A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

Prisma uittrekselboek
Johan van Ommen / Lizet Penson
Utrecht (etc.) : Uitgeverij Het Spectrum, 1984. - (Prisma Pocket ; 2050)
p. 35-43:

A. Alberts

De honden jagen niet meer

Boekbeschrijving

 

A. Alberts, De honden jagen niet meer. 2e dr. Amsterdam, 1980. (De eerste druk verscheen in dec. 1979.)
De omslag is helemaal zwart met het embleem van uitgeverij Van Oorschot.
Het boek heeft 81 bladzijden. Er zijn geen hoofdstukken. De afzonderlijke scènes worden door een witregel van elkaar gescheiden.

 

Samenvatting van de inhoud

 

In de eerste scène jaagt een troep honden in de richting van het noorden, waarschijnlijk uit een verlangen naar een helder licht. Ze gaan een bos door en komen dan bij het heldere licht. Daar houdt de grond op. 'In de hemel onder hen' zien ze een langwerpige donkere gestalte. Jankend rennen de honden het bos weer in.

De gestalte op de glinsterende vlakte was een schip op zee. Hier begint het eigenlijke verhaal over de schippersfamilie. De schipper besprak met zijn vrouw de toekomst. De vrouw zou voortaan niet meer meevaren, maar aan land blijven om voor de kinderen te zorgen, die bij oom Age woonden. De oudste zoon van 12, die wel meevoer, zou naar de zeevaartschool gaan en daar intern zijn. In de thuishaven haalde oom Age ze op. De rederij van Wietze, de schipper, was samengegaan met een andere rederij. Voortaan zou Wietze langere reizen moeten maken. Ook daarom was het beter dat zijn vrouw voortaan zou thuisblijven. Samen gingen ze de kinderen van school halen: twee meisjes en een jongetje. Wietze ging de volgende dag met de mensen van de nieuwe rederij praten. Hij zou voortaan naar Zuid-Amerika moeten varen om koffie te laden. Dat veroorzaakte vaak oponthoud, omdat de koffieprijs nogal ongeregeld was. Wietze was er niet zo gelukkig mee. Hij was liever op het noorden blijven varen. 's Middags liet oom Age een makelaar komen. Samen gingen ze naar een nieuw huis kijken.
Wietze was alweer een tijdje weg op zijn nieuwe reis. Zijn vrouw bracht de kinderen 's morgens naar de pont. Af en toe kwam Age op bezoek. Eén keer nam hij Wietzes jongste broer Taco mee, die ook voer. Op een dag kwam een man van de rederij aan Wietzes vrouw vragen of ze een brief voor Wietze aan hem wilde meegeven. Hij vertelde over de verschillende belangen van reder, agent, afscheper en schipper. Wietze zou misschien naar verschillende havens moeten. Dat verontrustte de vrouw. De reis zou dan nog langer duren. Een tijdje later kreeg ze een brief van Wietze, waaruit ze begreep dat hij geen duidelijke instructies had gekregen. Hij moest zelf maar zien dat hij de koffie zo goedkoop mogelijk kreeg, ook al moest hij daarvoor lang wachten. Zijn vrouw was verontrust. Ze wilde dat ze bij haar man was. Ze ging naar Age om raad, die haar een beetje geruststelde.
