A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

 

Fred Vinken

DE DUBBELE AAR
H.J. Friedericy, schrijver en ambtenaar, 1900-1962



Scriptie Utrecht, 1987

met dank T.B.

© Fred Vinken

 

Inhoud

Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 6
Hoofdstuk 7
Hoofdstuk 8
Hoofdstuk 9
Noten
Bijlagen
Literatuurlijst

-58-

 

DE TUIN VAN EEN ANDER
De dekolonisatie; Indonesie, Nederland, Verenigde Staten, 1945-1950

 

 

‘In mijn dromen/Elkaar te ontmoeten/Was mijn hoop/
  Maar de nacht is voorbijgegaan/Zonder dat ik heb
kunnen slapen.
(Anoniem, Japan, 784-1192 Heian periode)

 

‘Ik heb voor de oudere tijd het woord Indië gere-
serveerd, voor de nieuwere het woord Indonesië.
  Maar waar ik precies de grens heb getrokken,
weet ik zelf niet. Dat is de schuld van onze po-
litici.’
(Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische Spiegel)

 


    Ondanks de capitulatie van de Japanners in augustus 1945 moest Friedericy net als de meeste andere geïnterneerden nog in het kamp blijven. Een echte bevrijding door geallieerden vond voorlopig nog niet plaats, maar wel was er natuurlijk sprake van een geestelijke verlichting.1 Op 6 september volgde een officiële proclamatie van de Japanse legerleiding aan de geïnterneerden om in de kampen te blijven; dit gebeurde in opdracht van de opperbevelhebber der geallieerden in Zuid-Oost Azie, Lord Mountbatten.2 De Japanners waren verantwoordelijk voor de distributie van voedsel en andere goederen, alsook voor de veiligheid van de personen in de kampen; niet voor de kampverlaters. Op 3 oktober vermeldt Friedericy dat hij verblijft in het ‘Baros gezinskamp’.3 Zijn vrouw Lucie, die eerder verbleef in de kampen Tjideng en Tjimahi (dicht bij Bandoeng) kan zich waarschijnlijk daar al bij haar gezin voegen. Over de bezigheden van Friedericy in de maanden september en oktober weten we niets meer dan de uitlating van de heer Spit op 18 september dat hij Friedericy niet geschikt acht om een behandeling in grote lijn te geven van de situatie in Nederlands-Indië zoals die zich na de Japanse capitulatie had ontwikkeld. Enige motivatie over het waarom ontbreekt helaas.4
    De familie Friedericy verblijft dus ook in de buurt van Bandoeng tijdens de onrustige dagen in oktober en reist pas in november naar Batavia. Friedericy heeft namelijk de opdracht

 

-59-

 

gekregen om de repatriëring te gaan verzorgen van de Indonesiërs die door de Japanners naar de andere delen van Zuid-Oost Azië zijn weggevoerd. Vanaf het najaar van 1943 werden vooral boeren verplicht om als arbeiders voor de Japanners te werken. De schattingen over de aantallen zogenaamde ‘economische soldaten’ die naar landen als Birma en Siam zijn gebracht lopen uiteen van tweehonderd tot vijfhonderdduizend.5 Voor deze officiële opdracht, met een semi-militair karakter, kreeg Friedericy de militaire rang van majoor; de vraag of hij na afloop van de opdracht deze rang mocht blijven behouden zorgde nog voor een conflict met generaal Spoor.6
    Op 21 november vertrekt de hele familie Friedericy per vliegtuig vanaf het onder vuur liggende vliegveld van Batavia richting Singapore. Drie dagen later komen ze aan in Singapore, dat de standplaats vormt voor de opdracht in kader van het R.A.P.W.I. (afkorting voor de organisatie van de repatriëring). Vanuit een centraal bureau zou alvorens repatriëring plaatsvond eerst registratie en lichamelijke en geestelijke verzorging moeten plaatsvinden. Om dit alles voor elkaar te krijgen en de desbetreffende mensen op te sporen, reisde Friedericy een half jaar lang door Indo-China, Maleisië, Birma en Siam. In totaal keerden er slechts 70.000 weggevoerde Indonesiërs terug naar hun land.

