Inhoud
Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 6
Hoofdstuk 7
Hoofdstuk 8
Hoofdstuk 9
Noten
Bijlagen
Literatuurlijst |
-49-
MENSEN IN DE POT
Internering op Java, 1942-1945
|
‘Het leven is beter dan de dood, geloof ik, al
was het alleen maar omdat het minder saai is
en verse perziken biedt.’
(uit: Alleen gerechtigheid kan een vloek ver-
hoeden, van Alice Walker)
|
In de nacht van 29 februari op 1 maart 1942 landen de Japanners op West- en Oost-Java en op 5 maart bereiken ze Batavia dat een dag eerder al is ontruimd. Vrouwen en kinderen zijn ondergebracht in twee woonwijken van de stad, bewaakt door de stadswacht. Zoals afgesproken met de burgerlijke autoriteiten zullen de Japanners die wijken de eerste dagen niet betreden.1 De Japanse troepen op Java gedragen zich zeer gedisciplineerd. Op 8 maart volgt de onvoorwaardelijke capitulatie en overgave van de troepen. Friedericy had voor de Japanse inval op de radio toespraken in het Maleis tegen de Japanners gehouden en was daardoor op de lijst van de Kemptai gekomen.2 A. Alberts weet zich nog te herinneren dat terwijl de legers in Oost-Java al hadden gecapituleerd, uit Batavia nog ‘positieve’ berichten over de radio kwamen over hevige gevechten aldaar. De omroeper daarvan was Friedericy, die zijn functie bij de voorlichtingsdienst tot het einde toe vervulde.3 Tevens was hij met zijn vriend en collega Loudon bij de stadswacht gegaan om het land dat zij zo lief hadden te verdedigen. Zoon Dolf Friedericy herinnert zich dat zijn vader zelfs nog sergeant werd en ‘wel eens even tegen de Jappen zou gaan vechten’. Hij meent zelfs nog te weten dat het de Japanners waren die zijn vader en vrienden in de kazerne wekten. In ieder geval werd Friedericy dus als lid van de stadswacht krijgsgevangene gemaakt terwijl hij nog op de lijst van de Kemptai stond, die hem als politieke gevangene zocht.
Terwijl Friedericy dus al op 7 maart op het hoofdbureau van politie zat, kwam de Kemptai met een Chinese tolk bij zijn huis om hem te zoeken. Toen ze na hem niet gevonden te hebben weer vertrokken, raadde de Chinese tolk Lucie Friedericy aan,
-50-
zonder dat de Japanners dit hoorden, om onder te duiken. Dezelfde avond keerde hij terug en hielp haar en haar twee kinderen te verhuizen naar een woning elders in Batavia. Een maand lang bleven ze daar onontdekt en daarna kwamen ze in Kramat terecht, een open kamp bestaande uit huizen in de buitenwijk van Batavia met dezelfde naam.4
Ondertussen zat Friedericy als krijgsgevangene nog steeds in Batavia. Op een gegeven moment is ontdekt wie hij eigenlijk was of hij heeft dit zelf verteld en toen moest hij vanwege zijn ‘nieuwe status’ van politiek gevangene naar de gevangenis Struiswijk.5 Dit in tegenstelling tot zijn vriend Loudon die als krijgsgevangene per schip op weg naar Japan verdronk toen dit getorpedeerd werd. Friedericy arriveerde op 25 maart 1942 in Struiswijk (CB II= blok 11), waar in de loop van het jaar in totaal ongeveer 3500 hogere ambtenaren vast kwamen te zitten. Hij zou tot september 1943, dus zeventien maanden lang, in Struiswijk blijven.6
In datzelfde Struiswijk zou Friedericy beginnen met het schrijven van literair proza. Behalve dat hij er in eerdere jaren nauwelijks tijd voor zou hebben gehad, had hij er ook nooit aan gedacht hoewel hij wel altijd veel bellettrie was blijven lezen. Dat eerste verhaal, ‘Nocturne’ dat later ‘Reigerdans’ zou gaan heten, schreef Friedericy met een potloodstompje in een half afgeknipt schoolschrift.7 Friedericy deed er erg lang over, overwoog elk woord want er was geen ander papier om het opnieuw te schrijven.8 Het verhaal dat in de huidige gedrukte vorm ‘slechts’ vijf bladzijden beslaat, bestaat uit twee gedeelten. Het eerste gedeelte beschrijft op zeer poëtische wijze een man op een boot, midden in de nacht, die door de geluiden van de eilanden rondom hem bijna tot hallucinatorische gedachtenspinsels komt.9 Het tweede gedeelte beschrijft de feitelijke reigerdans, een rituele, symbolische, dans waarbij een jager een reiger doodt die dan zijn eigen zoon blijkt te zijn. In het verhaal van Friedericy wordt de dans uitgevoerd ter gelegenheid van een huwelijk tussen een meisje uit een bergdorp en een jongen uit een vissersdorp. Een dergelijk huwelijk komt niet vaak