Na 4½ maand kwam Wietze terug: eerder dan werd verwacht. Age vertelde dat Wietze de hele lading in Santos had ingenomen, maar dat hij, als hij nog een paar weken had gewacht, de koffie goedkoper had kunnen krijgen. Een reder had gezegd dat de gezagvoerders van hun land minder 'mercantiele' kennis hadden dan hun buitenlandse collega's. Wietzes vrouw lachte er maar om: zo was haar man tenminste vlugger terug. Zijn vrouw stelde aan Wietze voor om een weekje naar zijn familie in het dorp aan de overkant van het water te gaan. Ze namen de oudste zoon mee. In het hotel aangekomen, kwam Feike, de verloofde van Pietje, de nicht van Wietze, hen ophalen. Hij had Barber, de dochter van Pietje uit haar eerste huwelijk, meegenomen. Pietjes eerste man was op zee gebleven. Niemand wist of het schip vergaan was. Feike en nicht Pietje zouden over een paar dagen trouwen.
De vader van Wietze was opgehouden met varen. Hij en zijn vrouw hadden vaak logées; kinderen en kleinkinderen. Zijn vrouw zat er dan altijd zwijgend bij alsof ze niets hoorde en niets zag. Wietzes vrouw had de indruk dat Wietze en zijn moeder niet goed met elkaar overweg konden. Daarom kwamen ze er niet zo vaak. Wietzes vrouw ging wandelen met nicht Pietje. Ze praatten over Pietjes eerste man, die vermist was. Was hij werkelijk verdronken, of durfde hij niet meer thuis te komen? Na de bruiloft van Pietje en Feike gingen Wietze en zijn vrouw weer naar huis. Het huis beviel de vrouw niet zo goed, zo aan de stille kant van de haven. Ze kende daar geen mensen. Ze wilde eigenlijk verhuizen. Wietze vond het allemaal best. Age wist wel iets in een leuk dorp, maar vond dat ze beter konden wachten tot Wietze zou ophouden met varen.
Via Age leerde de vrouw van Wietze een aantal schippersvrouwen kennen onder wie mevrouw Brandts. Samen praatten ze over het lange wachten op de ladingen. Mevrouw Brandts liet haar een brief van haar man aan de rederij zien, waarin hij zich beklaagde over het lange wachten, dat enkel in het voordeel van de koffiecontractanten was. Mevrouw Brandts hoopte in Wietze een medestander te hebben gevonden, omdat hij zo vlug te rug was van zijn eerste reis.
De vrouw van Wietze vertelde dat aan Taco, die nog steeds op het noorden voer om hout te laden. Was Wietze dat ook maar blijven doen! Taco raadde haar aan er met Wietzes vader over te praten. De vrouw van Wietze ging weer naar het dorp aan de overkant van het water. Ze logeerde bij nicht Pietje. Ze vertelde van de koffie en de charterovereenkomsten. 'Feike belichtte de zaak van zo mogelijk nog meer kanten dan Age zou hebben gedaan.' Het verwarde haar alleen maar. Ze had ook het gevoel dat zij de enige was die nog aan de vermiste eerste man dacht, die toch nog zou kunnen komen aankloppen. De volgende morgen ging ze naar Wietzes vader, die zei dat de verhouding tussen gezagvoerder en reder vertrouwelijk en persoonlijk was, en dat een gezagvoerder nooit zijn vrouw erop uit mocht sturen om zijn collega's over te halen een gezamenlijk standpunt tegenover de reders in te nemen. Na dit advies ging Lietz (we weten nu eindelijk haar naam) weer naar huis. Toen Wietze weer zo vlug terug kwam van zijn tweede koffiereis, zette Lietz resoluut de hele zaak uit haar hoofd.
'De reizen kwamen in zicht en gingen voorbij.' De oudste zoon voer als leerling op een schip. De meisjes gingen naar een andere school en de jongste zoon zou al bijna naar de zeevaartschool gaan. Maar de kleine jongen wilde niet intern. Iedereen vond het best.