 

    Deze periode heeft behalve voor een kort dagboek ook aanleiding gegeven voor een kort verhaal. Allereerst het dagboek dat ontstond als gevolg van het niet aanwezig zijn van een vliegtuig voor transport van Saigon naar Singapore. Behalve dat het reizen in die tijd al veel langzamer ging vormde het gebrek aan vliegtuigen, schepen en auto´s vaak de reden voor lange wachtperiodes. Zo moest Friedericy in januari 1946 in Saigon twee weken wachten op vervoer naar Singapore en schreef hij zijn ervaringen acht dagen lang op enkele velletjes papier.7 Hij beschrijft tussen het dagelijkse wachten door de onrust die in alle steden van Zuid-Oost Azië heerst en in het bijzonder in Saigon. Verder geeft hij de feitelijke achtergronden

 

-60-

 

van de toestand in Frans Indo-China en de wrijvingen die er daar bestaan tussen Fransen en Engelsen. Op de laatste dag, 5 februari, als hij eindelijk vervoer gevonden heeft op een transportschip voor tanks en vrachtauto's, noteert Friedericy een beschouwing over het Zuid-Oost Azië van na de oorlog. Hij merkt op dat alle Engelsen, Fransen en Nederlanders geërgerd en verontwaardigd naar de oorzaken zoeken die een herstel van de toestand van vóór de oorlog in de weg stonden. Dat weinigen die een hoge post bekleden daarbij over de landsgrenzen kijken en de omvang en diepte willen zien die de bevrijdingsbewegingen in India en Zuid-Oost Azië hebben. Hij vraagt zich af wat het baat om dit teken des tijds te ontkennen en pleit ervoor dat de westerse regeerders samen met de leiders van de vrijheidsbewegingen een groot plan op economisch, sociaal, cultureel en staatkundig gebied moeten uitvoeren. Allereerst moeten echter de Engelsen, Fransen en Nederlanders de verschillende volkeren in Zuid-Oost Azië als gelijkwaardig erkennen. Daarna kunnen er nieuwe Republieken met regeerders komen die met behulp van westerse troepen een nieuw gezag vestigen dat rust en orde brengt. Pas daarna kan men met de opbouw van de nieuwe landen beginnen.8 Dat boven deze beschouwing van Friedericy het kopje ‘natuurverschijnsel’ staat is alleszeggend over zijn denkbeelden in deze.
    Zo open en beschrijvend als het korte dagboek is, zo geheimzinnig is het verhaal ‘De nieuwe gast’.9 Het verhaal speelt zich af in de tweede helft van mei 1946 in een hotel in Singapore. Niet geheel toevallig woonde het gezin Friedericy tijdens de opdracht in hotel Nebudori in Singapore. In mei 1946 vertrekken Lucie Friedericy en de twee jongens per boot, bij gebrek aan vliegtuigen, naar Nederland. Vanaf ergens in mei tot 1 juni verblijft Friedericy dus alleen in Singapore. De ik-figuur in het verhaal, een kolonel die een lichte koorts heeft, moet een grote hotelkamer delen met een man die na acht maanden net terug is uit Engeland. De man heeft nachtmerries over de gruwelen uit het kamp waar hij in heeft gezeten en bekijkt tot schrik

 

-61-

 

van de ik-figuur een paar maal een immense verzameling chirurgische messen. Is de man een gevaarlijke gek of niet? Als de ik-figuur de derde dag, hersteld, naar zijn hotelkamer terugkeert, blijkt de kamergenoot door de politie te zijn meegenomen nadat hij de boy bijna had doodgestoken. Een inspecteur van politie werpt licht op dit Hitchcock-achtige verhaal: de man was inderdaad chirurg, maar had niet de boy maar de ik-figuur staan opwachten. Niet de gruwelen van het Japanse kamp hadden hem doen doordraaien, maar het feit dat zijn vrouw een Nederlandse kolonel wilde trouwen!

 

