A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

Herman Erinkveld, Walter van de Laar

Albert Alberts : eerste poging tot een volledige beschrijving van leven en werk

Arnhem ; Groesbeek : s.n., 1979
Scriptie KU Nijmegen, 1979
© H. Erinkveld en W. van de Laar
Inhoudsopgave
Voorwoord
Inleiding
Hoofdstuk I
Hoofdstuk II
Hoofdstuk II.1
Hoofdstuk II.2
Hoofdstuk II.3
Hoofdstuk II.4
Hoofdstuk III
Hoofdstuk III.1
Hoofdstuk III.2
Hoofdstuk III.3
Hoofdstuk III.4
Hoofdstuk III.5
Hoofdstuk III.6
Nabeschouwing
Hoofdstuk IV
Hoofdstuk IV.1
Hoofdstuk IV.2
Hoofdstuk IV.3
Hoofdstuk IV.4
Hoofdstuk IV.5
Hoofdstuk IV.6
Hoofdstuk IV.7
Hoofdstuk IV.8
Nabeschouwing
Handleiding.....
Bibliografie.....
Bijlage I
Bijlage II
Bijlage III

Paragraaf 8

 

Alberts ontvangt de "Constantijn - Huygensprijs"

 

Op 3 december 1975 wordt bekendgemaakt (1), dat de "Constantijn-Huygensprijs" van dat jaar is toegekend aan: "Dr. A. Alberts voor zijn gehele letterkundige werk". De prijs, ƒ 6.000,-- groot, zal op 19 december in het stadhuis van Den Haag worden uitgereikt door burgemeester drs. F. Schols.
Op 12 december - één week voor de officiële prijsuitreiking - staat in de plaatselijke "Laarder Courant De Bel/Nieuwsblad voor Huizen" (2) een interview met de onderscheiden auteur afgedrukt. Daarin zegt hij over de toekenning van die prijs: "Ik ben er erg gelukkig mee, want ik had dat nooit verwacht. Ik heb namelijk maar zo weinig gepubliceerd. ( ... ) Overigens is deze prijs natuurlijk heel erg welkom. Wij hebben nogal wat te stellen met onze auto en het was een punt van overweging hoe wij dat moesten oplossen. Nu deze prijs komt ...... enfin, ik moet hem nog ontvangen. Ik kan U niet zeggen hoe gelukkig ik ben".

 

Dat Alberts zich duidelijk zorgen maakt over het met de bekroning verbonden ritueel, blijkt uit enkele uitlatingen in een vraaggesprek dat hij met Rob Nieuwenhuys en Kees Schippers heeft en dat op 20 december in "Hollands Diep" wordt opgenomen. "Hoe gaat zo iets?" vraagt hij voorzichtig (3). "Volgende week moet ik in Den Haag zijn en dan denk ik: met een wijde boog om die mensen heen, anders gaan ze allemaal.... Er zit zoveel aan vast. Mensen, die je feliciteren. Je gaat je tien minuten liggen opwinden van: godverdomme wat is het toch mooi en dan krijg je de volgende dag de kater van: "ik wou dat ze het maar niet gedaan hadden"."

 

Weet Alberts op dergelijke officiële gelegenheden met zichzelf nauwelijks raad, hij wil ook dat anderen geen overlast bezorgd wordt. Wim Alings, die samen met Alberts aan "De Groene Amsterdammer" verbonden was - hij is thans voorlichtingsambtenaar bij de gemeente Utrecht - , vertelt daarover in "De Tijd" van 27 februari 1976 (4): "Toen Alberts de Constantijn-Huygensprijs was toegekend, dacht ik dat hij me, als zijn vriend, wel zou uitnodigen om naar de prijsuitreiking te komen. Maar er gebeurde niets, geen telefoontje of zoiets, zodat ik er van afzag naar Den Haag te gaan. Een paar weken later liet ik me tegen een vriend ontvallen, dat ik het toch wel een beetje vreemd vond, dat Alberts niets van zich had laten horen.
Die vriend kent Alberts toevallig ook heel goed, zodat ik nog weer later de reden kreeg te horen van Alberts zelf waarom hij me niet had uitgenodigd. En weet je wat hij zei? Hij zei: "Wim, natuurlijk heb ik eraan gedacht je uit te nodigen. Maar jij hebt ook je werk en ik wilde je er niet mee belasten om helemaal voor mij naar Den Haag te komen. Dat kon ik niet van je eisen". Dat is Alberts ten voeten uit", besluit Alings deze anekdote.

