in een te kort bestek en daardoor blijft het
als "verhaal" vlak. Beter vindt Visser het historische
fantasie-verhaal "De onbekende maarschalk"; goed is
ook "De berg van Soria", het verhaal van een illusie
dat in Spanje gesitueerd is en de symboliek van een
"droomhuis" behandelt, een motief dat men meer in het
werk van Alberts aantreft. Want droom- en spook-huizen trekken
Alberts aan en alleen via deze symbolische omwegen kan men iets
over zijn innerlijke leven raden. Visser vindt het een geslaagde
bundel, waarin het titelverhaal overigens lang niet het beste
is, al blijft het mogelijk dat de schrijver daar anders over
denkt.
Vera Illes
Naar aanleiding van het
succes van het drietal boeken, dat weken lang aanhoudt, wordt
Alberts (weer eens) geïnterviewd. In een vraaggesprek dat Vera
Illes voor het NRC/Handelsblad met hem heeft en dat op 15
augustus wordt gepubliceerd (13), blijkt Alberts dat plotselinge
succes nog steeds "een onbegrijpelijke zaak" te
vinden. "Ik vind het natuurlijk wel leuk dat er ineens zo'n
belangstelling voor bestaat", zegt hij, "maar ik lig
er niet wakker van. Het verbaast me allemaal wel een
beetje".
Voorts trekt tijdens het vraaggesprek Alberts' leven nog eens
aan ons oog voorbij.
Hanneke Wijgh
Op 3 september bespreekt
Hanneke Wijgh "Haast hebben in september" in "De
Nieuwe Linie" (14). (Haar artikel kwam al eens ter sprake
(15).)
Zij onderscheidt in de bundel 3 kategorieën: a.) historische
schetsen ("De spoken van de Ben Alder"; "De moord
in de rue Quincampoix"; "Schot" en het
titelverhaal, dat zij het beste vindt); b.) er is één
biografische vertelling: "1945-1940, of het verloren gaan
van een terugkerende zoon"; c.) de andere 9 verhalen vallen
onder het literaire genre. In een enkel verhaal wordt naar de
historie gelonkt zoals in "De onbekende maarschalk"
waarin een jongen wegdroomt naar de Napoleontische tijd.
In deze afdeling vindt Wijgh slechts twee verhalen echt goed:
"De Nachtegalen van de keizer" en "Zee,
onvergetelijke zee bij Perou": "ze zijn
schitterend", meent zij, "en hebben alle kwaliteiten
van "De eilanden"."
In "De Nachtegalen van de keizer" wordt niet over
ruzie gerept, nog minder over wederzijdse liefdesbetuigingen.
Wat er niet staat, is toch duidelijk aanwezig: de liefde van.de
man voor de vrouw die hem verlaat. Ook "Zee, onvergetelijke
zee bij Perou" is zo'n verhaal vol ingehouden emotie. Twee
mannen maken een reis van Amerika naar Perou, dagenlang zien ze
de zee, tot vervelends toe. Als ze daarna in een bus door het
Andesgebergte rijden, vragen ze plots de chauffeur om te
stoppen, omdat ze een glimp van de zee zien.
E. Huizing
Op 11 september schrijft
Everhard Huizing in het "Nieuwsblad van het Noorden"
onder andere (16) over "Haast hebben in september".
Hij vindt het een uitstekend boek voor wie nog kennis met
Alberts moet maken. Bijna alle elementen en toonaarden die in
Alberts' overige werk aanwezig zijn, zegt hij, kan men hierin
terugvinden: het levendig en niet zonder humor vertelde
titelverhaal over een episode uit de Franse geschiedenis; het
surrealistisch aandoende "De heks van Vienne"; het
prachtige verhaal over een soort Kees-de-Jongen-achtige knaap
die in zijn fantasieën voor Napoleon de kastanjes uit het vuur
haalt als "de onbekende maarschalk".
Alberts is in zijn nieuwste boek meer verteller dan bijvoorbeeld
in "De vergaderzaal", meent Huizing: "Natuurlijk
kan hij uitstekend vertellen, maar het best is Alberts, wanneer
hij met een minimale intrige werkt, met zo weinig mogelijk
literaire kunstgrepen", zegt hij.