Zoon Wietze was ondertussen voor zijn volgende rang aan het studeren en wilde zich verloven met Barber. Vader Wietze regelde na thuiskomst van zijn reis meteen de verloving, al had zijn vrouw hem al die drukte willen besparen. Age vertelde dat grootmoeder niet zo goed meer met nicht Pietje kon opschieten, waarschijnlijk vanwege haar tweede huwelijk. Na twee weken werd er een groot verlovingsfeest gehouden in het dorp van Barber. Grootmoeder bleek niets tegen Feike te hebben en had zelfs voorgesteld dat hij zou speechen. Pietje had het er een beetje moeilijk mee dat haar dochter met een zeeman ging trouwen; straks kwam ook hij niet meer terug. Feike had erg leuk gespeeched tijdens het verlovingsfeest, en ook Wietze, als vader van de toekomstige bruidegom, had het er goed vanaf gebracht.
De jonge Wietze was nu al meer dan een jaar getrouwd, de beide dochters ook, met boerenzoons die ze op de verlovingspartij hadden ontmoet. En de kleine jongen was al een maand of vier van school. Hij wachtte op een plaats als leerling bij dezeIfde rederij als van zijn vader.
Op een dag kwam er een man van het kantoor. Lietz dacht dat hij voor de kleine jongen kwam en liet hen alleen. Ze vermoedde dat de jongen helemaal niet zo graag naar zee wilde. Maar de man kwam vertellen dat het schip van Wietze een aanvaring had gehad. Het was niet Wietzes schuld, en hij had daarna het beste gedaan wat er gedaan kon worden. Er waren geen persoonlijke ongelukken gebeurd, en van de lading kon ook nog wel wat gered worden. Dit alles had de rederij van hun agent vernomen, maar niet van de gezagvoerder zelf. Ze hadden gedacht dat Wietzes vrouw misschien wel een brief had gehad, maar dat was niet zo. Nadat de kleine jongen de man had uitgelaten, zei Lietz dat er wel geen brief meer zou komen. Maar er kwam wel een brief, voor de kleine jongen. Wietze schreef dat hij voorlopig niet terug zou komen, en dat de kleine jongen voor zijn moeder moest zorgen. Age regelde dat de jongen een leerlingenplaats kreeg op een schip dat ook Bahia aandeed, de plaats waar Wietze was. Dan zouden ze samen kunnen terugkomen.
De kleine jongen was al drie weken op reis, toen Lietz naar haar schoonouders ging om alles te vertellen. Grootvader wist alles al, grootmoeder keek haar alleen maar aan. De volgende morgen nam de grootmoeder Lietz apart en zei dat ze een flinke meid was, 'maar je hoeft nu niet meer'. Ze zei: 'Toen ik indertijd met hem ging trouwen, heeft mijn vader tegen me gezegd: "Je trouwt met een mooi beroep, maar elke keer als ze van daarginds terugkomen, hebben ze iets achtergelaten. Niet verloren, maar achtergelaten. En op het eind zijn ze niet zoveel meer dan een leeg mens, die zich alleen nog maar afvraagt wat er van hem nog achter die horizon bestaat." Wietze zal nu wel voor de laatste maal zijn thuisreis maken en ik hoop, dat het voor jou nog niet te laat is' (blz. 79). De kleine jongen schreef dat Wietze erg ziek was en eigenlijk niet meer naar huis wilde. Hij vroeg voortdurend naar Taco. De kleine jongen zou hem zo vlug mogelijk mee naar huis brengen.
Na een tijdje kwamen de kleine jongen en zijn vader thuis. Wietze was erg zwak geworden. Hij werd in bed gelegd en Lietz bleef bij hem zitten tot hij in slaap viel. Ze voelde of zijn voeten nog warm waren. 'Omdat ze wilde, dat hij nog leefde. Omdat ze van hem hield' (blz. 81).