    In juni gaat Friedericy naar Batavia. Zijn opdracht is voltooid: de Javanenkampen zijn in een organisatie ondergebracht, de registratie is voltooid en de repatriëring is voorbereid en op gang gebracht. Op 19 juni vertrekt hij per vliegtuig naar Nederland, na dertien jaar heeft hij drie weken Europees verlof. In Nederland gaat de familie Friedericy in Velp wonen. Friedericy zelf bevindt zich gedurende de week echter meestal in Den Haag, omdat hij gedetacheerd wordt op het Ministerie van Overzeese Gebiedsdelen. In de Van Bleiswijkstraat 48 woont hij dan bij een hospita.10
    Op 8 juni benoemt de minister van Overzeese Gebiedsdelen, Logemann, Friedericy samen met H. Brugmans (regeringscommissaris bij de regeringsvoorlichtingsdienst in Den Haag) als degenen die de publiciteit moeten regelen voor een komende rijksconferentie.11 Waarschijnlijk wordt de Conferentie van Malino bedoeld die plaatsvond tussen 16 en 22 juli. Daar werd in aanwezigheid van gedelegeerden van Borneo en Oost-Indonesië de basis gelegd voor de federatieve opbouw van Indonesië. Friedericy en Brugmans moeten K.F.J. Verboeket vervangen die op wens van lt. gouverneur-generaal Van Mook naar Indonesië gaat om daar de voorlichting te verzorgen. Oorspronkelijk heeft Logemann Friedericy een post in de Verenigde Staten toegedacht en wenst daarom dat hij de Nederlandse binnenlandse politieke vraagstukken grondig bestudeert.12 De verkiezingen en een nieuwe regering steken hier echter een stokje voor. In het kabinet

 

-62-

 

Beel (3-7-1946 tot 7-8-1948)wordt Logemann als minister van Overzeese Gebiedsdelen vervangen door Jonkman. Deze laatste stelt Friedericy aan het hoofd van een nieuwe afdeling van zijn ministerie, vanaf augustus is hij dan Chef Politieke Zaken van de afdeling die de staatsrechtelijke hervormingen van de overzeese gebiedsdelen moet voorbereiden. In september gaat Friedericy P. Idenburg vervangen als verzorger van het persoonlijk contact tussen minister Jonkman en lt. gouverneur-generaal Van Mook.13 In november 1946 volgt promotie tot resident. Friedericy is dan bijna 25 jaar in Nederlands-Indische dienst.

 

    Ondertussen is Friedericy een uitgever gaan zoeken voor zijn literaire werk. Een aantal verhalen stuurt hij aan literaire tijdschriften en ook benadert hij een aantal uitgeverijen, waaronder Meulenhoff, om een bundel met novellen uit te geven. Als eerste verschijnt het verhaal ‘De nieuwe gast’ in het tijdschrift ‘De stem van Nederland’. Friedericy gebruikt de achternaam van zijn moeder, Hillinga, als pseudoniem. Oorspronkelijk noemt hij ook nog een keer F. van Crooy als pseudoniem, maar om onbekende redenen laat hij dit al snel vallen.14
    Het is waarschijnlijk A. Alberts die Friedericy eind 1946 in aanraking brengt met de uitgeverij ‘Contact’ in Amsterdam. In de eerste vier maanden van 1947 schrijft Friedericy regelmatig aan Fred Batten, werkzaam bij Contact.15 Uit die briefwisseling blijkt Friedericy's verdere worsteling met zijn pseudoniem. Uit een brief van 13 maart blijkt H.J. Hillinga al weer opgegeven en de etymologische pseudoniemen Vredeman en Frederiks die Batten hem heeft voorgesteld, staan hem niet aan. In dezelfde brief kiest hij definitief H.J. Merlijn als pseudoniem, een bedenksel van een vriend.16 Tot zijn grote schrik stuurt Batten hem dan een week later een briefkaart met als adressering H.J. Merlijn, Van Bleiswijkstraat 48, Den Haag. Hoogst verontwaardigd reageert Friedericy, want behalve dat hij normaal zijn correspondentie via het ministerie regelt, vreest hij dat zijn hospita met grote belangstelling kennis

 

-63-

 

heeft genomen van het geschrevene.
    Onder het pseudoniem H.J. Merlijn verschijnt dan kort erna het verhaal ‘Sans peur’ in het tijdschrift ‘Criterium’.17 Oorspronkelijk is het Friedericy's bedoeling om een bundel met novellen uit te laten geven onder de titel ‘De dubbele aar’. De directie van Contact ziet er echter meer in om een roman uit te geven en Friedericy stemt daarin toe. Op verzoek van Batten schrijft hij op 3 maart 1947 een korte inleiding voor het boek Bontorio, waarin hij uiteenzet hoe de roman is ontstaan en welke thema's erin verwerkt zitten. Deze inleiding zal overigens nooit gebruikt worden. In dezelfde tijd staat Friedericy nog het verhaal ‘Nocturne’ af aan de Stem van Nederland, maar dit wordt voorlopig nog niet gepubliceerd. Tot het einde van 1947 is er verder niets bekend op literair gebied. Dit is hoogst waarschijnlijk het gevolg van de drukte in het dagelijkse werk van Friedericy. Bontorio wordt om onbekende redenen ook pas eind 1947 uitgegeven.