K. Fens
Twee dagen na Huizing
schrijft Kees Fens zijn zoveelste bijdrage over werk van Alberts
(17). In nogal wat van zijn verhalen, zegt Fens, beschrijft
Alberts een gang van leeg (het begin van het verhaal wanneer
alles nog gebeuren moet) naar leeg (het einde wanneer er van
alles gebeurd is, maar niets is afgewikkeld); zo zijn
bijvoorbeeld begin en einde van "De vergaderzaal" aan
elkaar gelijk. In een vraaggesprek heeft Alberts eens gezegd dat
hij het begin en het einde van een verhaal meestal het eerst in
het hoofd heeft. Niet zo verwonderlijk, meent Fens, want om dat
tussengebied gaat het in zijn proza.
Vandaar ook Alberts' voorkeur voor historische voorvallen: ze
zijn deeltjes uit een kop- en staartloos geheel, ze behoeven
niet een einde waarin alle draadjes een knoop worden; ook de
gebeurtenissen zelf kunnen "ongericht", zonder zicht
op een einde, beschreven worden. Alles kan gebeuren, omdat er
tenslotte niets definitief behoeft te zijn gebeurd. Een aantal
verhalen uit "Haast hebben in september" levert
daarvan nieuwe bewijzen.
Alberts voelt zich, zegt Fens, kennelijk aangetrokken tot de
"petite histoire": helemaal geschikt voor zijn haast
terloopse wijze van schrijven, in een taal zo licht, met zo
zachte humor, dat grote gebeurtenissen er niet in te pakken
moeten zijn, tenzij je de slag bij Waterloo terugbrengt tot het
formaat van die bij Wijk bij Duurstede. "De onbekende
maarschalk" is daarvan een voorbeeld.
Een jongen herschrijft in zijn verbeelding de geschiedenis van
zijn held Napoleon; in het nieuwe verhaal - heel wat beter
aflopend dan de "echte" geschiedenis - speelt de
jongen zelf als onbekende maarschalk de hoofdrol. Het is een
bijzonder mooi verhaal, met zijn typisch Nederlandse omkadering.
Wat erin verteld wordt, is niet alleen de wijze van
geschiedbeleving door jongens, het verhaal is ook een echt
jongensverhaal: geschiedenis van heel dichtbij en jezelf er ook
vlakbij; geschiedenis als mensenverhaal, als een
avonturenverhaal ook, en van zo dichtbij geschreven, dat alle
mensen ongewoon en dus boeiend worden. Misschien is Alberts ooit
die verbeeldingrijke jongen geweest, oppert Fens. Als hij het
niet is geweest, dan is hij het geworden, want hij kan nog
steeds geschiedenis schrijven als jongensverhaal, de enige vorm
waarin geschiedenis voor de niet-vakman boeiend is.
Zijn in de historische verhalen de gebeurtenissen hoofdzaak, in
de meeste andere zijn het de gevoelens, door gebeurtenissen
gewekt, al worden die gevoelens zelden scherp waarneembaar
gemaakt: ze laten zich eerder vermoeden dan aanwijzen. Daardoor
krijgen ook de gebeurtenissen zelf geen scherp te omschrijven
karakter, laat staan dat ze door een intrige verbonden worden.
Zo op het oog schakelt Alberts een reeks voorvallen aaneen, zó
toevallig, dat er weinig lijkt te gebeuren; toch is aan het
einde een bijna-geheel ontstaan, bijna, want er blijft toch iets
open en daarmee te raden. Zelfs "De Nachtegalen van de
keizer", dat echt een einde heeft, besluit toch nog op
indirecte wijze: door middel van een beeld dat meer
interpretaties toelaat.
Een half einde is bij Alberts het goede werk.
Voor negen-tiende is Alberts' boek een bijna ideaal jongensboek,
zegt Fens; je leest zonder zorgen alle verhalen achter elkaar
uit, nieuwsgierig naar het einde, dat dan soms helemaal
uitblijft. Dit boek geeft de verbeelding weer evenveel kans als
de jongen kreeg van zijn boek over Napoleon.
W. Bulter
Willem Bulter bespreekt
"Haast hebben in september" evenals Fens op 13
september. Zijn artikel in "Tubantia" was al eens
onderwerp van bespreking (18).
Hij onderscheidt - evenals Hanneke Wijgh (zie blz.360) - 3
kategorieën verhalen in "Haast hebben in september":
zuiver historische (a); suggestief-mysterieuze (b) en
anekdotische (c) verhalen:
(a) De historische verhalen zijn een uitvloeisel van Alberts'
historische belangstelling en gesnuffel in archieven. Hieronder
ressorteren: "De spoken van de Ben Adler";
"Schot"; "Haast hebben in september" en
"De moord in de Rue Quincampoix"; het titelverhaal
vindt Bulter in geen enkel opzicht typerend voor de bundel of de
schrijver; het springt er alleen uit vanwege zijn lengte. De
verhalen "1940-1945 etc." en "De herfst van het
heimwee" zijn mengelingen van historie en autobiografie.