 

Vertelsituatie

 

Er is een auctoriale vertelinstantie, die het verhaal vertelt zonder dat hij zich ergens manifesteert. Deze instantie kent de gedachten en gevoelens van de personages, al worden die in dit boek niet vaak meegedeeld (meestal vision au dehors). We beleven het verhaal overwegend vanuit het gezichtspunt van Lietz, de vrouw van Wietze, maar ook een keer vanuit Wietze (bij de nieuwe rederij, blz. 16-18; vision dedans) en een keer vanuit Barber en de jonge Wietze (blz. 34-36; vision au dehors). De auctoriale vertelinstantie geeft ook achtergrondinformatie (blz. 36-37, over de ouders van Wietze).
In dit boek voelen de mensen elkaar aan zonder dat er veel woorden nodig zijn. De instantie doet hieraan mee; hij geeft hoofdzakelijk feiten weer, maar de manier waarop hij dat doet, laat veel dieper liggende gevoelens vermoeden.

 

Tijd

 

Het verhaal wordt chronologisch verteld. Eén keer geeft de instantie informatie uit het verleden, en ook Lietz denkt een keer aan vroeger (het geboren worden van haar kinderen in het buitenland).
De vertelde tijd is ongeveer 10 jaar (de tijdsaanduidingen zijn erg vaag). De verteltijd is 81 bladzijden. Hieruit blijkt al dat er veel tijdverdichting is toegepast. Een voorbeeld hiervan zie je op blz. 52: 'De reizen kwamen in zicht en gingen voorbij.'
Het verhaal speelt zich waarschijnlijk af in de 19e eeuw, maar ook dat is onduidelijk. Er komen rijtuigen in het boek voor, en Wietze vaart op een schip dat zowel zeilen heeft als op stoom kan varen.
Het verhaal is geschreven in de verleden tijd. Het tijdsperspectief is vision avec.

 

Ruimte

 

Het is niet duidelijk in welk land het verhaal zich afspeelt. Het zou Nederland kunnen zijn, de thuishaven van Wietze zou Amsterdam kunnen zijn, en het dorp van Wietzes ouders een dorp in Friesland aan de rand van het IJsselmeer. Maar dit staat nergens vermeld en hoeft dus helemaal niet waar te zijn.
In dit boek is er een tegenstelling van ruimten: land-zee.
Lietz had altijd met haar man meegevaren, maar in het begin van het boek besluiten ze dat zij aan land zal blijven, wat een scheiding van haar leven met dat van haar man betekent.
De oppositie land-zee werkt door in de rest van de familie: Age en Feike, die aan land bleven, staan aan de ene kant, en de grootvader, Wietze, Taco, de jonge Wietze en de vermiste eerste man van Pietje staan aan de andere kant. Welke van de twee tegengestelden de kleine jongen zal kiezen, blijft onduidelijk.
De binnenvaart is het midden tussen land en zee. Wietze kan niet tegen de korte golfslag.
Verder is er ook de tegenstelling noord-zuid: de vaart op het noorden was veilig en vertrouwd, de vaart op het zuiden brengt onrust en onduidelijkheid met zich mee.

 

Personages

 