 

Op 19 december neemt Alberts de Haagse onderscheiding in ontvangst. De jury die zijn "gehele letterkundige oeuvre" voor bekroning heeft voorgedragen, bestaat uit: Gerrit Borgers, Pierre H. Dubois, Jaques den Haan, Harry Scholten en Paul de Wispelaere. In hun jury-rapport leggen zij tegenover de "Jan Campertstichting", die de prijs elk jaar toekent, verantwoording van die voordracht af. Wij citeren onverkort (5):
"In zijn "Oost-Indische Spiegel" schrijft Rob Nieuwenhuys: "Alberts is in de Nederlandse literatuur zo'n buitenstaander dat we nauwelijks kunnen verwachten dat men zijn uitzonderlijk schrijverschap algemeen zal erkennen. Hij neemt nu de plaats in die Nescio jarenlang heeft ingenomen: die van "writer's writer", met een kleine kring "aanverwanten" om zich heen".
Ofschoon de bekendheid met het werk van Alberts stellig nog onvoldoende is, is de kleine kring van aanverwanten niet meer zo exclusief als enkele jaren geleden, en in elk geval zal niet meer gezegd mogen worden dat zijn inderdaad uitzonderlijk schrijverschap geen algemene erkenning heeft gevonden.
Dr. A. Alberts debuteerde na de oorlog in het tijdschrift "Libertinage" met verhalen die, gebundeld in 1952, onder de titel "De eilanden", een volstrekt eigen en meesterlijk talent openbaarden, dat zich een jaar later in een korte roman "De bomen" bevestigde. De kwaliteit belette reeds vanaf de eerste publikatie op de gebruikelijke wijze van een debuut-werk te spreken, omdat de auteur kennelijk een gerijpt man was, toen het verscheen. Geboren in 1911 in Apeldoorn, studeerde hij indologie te Utrecht waar hij in 1938 promoveerde op een proefschrift over "Baud en Thorbecke". Een tijdlang werkte hij als volontair - of als "fonctionnaire bénévolé", zoals het daar heette - op het Franse departement van koloniën in Parijs, om in 1939 als bestuursambtenaar naar Indië te gaan. Hij maakte daar de Japanse bezetting mee als burgergevangene op Java, en keerde in 1947 naar Nederland terug.
Vanaf 1953 was hij een aantal jaren redacteur van "De Groene Amsterdammer", thans is hij werkzaam bij het ministerie van Buitenlandse Zaken.

 

Zijn eerste boek "De Eilanden" uit 1953 bevatte elf verhalen die zich op Madura afspelen en waarin zijn lakonieke, uit korte zinnen bestaande stijl, die zich kenmerkt door een perfect "understatement", merkwaardig contrasteert met de bestuurlijke functie waartegenover Alberts dan ook een opvallend ambivalente houding in deze verhalen inneemt. Maar behalve de humor die daarin tot uiting komt, is er ook een sterk poëtisch element dat wordt bereikt door een stijleffect van beknopte beeldende expressie, dat als een vervreemdende dagdroom werkt. Hij heeft die eigen stijl behouden in "De Bomen", de korte autobiografisch geïnspireerde roman over de jeugdjaren van een zesjarige jongen in de bossen van zijn geboortestreek. En een nieuw en sterk blijk ervan vindt men opnieuw in zijn laatste, alweer korte, roman "De Vergaderzaal", die dit jaar het licht zag. Als bij zijn andere literaire werken bestaat de primaire stof hier uit werkelijkheid - in dit geval inderdaad een vergaderzaal met de mensen die daarin bij elkaar komen, elk uit zijn eigen wereld. Maar het is een bedrieglijke werkelijkheid die onder de handen van de schrijver en onder de ogen van de lezer in een werkelijkheid van een ander gehalte verandert. Er groeit daardoor in de gewoonste dingen iets van een onafwendbare noodlotsbedreiging. Maar de haast droge nuchterheid, de terughoudendheid en de volstrekte afwezigheid van iedere pathetiek, waarmee de auteur zijn verhaal opbouwt, schept een aangrijpende beklemming die zich langzaam maar onafwendbaar als een net over de lezer sluit.