Het eerste van beide is na "In en uit het paradijs
getild" een overbodige geschiedenis, een omkering die niet
funktioneel is. (b) In deze verhalen bevinden zich volgens
Bulter de beste verhalen, vooral "De onbekende
maarschalk" en "De berg van Soria". Beide
verbeelden een typische Alberts-thematiek: de schrijnende
discrepantie tussen droom en realiteit in het leven van de
enkeling. Zoals in "Het Moeras" (uit "De
eilanden") de hoofdpersoon zich een vrouw aanwezig droomt
die er niet is, zo droomt een bakker zich in "De berg van
Soria" zich een huis op een berg dat er niet is.
(c) Tot de anekdotische verhalen rekent Bulter: "Meneer
Moët en meneer Chandon"; "De nacht van de Tijger van
Ballina" en "Zee, onvergetelijke zee bij Perou".
Verhalen met afgebakende thema's en klare pointes. Hier toont
zich Alberts, "de meester van de suggestie", in een
andere gedaante.
"Haast hebben in september" is dus heterogeen van
inhoud en kwaliteit, besluit Bulter. Twee sublieme verhalen
("De onbekende maarschalk" en "De berg van
Soria"); één ronduit slecht verhaal: "1945-1940
etc." en de rest voldoende.
A. Zuiderent
Ad Zuiderent wijdt in
"Trouw" van 11 oktober een tweetal kolommen aan
"Haast hebben in september". In het merendeel der
verhalen is de geschiedenis zó verteld, zegt hij, alsof Alberts
er zelf bij geweest is, zoals bijvoorbeeld in "De spoken
van de Ben Alder" en in "Schot". Alberts gedraagt
zich daarin als de ooggetuige die niet in de toekomst kan zien
(terwijl het toch in beide verhalen om een veldtocht in 1745
gaat) en daarom meer aandacht besteedt aan wat later als
historische curiosa beschouwd kan worden (19).
Ook in het titelverhaal zijn dergelijke naïeve trekken aan te
wijzen. Ook hierin geen uitdieping van historische voorvallen of
figuren, van wie wij uit andere bronnen al vrij veel kunnen
weten. Alberts geeft de geschiedenis bijna kabbelend. Het
naïeve karakter wordt nog versterkt doordat Alberts van
allerlei figuren op het derde plan wel de naam noemt, maar geen
verdere typering van hen geeft.
"De herfst van het heimwee", zegt Zuiderent, is een
van de weinige verhalen waarin de algemene en de persoonlijke
geschiedenis samenvallen, omdat Alberts hierin zowel de historie
van het kroondomein zet als zijn eigen herinneringen hieraan. De
twee heren "Meneer Moët en meneer Chandon" gaan door
de manier waarop Alberts hen beschrijft, lijken op de twee heren
in het "Alpejagerslied" van Paul van Ostayen:
"Een heer die de straat afdaalt/een heer die de straat
opklimt/ twee heren die dalen en klimmen"; bij Alberts:
"De heer, die bij het verlaten van het station altijd
rechtuit gaat, heeft zijn huis in het dorp. De linksafgaande
heer woont vanaf het station een half uur lopen naar buiten. Ze
weten van elkaar, dat ze bestaan, maar meer ook niet".
C. Peeters
Carel Peeters relateert in
zijn artikel in "Vrij Nederland" van 6 maart '76
"De herfst van het heimwee" (een van de verhalen uit
"Haast hebben in september") aan "De bomen"
(20).
Ook hij meent - in navolging van Zuiderent - dat het verhaal het
midden houdt tussen een persoonlijke beschouwing en een
historisch-feitelijk artikel. Alberts kent de bossen en het land
van het Koorndomein blijkbaar vanaf zijn jeugd, zegt Peeters,
want elke verandering die het ondergaan heeft, betekent dat hij
zijn oorspronkelijke voorstelling moet aanpassen: als een
schilderij in zijn hoofd dat bij elke verandering bijgewerkt
moet worden. Maar het domein is niet veel veranderd, en dat is
juist het aantrekkelijke voor Alberts.
Het bos zelf heeft nauwelijks een "geschiedenis"; er
is alleen een geschiedenis van de verschillende bezitters. Het
einde van het verhaal, waaruit liefde voor het bos spreekt, is
zonder meer mooi"; daarin komt het overeen met "De
bomen", besluit Peeters.