-51-
voor want vissers huwen meestal onder elkaar. Een oude zeer invloedrijke man uit het vissersdorp was aanvankelijk dan ook tegen het huwelijk geweest. Na afloop van de dans blijkt de jonge danser die de rol van reiger speelt, echt dood te zijn; het was de bruidegom en de jager zijn vader. Hoe en waarom is vaag, maar op een passende mysterieuze manier beschreven. Het hele verhaal wordt verteld vanuit een bestuursambtenaar die op het feest aanwezig is. De onderliggende moraal van het verhaal is dat ingaan tegen de wil van de gemeenschap (de adat) bestraft wordt; dat is echter niet het doel waarom het verhaal verteld wordt. Later zou Friedericy in een interview zeggen het schrijven van dat verhaal alleen te kunnen verklaren als een poging om de realiteit te ontvluchten.10 Het gemis aan privacy werd op deze manier toch vaak gecompenseerd. Mensen die een persoonlijk geestelijk leven konden leiden, bijvoorbeeld als schrijver of met een sterke religieuze overtuiging, konden de beproevingen van het kampleven beter doorstaan. Toen Friedericy het verhaal aan enkele medegevangenen liet lezen, bleken deze het goed te vinden, en ze moedigden hem aan om verder te schrijven.
Het tweede verhaal dat Friedericy daarna schreef, was ‘Sans peur’, dat later ook een nieuwe titel kreeg, namelijk ‘Bloed’. Dit verhaal kwam sneller tot stand, het verhaal stond hem scherper voor de geest. We zagen al in een eerder hoofdstuk waar dit verhaal zijn oorsprong vond.11 Het verhaal is als gevolg daarvan directer en droger, minder poëtisch dan ‘Reigerdans’. Ook moeten we niet vergeten dat Friedericy als uitmuntend verteller vaak verhalen al vele malen had ‘voorgedragen’ alvorens hij ze op papier zette.
Ondertussen begonnen de Japanners in september 1943 met de grote transporten van geïnterneerden; alle mannelijke gevangenen zouden in Bandung en Tjimahi worden geconcentreerd. Als gevolg daarvan belandde Friedericy op 3 september 1943 in Soekamiskin, een model strafgevangenis in de buurt van Bandoeng.12 Soekamiskin betekent cynisch genoeg ‘arm maar gelukkig’. Aanvankelijk zaten hier alleen hoge ambtenaren , prominenten en hoge
-52-
officieren, maar later ook politieke gevangenen. In die tijd nam het Japanse leger het beheer van de burgergeïnterneerden over van de civiele autoriteiten. Voortaan werden burgers ook als krijgsgevangenen beschouwd met als gevolg dat ook de discipline strenger werd. Het leger paste het militaire strafrecht toe en ook wel collectieve straffen. Voor de geïnterneerden vormde de dag doorkomen een van de grootste problemen. Om de verveling te verdrijven werden er cursussen gegeven, met name in talen, en lezingen gehouden, want er waren veel deskundigen bijeen. Hoewel cabaret en toneeluitvoeringen bemoeilijkt werden door gebrek aan materiaal, heeft Friedericy zijn oude hobby, het toneelspelen, toch nog enkele malen beoefend. Verder werd er natuurlijk veel over dagelijkse dingen gepraat en veel verhalen over vroeger verteld. Het vertellen van verhalen was natuurlijk een sterke kant van Friedericy en dat deed hij dan ook volop. In Soekamiskin zat hij ´s avonds met soms wel twaalf anderen in een cel die eigenlijk maar voor vier personen bestemd was. Hij heeft toen een weddenschap afgesloten die inhield dat hij zolang als ze daar zouden blijven, elke avond een verhaal zou vertellen.13 Hij heeft deze weddenschap gewonnen en moet dus wekenlang elke avond een verhaal hebben verteld, want hij verbleef vijf maanden in Soekamiskin.14 Friedericy zette ook zijn literaire produktie voort middels het verhaal ‘Bontorio’. Om het neer te schrijven had hij nu niet een half schoolschrift maar een luxe cahier met stijve kaft tot zijn beschikking. Dit had hij van de Japanners moeten stelen, want in veel kampen stonden deze het bijhouden van dagboeken of het maken van tekeningen niet toe en namen daarom alle papier in beslag.