 

Naast deze boeken publiceerde Alberts nog een aantal andere werken, waarvan de literaire kwaliteit overigens even persoonlijk en onverwisselbaar is, zoals in 1962 "Namen noemen", zojuist herdrukt als "In en uit het paradijs getild", waarin hij vertelt over de jaren in Indië en in Japanse gevangenschap doorgebracht; in 1963 "Met de Franse Slag", eveneens thans herdrukt onder de titel "Aan Frankrijk uitgeleverd", een subtiel en ironisch verslag van zijn belevenissen in Parijs op het ministerie van Koloniën; en tenslotte "Haast hebben in september", dit jaar verschenen en stukken bevattend uit de jaren 1955 tot 1975, zowel vertellingen als schetsen waarin de historische chroniqueur Alberts en de zuiver creatieve schrijver zich verenigen.

 

Tenslotte heeft Alberts ook nog enkele zeer lezenswaardige, maar specifiek historische werken geschreven, buiten zijn dissertatie, namelijk "De huzaren van Castricum", een studie over enkele episoden uit de tijd der Bataafse Republiek, en "De Hollanders komen ons vermoorden" over de scheiding der Nederlanden in de tachtigjarige oorlog.

 

Het aantal boeken van de hand van Alberts is niet heel groot, nauwelijks een tiental. Dat is altijd nog een paar meer dan Nescio, een schrijver aan wie hij soms doet denken, al dient hij niet met hem te worden vergeleken. Juist omdat zij ieder op eigen wijze uniek zijn, nemen zij onverwisselbaar hun plaats in de Nederlandse letteren in. Op grond van die overweging heeft de jury dan ook met algemene stemmen besloten het gehele letterkundige oeuvre van A. Alberts voor bekroning met de Constantijn-Huygensprijs 1975 voor te dragen".

 

In bovenstaand rapport vallen enkele zaken - in negatieve zin - op. "De vergaderzaal" zou in 1975 (i.p.v. in 1974) zijn verschenen; de verhalen uit "De eilanden" zouden eerst alle in "Libertinage" zijn gepubliceerd (i.p.v. slechts 4 van de elf); hij zou "een aantal jaren" voor "De Groene Amsterdammer" hebben gewerkt (i.p.v. twaalf!), Alberts' proefschrift zou in 1938 zijn verschenen (i.p.v. in 1939) en tenslotte wordt gesproken over "Mèt de Franse Slag" (i.p.v. "De Franse Slag"). In een literair document als dit zouden o.i. onnauwkeurigheden van deze aard niet voor mogen komen. Hier is werkelijk met de Franse slag gewerkt!
Voorts herkennen we in het rapport de hand van Pierre H. Dubois, één der juryleden, van wiens kritieken - zo.lijkt het althans - dit rapport de neerslag vormt. Wel wordt Nieuwenhuys geciteerd, maar van Fens bijvoorbeeld ontbreekt ieder spoor. Men heeft kennelijk gekozen voor de màn achter het werk i.p.v.. voor "Het gehele letterkundige oeuvre" zelf. Dat blijkt ook uit de vermelding van twee niet-letterkundige werken van Dr. A. Alberts: "De huzaren van Castricum" en "De Hollanders komen ons vermoorden" (6). Of beschouwt men dit tweetal als enigszins behorend tot het literaire oeuvre, want hoe kan men anders spreken van "nauwelijks een tiental" boeken, terwijl Alberts er niet meer dan zès geschreven heeft! Ook is opvallend, dat over twee aan Alberts toegekende letterkundige prijzen "Novelleprijs van de gemeente Amsterdam" (voor "Groen") en de "Marianne-Philipsprijs" (voor het gehele oeuvre) - met geen woord wordt gerept.
Tenslotte ontkomen we niet aan de indruk dat - hoewel de slotzin van het rapport anders doet vermoeden - Alberts zijn prijs vooral te danken heeft aan "De vergaderzaal" en in mindere mate ook aan "De eilanden" en "De bomen". De drie andere boeken komen nauwelijks aan de orde, terwijl juist "Aan Frankrijk uitgeleverd", "In en uit het paradijs getild" en "Haast hebben in september" in 1975 ruime belangstelling hebben gekregen.

