Fred Vinken
|
Scriptie Utrecht, 1987 met dank T.B. © Fred Vinken
|
Inhoud
Hoofdstuk 1 |
DE TIENDUIZEND DINGEN
Nauwelijks drie maanden nadat Louis Couperus voor het laatst ‘de Oosta’ verliet, arriveerde daar een jonge aanstaande ambtenaar. Herman Jan Friedericy legde in 1921 het eindexamen voor de Nederlands-Indische Administratieve Dienst af en arriveerde eind mei 1922 vol idealen in het land, waarover hij vanaf zijn veertiende jaar had gedroomd. Couperus was de man die met zijn boek ‘De stille kracht’ op onovertroffen wijze, voor latere generaties, het beeld van de Nederlandse bestuursambtenaar op Java rond 1900 vastlegde. Ook was het Couperus die eind 1921, met dat oude Indië in zijn hoofd, verbaasd het zich ontwikkelende nieuwe Indië bekeek. Wat hij daarvan vond noteerde hij in het boek ‘Oostwaarts’.1 Zonder persoonlijke voorkennis van dat oude Indië, maar met een zelfde verbazing bezag Friedericy zijn droomland. Hij zou in twee romans het leven van een ambtenaar in de jaren twintig in een buitengewest beschrijven. In tegenstelling tot bij de Stille Kracht van Couperus, waren het bij Friedericy eigen ervaringen die centraal stonden. In de boeken ‘De Raadsman’ en ‘De eerste etappe’ beschrijft Friedericy het dagelijkse leven van een jonge bestuursambtenaar in al zijn facetten. Naast opwindende avonturen, leuke anecdotes en zijn ambtelijk werk komen ook de persoonlijke relaties met andere bestuursambtenaren en inheemse bewoners ter sprake.
-5-
op het bovenstaande intro na, gemaakt. Het leven van de bestuursambtenaar Friedericy vormt, omdat hij het zelf zo goed beschreven heeft, een goed voorbeeld van een positief verlopende ontmoeting tussen de Westerse en Oosterse wereld. In dit opzicht zouden we van een ‘dubbele aar’ kunnen spreken: in zijn literair werk is deze mengeling van oost en west terug te vinden. Ook in de persoon Friedericy kunnen we deze ‘dubbele aar’ op een aantal manieren terugvinden: hij was ambtenaar en schrijver/verteller; als ambtenaar was hij serieus met zijn werk bezig en als schrijver/verteller kon hij zijn spot en zelfspot los laten, laten zien dat alles ook maar relatief was.2 En tenslotte kende hij ook naar buiten toe twee zijden: de afstandelijke, de buitenwereld bekijkende Friedericy én de vertellende, acterende en zich helemaal gevende Friedericy.3 Dit alles vast te leggen en meer uit te diepen is het doel van deze biografie: H.J. Friedericy als persoon, bestuursambtenaar, geïnterneerde, schrijver en diplomaat. Ik heb zo goed mogelijk geprobeerd het leven van Friedericy op de voet te volgen, in woorden en daden. Een voorkennis van de vier boeken die Friedericy publiceerde op literair gebied is aan te raden. De vier boeken vormen de hoekstukken van de puzzel. Daarnaast heb ik gepoogd een ‘nachleben’ samen te stellen, vanaf zijn dood in 1962 tot aan 1987.
In september 1984 verscheen in het weekblad De Tijd van Corine Spoor een artikel ‘H.J. Friedericy, de vergeten verteller’.4 Het bleek geschreven te zijn naar aanleiding van de uitgave van het Verzameld Werk door Querido. Hoewel ik nog nooit van Friedericy had gehoord, wekte het artikel genoeg interesse om in de openbare bibliotheek zijn boeken te gaan lenen. Tijdens het lezen, van de oude uitgaven, groeide al het idee om hem als onderwerp voor een doctoraalscriptie te nemen. De combinatie schrijver en ambtenaar en het autobiografische karakter van zijn werk leken daartoe genoeg mogelijkheden te bieden. Na een korte tijd met voorstudie bezig te zijn geweest, bleek een Neerlandi-
-6-
cus in Amsterdam al een doctoraalscriptie over Friedericy vervaardigt te hebben.5 Hij had zich echter beperkt tot de ethische politiek in het werk van Friedericy, terwijl ik van plan was zijn hele leven te beschrijven. Later bleek ook een Neerlandicus in Leiden, al bijna twee jaar eerder, zijn doctoraalscriptie aan Friedericy te hebben gewijd.6 Hij behandelde de authenticiteit, in historisch en volkenkundig opzicht, van Friedericy's boeken. Ondertussen organiseerde de werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde begin 1987 een lezingenmiddag over Friedericy en wijdde een nummer van haar blad Indische Letteren aan hem.7 Opeens nieuwe belangstelling dus voor een vrij onbekende auteur. Iemand die jaren op Celebes gewoond heeft, hoort via via van deze scriptie. Ze blijkt al jaren een boek van Friedericy ongelezen in de kast te hebben staan. Na lezing ervan is ze erg enthousiast en benieuwd naar het andere werk. Een vriend komt aandragen met twee recente romans waarin de naam Friedericy genoemd wordt, iets waar hij anders overheen gelezen zou hebben.8 Tenslotte blijkt ook een van de twee zoons van Friedericy bereikbaar te zijn en ‘bereid om alle medewerking te geven'. Zijn gegevens en herinneringen waren vaak de ontbrekende stukjes in de puzzel.
Ik heb voor een chronologische opbouw van de scriptie gekozen. Het leven van Friedericy valt in een duidelijk te onderscheiden aantal perioden uiteen. In elk hoofdstuk heb ik het werk besproken wat hij in die tijd schreef. Indien nodig zijn daar verwijzingen bijgevoegd.
-7-
bestuur onder Nederlandse leiding en naar Westers model’.10 Bert Herben toont overtuigend aan dat Friedericy binnen deze ethische richting valt te plaatsen.
-8-
wikkeling willen weten, bevat de literatuurlijst voldoende aanknopingspunten. Dit hoofdstuk kent een beperking in de vorm van de nog niet volledig gepubliceerde serie ‘Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950’. Hierdoor is de periode van juni 1948 tot december 1950 voor wat Friedericy's politieke rol betreft niet gedocumenteerd.12 Zelfstandig archiefonderzoek leek door de geringe te verwachten resultaten niet gerechtvaardigd. |
Laatste wijziging: 22.06.2015