Over het karakter en uiterlijk van de personages wordt niet veel gezegd. Dit boek is een soort familieroman: het gaat over de gebeurtenissen in de schippersfamilie van Wietze. De personages worden vaak niet met hun voornaam aangeduid, maar met een woord dat hun familierelatie uitdrukt (de vrouw van Wietze, zijn schoonzuster, je man, een van haar schoondochters, nicht Pietje, oom Age, enz.). De naam van het belangrijkste personage uit dit boek, Lietz, vernemen we pas op blz. 51.
Age en Feike zijn anders dan de andere personages en hebben ook veel van elkaar weg. Allebei zijn ze niet naar zee gegaan. Bij allebei is hun bron van inkomsten onduidelijk. Age is bij de Burgerplicht, Feike bij het waterschap. Allebei doen ze veel voor hun familieleden (ze regelen alles, geven raad, oom Age past op de kinderen, enz.). Ze weten veel, praten goed. Typerend is het zinnetje: 'Feike belichtte de zaak van zo mogelijk nog meer kanten dan Age zou hebben gedaan' (blz. 50).
De grootvader had vroeger ook gevaren. Hij praatte vaak over de zee, maar als men hem vroeg of hij aan land een beetje kon wennen, wilde hij over iets anders praten.
De grootmoeder zei meestal niets. Ze zat erbij of ze niets zag en hoorde. Lietz vermoedde dat ze niet met Wietze overweg kon. Als ze later toch een keer met Lietz praat, blijkt de grootmoeder alles juist heel goed te zien: zij verwoordt een van de thema's van het boek.
Bij nicht Pietje zien we de angst voor het beroep van zeeman. Haar eerste man is vermist, maar er is altijd de mogelijkheid dat hij thuis zal komen. De onzekerheid over het lot van de man op zee maakt het leven van een schippersvrouw niet gemakkelijk. Nicht Pietje is er dan ook niet zo blij mee, dat haar dochter met een zeeman gaat trouwen.
Ook Lietz is bezorgd over de behouden terugkeer van haar man. Toen zij zelf meevoer, was die angst er niet, maar nu zij aan land blijft en haar man andere reizen gaat maken, wordt haar onrust steeds groter. Ze is erg zorgzaam voor haar man. Aan het einde van het boek blijkt dat zij erg veel van hem houdt. Ze hoopt dat haar jongste zoon niet naar zee zal gaan, maar bij haar zal blijven.
Wietze komt over als een rustige zeeman. Hij wordt herhaaldelijk met 'de gezagvoerder' aangeduid. Zonder tegensputteren voert hij de opdrachten van zijn rederij uit, al komt hij wel sneller terug van zijn reizen dan de bedoeling is. Hij beschikt kennelijk niet over 'mercantiele' kennis.
Vanaf de tijd dat hij reizen naar het zuiden maakt, wordt hij steeds zwijgzamer. Als hij een aanvaring krijgt, heeft hij het gevoel dat hij zó te kort is geschoten als gezagvoerder dat hij niet meer naar huis wil. Als hij ziek is, roept hij om Taco, die ook zeeman is, en niet om Lietz. Het feit dat Lietz niet meer met hem meevoer, heeft een scheiding tussen hen bewerkstelligd.

 

Thematiek

 

Dit boek is in de eerste plaats een soort kroniek van een schippersfamilie. De familiebetrekkingen worden sterk benadrukt door het vele gebruik van woorden als 'de vrouw van Wietze', 'haar schoondochter' enz. (zie PERSONAGES). De meeste mannen hebben het beroep van zeeman, wat de lotsverbondenheid tussen de familieleden versterkt. Vooral Lietz wordt voornamelijk gepresenteerd als vrouw van haar man. Ze is erg zorgzaam voor hem en maakt vaak haar eigen verlangens ondergeschikt aan die van haar man. De sterke verbondenheid tussen Lietz en Wietze wordt benadrukt door de laatste zin van het boek: 'Omdat ze van hem hield.'
Een tweede thema in dit boek is de tegenstelling tussen land en zee, de angst en onrust van de thuisblijvers over het lot van de varenden. Dit zien we bij nicht Pietje, de grootmoeder en ook bij Lietz. In het begin van het boek ondergaat Lietz' leven twee grote veranderingen: zij zal voortaan niet meer meevaren, en haar man moet andere, langere reizen gaan maken dan vroeger. Haar onzekerheid over het lot van haar man wordt steeds groter. Ze vraagt raad aan twee mannen, Age en Feike, die zelf niet varen, en hun woorden maken haar verwarring alleen maar groter. Ondertussen wordt haar man steeds zwijgzamer. Lietz wordt steeds eenzamer, en het is geen wonder dat ze graag wil dat de jongste zoon geen zeeman zal worden, maar bij haar zal blijven.
Een derde thema in dit boek is het beroep van zeeman zelf. Age typeerde dit beroep met de woorden: 'Uitkijken naar de dingen die je niet ziet' (blz. 12). De titel staat hiermee in verband.
De titel De honden jagen niet meer wordt> uitgewerkt in de eerste scène van het boek, die als een proloog fungeert en symbolisch is voor het eigenlijke verhaal. We zien een troep honden die in de richting van het noorden jaagt, waarschijnlijk uit een verlangen naar helder licht, Ze gaan door een bos, en komen dan bij een afgrond. 'Stilstaan moesten ze, want er was geen grond meer om verder te jagen.' Zoals het jagen voor de honden een vanzelfsprekende levenswijze was, zo was het varen dat voor Wietze. Net zoals de honden naar het noorden jaagden, zo voer hij ook altijd naar het noorden. Maar in deze levenswijze komt verandering aan het begin van het boek: zijn vrouw zal niet meer meevaren en hij zal moeilijkere, langere reizen gaan maken naar het zuiden. Het varen wordt van levenswijze tot handel. Het hele boek door is de spanning voelbaar dat dit eens op een ramp moet uitlopen. Die spanning komt tot een hoogtepunt in de woorden van de anders zo zwijgzame grootmoeder: 'Je trouwt met een mooi beroep, maar elke keer als ze van daarginds terugkomen, hebben ze iets achtergelaten. Niet verloren, maar achtergelaten. En op het eind zijn ze niet zoveel meer dan een leeg mens, die zich alleen nog maar afvraagt wat er van hem achter die horizon nog bestaat' (blz. 78-79). De grootvader was opgehouden met varen, er viel niets meer te jagen. Hij is een leeg mens. En als Wietze zwaar ziek wordt thuisgebracht, is het duidelijk, dat ook hij niet meer zal varen. Het is onduidelijk of hij werkelijk sterft aan het einde van het boek, maar indien dat niet zo is, dan zal hij toch voortleven als een leeg, dood mens. Er valt voor hem niets meer te jagen.