 


 

F. de Swert

 

F. de Swert denkt er ook zo over. "Het hoeft geen betoog", zegt hij in "Het Volk" van 7 februari (7), "dat de geestdriftige kritiek over "De vergaderzaal" in de toekenning een belangrijke rol heeft gespeeld. Niet alleen was "De vergaderzaal" een bestseller, dit werk intensiveerde ook de vraag naar vroegere en nieuwe boeken van Alberts". Terecht overigens, vindt De Swert, want "net als W. Brakman, W.G. van Maanen, Bob den Uyl en anderen werd Alberts even onderschat in het Nederlands taalgebied als Bert Schierbeek en andere Sybren Polet en Vinkenogen overschat worden".

 

WAM de Moor

 

Ook Wam de Moor vindt (8), dat "De vergaderzaal" de bekroning heeft bewerkstelligd: "Dat Alberts eindelijk met een mooie prijs thuis zou komen, lag sinds het onverwachte succes van "De vergaderzaal" wel voor de hand. Dit verhaal verscheen in 1974, kreeg een zeer goede pers en een navenant zo ruim koperspubliek dat het nu eens niet, zoals zijn meesterwerk "De Eilanden" bij De Slegte kwam, maar spoedig herdrukt kon worden, ter verfilming werd uitverkoren en, zonder twijfel', zijn schepper de Constantijn-Huygensprijs 1975 deed verwerven".

 

R. Niewenhuys/K. Schippers

 

Naar aanleiding van de hem toegekende prijs, verschijnt in "Hollands Diep" van 20 december 1975, dus één dag na de plechtigheid, een interview met Alberts, dat hem vóór de prijsuitreiking door het schrijversduo Nieuwenhuys en Schippers werd afgenomen (9) (zie ook bladzijde 368 van deze Paragraaf).
Hierin is voor het eerst sprake van een nieuw boek: "De honden jagen niet meer". Volgens Alberts wordt dit het laatste boek dat nog iets met literatuur te maken heeft: "Ik ben namelijk bezig - en dat zal mijn laatste boek worden, ja eerlijk hoor met de geschiedenis van mijn eigen leven en wat daar allemaal omheen is geweest. Ik ben er al jaren mee bezig, maar ik heb er nog geen letter van af", zegt Alberts.
Ook zijn tijd als redacteur van "De Groene Amsterdammer" en de periode daarna op het departement zullen erin verwerkt worden.

 

(Merkwaardig klinkt dit wel. Tegenover Vera Illes had hij vier maanden eerder nog beweerd: "Het zou misschien ook wel aardig zijn, herinneringen aan "De Groene" van die tijd, ik ben tenslotte een van de laatsten die nog in leven zijn. Maar ik moet zeggen, ik heb er niet de minste zin in, ik weet er ook niet zoveel meer vanaf, ben het meeste vergeten. Het heeft al met al misschien te veel indruk gemaakt" (10). En dat, terwijl hij er - naar eigen zeggen (zie boven) - "al jaren" mee bezig zou zijn!)

 

Indruk hebben ze in ieder geval wel gemaakt, de mannen van "De Groene". Alberts: "Ik ben benieuwd naar wat "De honden jagen niet meer" gaat worden. Ik vind het wel pikant hoor, dat Van Oorschot het uitgeeft. Die had vreselijk de pest aan "De Groene" en aan Dijkstra (de direkteur). En dat hij dan een boek krijgt, waarin die mensen bijna tot halfgoden worden verheven. Ja, dat waren heel belangrijke mensen. En dat zal hij weten, hahaha" (11).