Friedericy nam zijn verhalen mee naar zijn volgende plaats van gevangenschap. Voor het eerst kwam hij terecht in een echt interneringskamp. Op 2 februari 1944 arriveerde Friedericy in Tjimahi 4 (of IV, blok III, sectie 3, cabin 18), een kamp dat in de stad Tjimahi lag en bestond uit militaire woningen (kazernes) en barakken. Eerder hadden hier krijgsgevangenen gezeten. In het kamp waren toen tienduizend mannen verenigd. Zoals gewoon was bij de Japanners moesten de geïnterneerden zelf het kampleven organiseren binnen Japanse regels. Er moest een kamp-
-53-
leiding worden gekozen die de contacten met de Japanse commandant onderhield; er werden interne regels opgesteld en vaak had men een eigen strafcommissie die ook op overtredingen van Japanse voorschriften lette, want deze konden tot collectieve straffen voor het hele kamp leiden. In het algemeen hadden de mannenkampen een goede leiding.15 Het is vooral dankzij de herinneringen van A. Alberts dat wij iets weten over het functioneren van Friedericy op leidinggevend gebied in de interneringskampen.16 In Soekamiskin was hij Hoofd Algemene Zaken op het kampbureau en in het veel grotere Tjimahi stond hij aan het hoofd van de corveedienst. A. Alberts zat in een ploeg die corvee deed op het oebiland en is zo waarschijnlijk met Friedericy in contact gekomen.17 Verder weet Alberts ook nog dat Friedericy optrad als bemiddelaar bij moeilijkheden met de Japanners en straffen probeerde te voorkomen. Dit laatste lukte hem vaak aardig want hij had een grote persoonlijke invloed, zelfs op de Japanners aldus Alberts. Toen Friedericy Alberts wat beter had leren kennen, liet hij hem het verhaal ‘Bontorio’ lezen, dat hij in Soekamiskin had geschreven. De reactie van Alberts was bepalend voor de verdere literaire carrière van Friedericy. Alberts vond dat het verhaal genoeg stof bevatte om er een hele roman van te maken. Hoewel Friedericy zeer onzeker was over het verhaal, vond Alberts dat sommige zinnen de kern van hele alinea's of zelfs hoofdstukken bevatten. Friedericy zette zich aan het werk en in het originele schrift met het verhaal zijn nog de strepen in de kantlijn te zien bij de zinnen die hij uitwerkte.
