de Volkskrant 16 november 1974
"De vergaderzaal" van Alberts is meesterwerkje, op Gogol af
De ontstaansgeschiedenis van de kleine roman van A. Alberts De vergaderzaal is een verhaal in very-slow-motion. In een alleraardigst interview, hem in 1964 door Bernlef en Schippers afgenomen, vertelt Alberts al iets over het boek. Hij is erin blijven steken; en dat was toen al geen verse impasse meer - hij zal er in het begin van de jaren vijftig aan begonnen zijn, aan de roman dan, misschien ook wel aan de impasse. Hoe oud het begin moet zijn bewijst de aanwezigheid in het eerste hoofdstuk van een tramtype dat in Amsterdam al heel lang geleden uit de roulatie is genomen.
door
Kees Fens
In het vraaggesprek vertelt Alberts ook, dat "in de tijd van De vergaderzaal" (dat was in 1964 dus al kennelijk heel ver verleden tijd) de uitgever G.A. van Oorschot op hoop van zegen een dummy had laten maken; hij ging het boek aanbieden, maar dat boek kwam niet af. "Hij heeft me een keer bijna bedreigd met een deurwaarder en de volgende dag een briefje gestuurd: daar ben je zeker wel van geschrokken, dat heb ik alleen maar gedaan om je een beetje aan te porren."
In de tijd dat jonge aanplant tot bos uitgroeit, is het boek voltooid. Het telt drieënzeventig tekstpagina's. Maar de bijna kwarteeuw van groei heeft zin gehad: De vergaderzaal is een klein meesterwerk. Ik zeg het maar meteen, omdat je met zulke vaststellingen niet voorbarig genoeg kunt zijn. Het boek is opgedragen aan G.A. van Oorschot, "de geduldigste, de lankmoedigste". In het boek is geen jaar van uitgave vermeld. Kennelijk is met alles rekening gehouden. Het boek is trouwens tijdeloos.
De roman speelt in één etmaal, uitgezonderd het laatste hoofdstuk dat enige tijd later plaats heeft maar dat de geschiedenis in het eerste hoofdstuk vertelt, ten dele echoot. Het verhaal zou opnieuw kunnen beginnen. Een zakenman is acuut gek geworden, maar de wereld die hem gek heeft gemaakt, blijkt na zijn genezing in haar krankzinnigheid dezelfde te zijn gebleven. Een herhaling lijkt niet uitgesloten. Die krankzinnige wereld is de zakenwereld, althans die wereld in vergadering bijeen.
Die ernstig genomen klucht die vergaderen heet, is door Alberts al meteen in de eerste bladzijden zo feilloos opgeroepen in zijn formalisme van optreden en taal als ik nooit eerder gelezen heb. En dat meteen in een proza dat niet alleen uitmunt door beknoptheid maar waarin ook de gemeenplaats zo raak is gebruikt dat de vergaderaars zichzelf in maar enkele woorden belachelijk praten. De vergaderzaal is de echoput van het formalisme. En bijna alle aanwezigen hebben of al een vergadering gehad of er een in het directe vooruitzicht.
Tussen hen in zit mijnheer Dalem, een man die, zoals het elders in het boek staat, "andere mensen liet uitspreken" en blijkens enkele passages in het verhaal zich bijna vermoeit om anderen te laten voorgaan bij in- en uitgangen. Hij heeft in de beschreven vergadering last van helderheid in het hoofd. Daar lijdt hij al enige dagen aan. Een mooiere omschrijving van zijn "ziekte" is niet denkbaar. Hij is zo helder, dat de vergadering voor hem ineens iets onwezenlijks krijgt. En dat onwezenlijke bestaat hierin dat mensen en woorden los raken van hun conventionele kader. En daarmee hun eigenlijke krankzinnigheid laten zien.
Alles valt voor Dalem uit de lijst en wordt voor hem ongewoon en raadselachtig. Woorden zijn hun betekenis kwijt: de schablone-taal van de vergadering is voor hem in niet te lijmen scherven gevallen. Hij kan ook niet meer antwoorden. Zijn taal is teruggebracht tot het als echo antwoorden op wat gesproken is. Hij staat alleen in een omgeving zonder verbindingen; met een mond zonder taal behalve dan de taalwereld van de vergadering.
Wat hem overkomt, kan wellicht omschreven worden als de uitbeelding van een acute psychose, maar is tegelijkertijd een feilloos uitbeelden van de krankzinnigheid van de conventionele wereld, die meer mensen bij helderheid van geest een nachtmerrie moet lijken.
In de volgende hoofdstukken beweegt Dalem zich door een in losse stukken uiteengevallen wereld. Gewoontedaden kosten hem de inspanning van pionierswerk: hij ziet het meest dagelijkse als voor de eerste keer. Het effect is tragi-komisch, of als men wil, echt-humoristisch: ik denk bijvoorbeeld aan de beschrijving van de manier waarop Dalem de tram mist.