Alberts zelf heeft al in 1975 de titel van dit boek tijdens een interview prijsgegeven. Hij zei dat dit zijn laatste boek zou worden (wat niet zo is). Over de titel zei hij: 'Honden, vroeger in de prehistorische tijd, die jaagden in kudden. En ik ben een van die honden, die zich uit de kudden heeft teruggetrokken en niet meer jaagt. Want je kunt niet in je eentje gaan jagen.'

 

Stijl

 

De stijl waarin dit verhaal verteld wordt, is erg eenvoudig. De zinnen zijn niet lang. Er komen geen moeilijke woorden in het boek voor (behalve 'mercantiel' wat dan ook de nodige hilariteit bij Lietz veroorzaakt). Er komt redelijk veel dialoog in het boek voor. Alberts is er een meester in met zo weinig mogelijk woorden zo veel mogelijk uit te drukken. Hij beschrijft meestal alleen de zintuiglijk waarneembare gebeurtenissen; achterliggende gedachten en gevoelens kan men proeven uit de sfeer van de beschrijvingen. De personages en hun houding ten opzichte van elkaar worden meestal gekarakteriseerd door de dialoog en niet door uitvoerige beschrijvingen. Alberts is een meester van de beperking: hij zegt geen woord te veel. Dit is de grote kracht van Alberts' schrijverschap.

 

Literatuurgeschiedenis

 

Albert Alberts werd geboren op 23-8-1911 in Haarlem. Hij studeerde indologie, en werd bestuursambtenaar in Indië. In 1946 kwam hij terug naar Nederland. Van 1953 tot 1965 was hij als redacteur verbonden aan De Groene Amsterdammer. Hij schreef romans en verhalenbundels, die inhoudelijk enige overeenkomst vertonen met het werk van J.J. Slauerhoff en F.C. Terborgh. Alberts debuteerde met de verhalenbundel De eilanden (1952). Daarna volgden De bomen, roman, 1953; De vergaderzaal, roman, 1974; Haast hebben in september, verhalen, 1975 en in 1979 de korte roman De honden jagen niet meer. In tegenstelling tot wat Alberts eerder gesuggereerd had, werd dit niet zijn laatste roman. In 1981 verscheen Maar geel en glanzend blijft het goud en in 1982 Het zand voor de kust van Aveiro. Alberts schreef ook historisch werk. In 1975 kreeg hij de Constantijn-Huygensprijs.
De honden jagen niet meer werd door de literaire kritiek zeer gunstig ontvangen. Men was unaniem lovend over Alberts' beknopte stijl.


 

Laatste wijziging: 01.06.2015