Of Friedericy de roman nog helemaal tijdens zijn gevangenschap voltooide, is niet zeker maar gezien zijn drukke werkzaamheden en reizen na zijn bevrijding zal hij er toen niet veel meer aan toe hebben gevoegd. Bontorio is net als het verhaal Bloed een direct verteld verhaal. Waar Reigerdans gekenmerkt wordt door suggestie en beelden vinden we bij het lezen van Bontorio een geheel ingeleefd maar nuchter verteld verhaal. De versie van Bontorio zoals die in 1947 in de winkels verschijnt, valt uiteen in drie delen.18 Het totale boek beslaat een periode van zestig jaar die aan de hand van drie generaties is onderver-
-54-
deeld in 1870-1890 (de moeder), 1890-1906 (de generaal) .en 1906-1930 (de zoon).19 Het geheel is zeer symmetrisch opgebouwd in termen van groei (van jeugd tot ouderdom) en ontwikkeling, van opkomst via bloei tot verval. Centraal figuur in de roman is Aroe Bontorihoe, de laatste generaal, die in de drie delen dan ook respectievelijk jeugd, volwassenheid en ouderdom doormaakt. Friedericy heeft de hoofdpersoon losjes gebaseerd op een krijgsoverste die hij kende; voor het overige heeft hij elementen van andere bestaande figuren en eigen bedenksels in de persoon Bontorio samengevoegd. Dit geldt ook voor een aantal van de andere figuren. De achtergrond van de roman is historisch, maar met een beperking. Friedericy vertelt bijvoorbeeld het verhaal van de expedities van 1905 en 1906 zoals hij deze door zijn Bonese vrienden heeft horen vertellen. Zo kan het gebeuren dat er wat betreft de precieze gegevens verschillen zijn met de bronnen in de Nederlandse archieven.20 Hierbij komt nog het feit dat zelfs al had Friedericy de ‘officiële’, Nederlandse, versie willen weergeven dan had dit tijdens zijn gevangenschap onmogelijk gekund. Andere episodes zijn waar gebeurd maar niet precies in de tijd waar Friedericy ze in zijn roman plaatst.21 Behalve een historische plaatsing valt bij lezing van Bontorio ook de detaillering op in sociologisch en ethnologisch opzicht. Dit is natuurlijk een uitvloeisel van Friedericy's verblijf van acht jaar in Zuid-Celebes en de diepgaande studie die hij daar verrichtte voor zijn proefschrift. Op schitterende wijze verwerkt Friedericy, zonder dit als doelstelling te hebben, onder andere de functie van de rijkssieraden, de relatie tussen adel en volk, het verschil tussen het leven in een bergstaatje en aan het hof, en de dagelijkse bezigheden van een edelman.
Friedericy creëerde dus een prachtige historische roman die een climax bereikt op het einde van het tweede deel, als de Boegineezen, onder militaire leiding van Aroe Bontorihoe, de definitieve nederlaag tegen de Hollanders leiden. De grote kracht komt voort uit het van binnenuit beschrijven waarbij
-55-
Friedericy's kennis van de Boegineese maatschappij onontbeerlijk was. Pas in het derde deel krijgen de Nederlanders in de roman een belangrijke rol op de voorgrond. Vanaf hun overwinning in 1905 maken zij de dienst uit en moet de held, Aroe Bontorihoe, zich naar deze machtige vijand schikken. Door zich aan te passen en zijn zoon naar school in Makassar te sturen, krijgt hij weer een bestuursfunctie. Op den duur gaat Aroe Bontorihoe echter misbruik van zijn positie maken, want onder de Nederlanders werden zijn financiële middelen sterk ingekrompen. Hij verduistert belastinggelden om te kunnen dobbelen, laat zich in met omkoping en is betrokken bij veediefstallen. Ook ziet hij het nut niet in van nieuwe landbouwmethoden, wegenaanleg en stimulering van het schoolbezoek. Deel drie in de roman is een keerpunt, de held uit de eerste twee delen kan hoogstens nog op wat medelijden rekenen. Het lijkt alsof Friedericy in dit deel zijn Boeginese bril heeft afgezet en nu plotseling alles vanuit een Nederlands standpunt beziet: Aroe Bontorihoe blijkt een opportunist die alleen zijn eigen genoegen nastreeft. Ondertussen wordt zijn zoon Mendapi in Nederlandse zin opgevoed en raken vader en zoon steeds verder van elkaar verwijderd. Als zijn zoon tenslotte Aroe van het bergstaatje Bontorihoe wordt, iets wat de Nederlanders de oude Aroe Bontorihoe hadden geweigerd, worden alle banden tussen vader en zoon verbroken. De roman bereikt tenslotte een dramatisch einde als de dronken oude Aroe Bontorihoe zijn zoon om geld komt smeken om de verduistering van belastinggelden te maskeren. Als zijn zoon dit weigert en hem wegstuurt, wordt de vader de volgende dag dood in een ravijn aangetroffen.
Belangrijk in het laatste deel is de verwerking van de ethische politieke doelstellingen, zoals het inschakelen van de inheemse adel in het bestuur. Waar de eerste twee delen zich laten karakteriseren als een goed, spannend verhaal komt er in het laatste deel misschien te veel moraal de hoek omkijken. Als het boek uitkomt, zal het dan ook dit derde deel zijn dat veel kritiek krijgt terwijl de eerste twee delen niets dan lof krij-
-56-
gen toegezwaaid. Dit bekijken we echter wat preciezer in het volgende hoofdstuk.