De hoofdstukken spelen ten dele in de werkelijke wereld, waarin Dalem met 'n kop als enige herkenningstekens de restanten van vergaderwoorden en -technieken ronddwaalt, ten dele in een wereld van hallucinaties, waarin het vergaderen tot een groteske uitgroeit: in zijn verbeelding neemt hij, de zachtmoedige, ongeweten wraak op de conventie die hem geestelijk verstikt heeft. En uiteraard werkt de aanwezigheid van al dat formele in een bizarre wereld zeer komisch.
En ik geloof, dat dit deze kleine roman zo rijk maakt: het gaat hier niet om de geschiedenis van een individuele man alleen; de roman heeft ook zijn tegen-geschiedenis: die van het uiteenvallen voor de lezer van de conventie-wereld waaraan hij zelf in zo veel onhelderheid deelneemt.
Uit het vervolg van Dalems zwerftocht dor een vreemde wereld blijkt dat De vergaderzaal als motto mee had kunnen krijgen de beginregels van het derde sonnet van Nijhoffs "Voor dag en dauw":
Verwachtingen en haren eenmaal grijs
Zijn niet als nevelen van 't hoofd te vagen
De man heeft zijn verwachtingen en dromen gehad; hij is - gedwongen - terechtgekomen in het milieu waarin hij niet thuis hoort. En zijn tragische tocht is een reis terug naar het huis waar alles is begonnen. En hij herhaalt of tracht te herhalen een geschiedenis. Maar de herhaling wordt hem niet gegund: hij wordt opgehaald, nog levend, uit de binnenhaven. Het mooie van het verhaal is, dat de dwaze tocht geleidelijk zijn eigenlijke karakter: die van terugreis gaat vertonen. De man geneest, zoals het slothoofdstuk te verstaan geeft. Met een volgende vergadering, in aanzet gelijk aan de eerste, eindigt het boek. Dalem is weer in de conventie terug.
Een klein citaat. Uit het hoofdstuk waarin Dalem alleen zit in een huisje van een volkstuincomplex, denk ik. In zijn verwarde geest weet hij zich vergezeld van zijn secretaris. Buiten loeit het weer.
"Het was heel stil tot de regen op het dak harder werd. Het wordt bar weer, zei meneer Dalem. De wind steekt op. De storm wakkert aan. Hebben we de stad achter ons gelaten? Is dit huis te koop, meneer de secretaris?
Volgaarne, zei de secretaris. Zeer gerieflijk. Vuurdicht en dubbelwandig en spijkervast. Over vuur gesproken. We hebben het koud.
We voelen ons in tegendeel zeer levendig en zeer wel op temperatuur, zei meneer Dalem.
Het hout in de haard vlamt lustig op, zei de secretaris.
En we kijken naar het spel der vlammen, riep meneer Dalem. Verdomd, ik kan het nog wel! En nu u hier toch bent moet u mij eens een nadere verklaring geven van een passage uit de notulen van de vergadering van veertien dagen geleden. Had je niet gedacht, hé? Veertien dagen geleden. Ik zal de bewuste passage herhalen. Luister! Derde alinea, vanaf achtste regel van boven. De heer Dalem verklaart dat het verband tussen een en ander hem niet geheel duidelijk is. Spreker zou er de voorkeur aan geven wanneer het bewuste artikel vier zou worden gesplitst in twee afzonderlijke artikelen, of, indien zulks bezwaren zou meebrengen in verband met de nummering, in een enkel artikel van twee leden, waarvan het tweede het alternatief van het eerste zou moeten bevatten."
Dat is, en ik meen niet te overdrijven, op Gogol af. En het hele boek is op dit niveau geschreven. De vergaderzaal verdient klassiek te worden. Diezelfde aanspraak hadden trouwens ook andere boeken van Alberts kunnen doen gelden: De eilanden en De bomen bijvoorbeeld.
Maar wat eenvoudig lijkt, wordt zelden voor ongewoon aangezien. "Hebt u wel eens een literaire prijs gehad?" vroegen Bernlef en Schippers hem. Uit het antwoord moge blijken dat de auteur zelf weinig moeite tot geprononceerdheid doet: "De novelleprijs van de stad Amsterdam. Voor Groen. Ik moest er een stuk uit voorlezen en ik had het boek niet meer. Ik kon het niet meer krijgen ook. Ik had gek genoeg nog wel de dummy, waar de eerste drie bladzijden in staan, en toen heb ik die drie maar voorgelezen."
Voor een boek dat praktisch uit de eeuwigheid tot ons gekomen is, heeft De vergaderzaal wel te veel zetfouten; ze moeten het gevolg van haast zijn.
DE VERGADERZAAL door A. Alberts. Uitg. G.A. van Oorschot, ƒ12,90.
(Ook verschenen als "De echoput van het formalisme" in: De hemel is naar beneden gekomen [: een keuze uit de literaire nalatenschap] / Kees Fens ; red. en samenst. Erik van den Berg en Arjan Peters. - Amsterdam : de Volkskrant ; Meulenhoff, 2010. - p. 125-129)