 

H. Tromp

 

Uit een ander vraaggesprek dat n.a.v. Alberts' bekroning met hem plaatsvindt (12), blijkt weer eens, dat de mèns Alberts niet graag over de schríjver Alberts spreekt. Daarom laat de interviewer, Hansmaarten Tromp, voor de gelegenheid twee anderen over hem vertellen: Alberts' zus Henriëtte en zijn vriend Wim Alings (zie ook bladzijde 368 en 369 van deze Paragraaf). Hier en daar vult Alberts zelf aan. Anekdotes wisselen elkaar af, terwijl Alberts' leven chronologisch geschetst wordt. Ondanks de lengte van het interview weet Tromp tenslotte ook, dat de schríjver ook nu weer buiten schot is gebleven: "Iemand als Alberts is niet effectiever te benaderen en niet beter in ere te houden dan door hem simpelweg te lézen!", besluit hij.

 


 

Het doek is gevallen. Of misschien komt er toch nog een toegift in de vorm van een nieuw - maar dan definitief laatste boek. Maar daar ziet het niet naar uit: "Overigens is het bepaald niet zo, dat ik schrijver van professie ben", zegt Alberts in een recent interview (13). "Het is voor mij een hobby. Ik ben er spontaan mee begonnen, ik vond er gemakkelijk een uitgever voor en haast mij absoluut niet met schrijven".
Nee, erg ambitieus is hij niet. "Hoe zal ik.het zeggen....", zegt hij naar aanleiding van de titel "De honden jagen niet meer". "Ik ben een van die honden, die zich uit de kudde heeft teruggetrokken en niet meer jaagt. Want je kunt niet in je eentje jagen. ( ...) Het is eenvoudig omdat ik zelf in een hol wil terugkruipen en als ik gauw geschreven heb - wegwezen. Dan ben ik het kwijt. Ik lees ook liever mijn naam niet. Het is eenmaal voorbij. Het is dat ik er bang voor ben, dat ik het opgeschreven heb. ( ... ) Ik sta niet aan de kant van de lezers" (14). Het zij zo.

 

Noten bij Paragraaf 8

 

  1. Twee Haagse kranten: "Het Binnenhof" en "Het Vaderland" maken er melding van
  2.  

  3. "Blaricummer A. Alberts kreeg de Constantijn-Huygensprijs",
    Laarder Courant De Bel/Nieuwsblad voor Huizen, 12 december 1975
  4.  

  5. R. Nieuwenhuys/K. Schippers: "De geschiedenis van A. Alberts",
    Hollands Diep, 20 december 1975
  6.  

  7. In een interview met Hansmaarten Tromp: "Ik heb in mijn leven meer meegemaakt dan gedaan",
    De Tijd, 27 februari 1976
  8.  

  9. Jury-rapport bij de"Constantijn-Huygensprijs" 1975, verstrekt door de Jan-Campertstichting,
    's-Gravenhage, 19 december 1975
  10.  

  11. "De Huzaren van Castricum. Een geschiedenis van de Nederlandse Republiek van 1780 tot 1800",
    Amsterdam, 1973

     

    "De Hollanders komen ons vermoorden. De scheiding tussen Noord- en Zuid-Nederland, 1585-1648",
    Amsterdam, 1975
  12.  

  13. F. de'Swert: "Alberts, de revelatie",
    Het Volk, 7 februari 1976
  14.  

  15. WAM de Moor: "De billijke bekroning van A. Alberts",
    De Tijd, 29 februari 1976
  16.  

  17. zie onder noot 3
  18.  

  19. Vera Illes: "Ik denk nooit meer aan rnijn verhalen - A. Alberts best verkochte auteur",
    Cultureel Supplement van "NRC/Handelsblad", 15 augustus 1975
  20.  

  21. zie onder noot 3
  22.  

  23. Hansmaarten Tromp: "Ik heb in mijn leven meer meegemaakt dan gedaan",
    De Tijd, 27 februari 1976
  24.  

  25. zie onder noot 2
  26.  

  27. zie onder noot 3

 


Laatste wijziging: 30.06.2015