Behalve Bontorio, Bloed en Reigerdans heeft Friedericy tijdens de oorlog ook nog de verhalen ‘De dubbele aar’ en ‘Vazal’ geschreven. Het eerste verhaal beschrijft een in de kiem gesmoorde eschatologische beweging in Gowa.22 Het verhaal wordt weer van binnenuit verteld, maar heeft ongetwijfeld weer eigen ervaring als basis. Een meisje vindt een dubbele aar waarvan geloofd wordt dat die voorspoed brengt. Ze wordt ziek en hoort in een droom de stem van een godin. Als er dan een tante komt die ook beweert in dromen die stem te horen, komen er steeds meer mensen offeren. Een van hen waarschuwt echter al snel de Toewan Petoro die bij zijn komst, in het bijzijn van een Karaëng, zegt dat het meisje beter zal worden als ze hem de dubbele aar geeft. Dit had de godin hem zogenaamd in een droom verteld. Als hij het magische voorwerp meeneemt valt de beweging vanzelf uiteen.
Het verhaal ‘Vazal’ doet aan het derde deel van Bontorio denken.23 De oude Aroe Tjenrana leeft in twijfel; de Hollanders bedoelen het niet kwaad maar zijn in veel zaken blind; met name met betrekking tot niet-materiële zaken als zuiverbloed en de positie van de adel. Het zijn dan ook nooit zijn vrienden geworden. Tot een half jaar geleden een nieuwe Toewan Petoro met eerbied had gevraagd de heilige banier (een gaoekang, rijkssieraad) te mogen zien. Deze had van de Hollanders al 25 jaar niet meer in het openbaar mogen worden ‘gebruikt’. Kort daarna werd toegestaan dat de rijkssieraden weer gereinigd zouden worden. Behalve het eerherstel voor de rijkssieraden was sinds een jaar de driedeling ongedaan gemaakt en ook ging het gerucht dat Bone weer een koning zou krijgen. Dit alles overdenkt de oude Aroe op de dag na het feest dat een week duurde en plaats vond ter ere van de machtige rijkssieraden. Een maand voor het feest vond er nog een tragedie, omgekeerd aan die in Bontorio, plaats. De zoon van de Aroe bleek gemeenschapsgelden te hebben verduisterd en vroeg zijn vader om die bij te passen. Deze weigerde omdat dit in zou houden dat het feest voor de rijkssieraden
-57-
dan niet door zou kunnen gaan. Door toedoen van de Toewan Petoro werd zijn zoon maar licht gestraft. Op het einde van het verhaal spelt Aroe Tjenrana de onderscheiding op, die hij twintig jaar geleden van de Gouverneur-Generaal kreeg voor trouw en verdienste. Hij had de grote zilveren ster nooit gedragen want behalve dat hij zelf niet begreep waarom hij deze had gekregen, zou ze kwaad bloed hebben gezet bij een aantal andere Aroe´s. Nu hij naar het afscheid gaat van de Toewan Petoro die met verlof naar Nederland gaat, draagt hij de ster toch.
Na deze uitweiding over het geestelijke leven van Friedericy tijdens de Japanse internering keren we nog even terug naar de weinig gedocumenteerde periode van het dagelijkse leven. Net als veel anderen heeft Friedericy nooit over zijn kampervaringen aan derden verteld.24 Rest dus alleen Friedericy's laatste overplaatsing te vermelden die plaatsvond op 16 oktober 1944. Na ruim acht maanden te hebben doorgebracht in het grote kamp Tjimahi 4 kwam hij in Baros terecht, een kamp dat ook in de stad Tjimahi lag. Dit kamp bestond wederom uit militaire woningen en barakken en moest woonruimte bieden aan ongeveer 1700 jongens en mannen.25 In dat kamp kwamen ook zijn beide zoons terecht die vanwege bun leeftijd, vijftien en dertien jaar, in een mannenkamp waren geplaatst.26 In dit kamp kreeg Friedericy de functie van secretaris van het kampbestuur.27 Toen in augustus 1945 de oorlog officieel was afgelopen, verbleef hij nog steeds in het kamp Baros.
|