Resumerend kunnen we m.b.t.
Alberts' laatst verschenen boek het volgende opmerken.
"Haast hebben in september" krijgt naast een goede
pers ook een ruime publieke belangstelling. De bundel wordt
gretig verkocht. Dat is zonder twijfel te danken aan de
bekendheid die Alberts sinds "De vergaderzaal" bij het
grote publiek verworven heeft, want ook de in herdruk verschenen
andere (en tot dan toe slecht "lopende") boeken vinden
plotseling aftrek, dankzij de Alberts-hausse, die uitmondt in
een unicum: sinds het bestaan van de "Haagse
Post-Toptien" staat op 19 juli 1975 voor het eerst een
auteur met drie boeken op deze bestsellerslijst. Alberts is dan
dankzij "Aan Frankrijk uitgeleverd", "In en uit
het paradijs getild" èn "Haast hebben in
september" de meest verkochte auteur in Nederland!
Ten langen leste hebben dus àlle zes boeken van Alberts ruime
waardering gevonden. Dit moest wel gestalte krijgen in een
prijs, een nieuwe en grotere erkenning dan destijds, toen hij de
"Novelleprijs van de Gemeente Amsterdam" (21) ontving
en later de "Marianne Philips-prijs" (22). Over die
prijs, die hem als apotheose van een waar Alberts-jaar op het
eind van 1975 wordt uitgereikt, gaat de volgende Paragraaf.
Noten bij Paragraaf 7
- "Haast hebben in
september",
Amsterdam, z.j.
- Het titelverhaal was
eind 1974 verschenen in het (200ste) jubileum-nummer van
"Tirade" ("Tirade-Speciaal"), het
literaire maandblad van Van Oorschot (!), dat een ware
bestseller was: er werden 10.000 exemplaren van verkocht
- Rob Nieuwenhuys:
"Franse herinneringen van A. Alberts",
Het Parool, 28 december 1963
- Paragraaf 4, bladzijde
3O5; Paragraaf 6, bladzijde 330
- "De Nachtegalen van
de keizer",
Bouquet, Huisorgaan van Oud-wijnkopers, nr. 19,
Haarlem 1962
- G. Brands:
"Bestseller" in de rubriek: "Eerste
Mélange",
Haagse Post, 25 januari 1975
- "Unicum",
Haagse Post, 19 juli 1975
- Jan Huisman in zijn
artikel: "Oud en nieuw van A. Alberts",
Algemeen Dagblad, 26 juli 1975
- zie onder noot 7
- Pierre H. Dubois:
"Het talent van A. Alberts. Een schrijver buiten de
mode",
Het Vaderland, 19 juli 1975
- Jan Huisman: "Oud
en nieuw van A. Alberts",
Algemeen Dagblad, 26 juli 1975
- Ab Visser: "De
schrijvende ambtenaar",
Wekelijks Bijvoegsel van de "Leeuwarder Courant",
23 augustus 1975
(Zie ook Paragraaf 3, bladzijde 295; Paragraaf 4, bladzijde
314)
- "Ik denk nooit meer
aan mijn verhalen - A. Alberts best verkochte auteur",
Cultureel Supplement van "NRC/Handelsblad", 15
augustus 1975
- Hanneke Wïjgh:
"Alberts' grote kracht: veel zeggen met weinig
woorden",
De Nieuwe Linie, 3 september 1975
- Zie Paragraaf 3,
bladzijde 297 en Paragraaf 4, bladzijde 314
- Everhard Huizing:
(zonder titel)
Nieuwsblad van het Noorden, 11 september 1975
(zie ook Paragraaf 3, bladzijde 296 en Paragraaf 4,
bladzijde 314)
- Kees Fens:
"Jongensverhalen",
De Volkskrant, 13 september 1975
- Willem Bulter:
"Alberts tilt zichzelf in het schrijversparadijs",
Tubantia, 13 september 1975
(zie ook Paragraaf 3, bladzijde 298)
- Ad Zuiderent: "Het
onversierde heimwee van A. Alberts",
Trouw/Kwartet, 11 oktober 1975
(zie ook Paragraaf 3, bladzijde 298)
- Carel Peeters: "Een
landschap achter het voorhoofd",
Vrij Nederland, 6 maart 1976
(zie ook Paragraaf 2, bladzijde 276-278)
- Toegekend op 21 november
1953 (zie Paragraaf 1, bladzijde 256)
- Toegekend op 17 maart
1973 (zie Paragraaf 5, bladzijde 326)
|