 

    Eind januari 1947 moet Friedericy op verzoek van Van Mook de. Public Relations verzorgen rond het korte bezoek van Soekawati, president van de in december 1946 gestichte staat Oost-Indonesië, aan Nederland.18
Van 3 tot 27 mei vergezelt Friedericy, samen met Th.H. Bot, minister-president Beel en minister Jonkman op een reis naar Indonesië. Behalve Friedericy en Bot als politieke medewerkers gaan ook de heren Albarda en Hirschfeld, officiële adviseurs van de regering voor Nederlands-Indië, mee voor problemen op economisch en financieel gebied.19 Doel van de reis is behalve oriëntatie ook besprekingen met Van Mook en de Commissie Generaal over de uitvoering van de regelingen van Malino en Linggadjati.20 Het ligt ook in de bedoeling om de Indonesische delegatie te ontmoeten en een reis naar Makassar te maken.21 Uit de notulen van de vergaderingen die in Indonesië hebben plaatsgevonden blijkt zowel bij Van Mook als bij Beel en Jonkman de neiging te groeien om de Republiek door grotere druk te dwingen

 

-64-

 

de inhoud van de overeenkomst van Linggadjati na te leven. Zowel de Republiek in de persoon van Sjahrir als Beel en Jonkman geven te kennen dat verdere onderhandelingen van geen nut zijn.22 Het dreigement van Nederlandse zijde om militair geweld te gebruiken, levert geen verandering van standpunt van Republikeinse zijde op.
    Bij een groot aantal van de talloze besprekingen die plaatsvinden tijdens het verblijf van bijna drie weken, wordt Friedericy als aanwezig in de notulen vermeld. In de dagboeken van Schermerhorn, de voorzitter van de Commissie Generaal, kunnen we lezen dat de sfeer tussen de individuen van de verschillende partijen niet zo vijandig was als naar voren komt uit de feitelijke notulen of algemene overzichten van deze reis. Zeker op lagere niveaus werden besprekingen vaak tijdens ‘een thee’ gehouden.23
    Terug in Nederland volgt op 29 mei een buitengewone vergadering van de Minister Raad waarbij de Commissie Generaal meent dat na het sluiten van het Linggadjati akkoord bij de Republikeinse delegatie geen wil tot onderhandelen meer aanwezig is. Er is de Republiek nog een nota overhandigd die de mogelijkheid van samenwerking open houdt. Deze nota zal aan de ambassades van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, alsook aan de pers worden overhandigd. Verder wordt overwogen om Van Kleffens, die op dat moment voorzitter is van de Nederlandse delegatie van de economische en sociale raad bij de Verenigde Naties, met een speciale missie naar de Verenigde Staten te sturen ter voorlichting van het State Department.24 Bovendien stelt Jonkman voor om ook Friedericy op korte termijn naar de Verenigde Staten te sturen om aldaar het Nederlandse voorlichtingsapparaat, het Nederlandse Informatie Bureau, op de hoogte te stellen van de recente ontwikkelingen in Indonesië.25
    In reactie op dit laatste voorstel seint de ambassade in Washington op 6 juni het nadrukkelijke advies dat de overkomst van Friedericy en Weisglas, het hoofd van de afdeling persdienst van het ministerie van Economische Zaken, niet noodzakelijk is.26 Dit met het oog op het resultaat van de besprekin-

 

-65-

 

gen met het State Department en na raadpleging van Hirschfeld (die ook in Indonesië was in mei) en Van Vredenburch (chef directie politieke zaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken). Ondanks dit vaag gemotiveerde advies tegen de komst van Friedericy vertrekt deze in gezelschap van Bot, plaatsvervangend hoofd van de afdeling staatkundige hervormingen, toch op 7 of 8 juni 1947 naar de Verenigde Staten. Behalve dat ze daar de voorlichting gaan ondersteunen, zullen ze ook de Nederlandse Antillen en Suriname bezoeken. In West-Indië ziet men hoe snel het in Oost-Indië verloopt en vraagt zich af waarom zij zo lang moeten wachten op een Grondwetsherziening.27

 

    Precies in de tijd dat Friedericy in de Verenigde Staten is, gaat dit land zich op politiek gebied actiever bezighouden met de Indonesische zaak.28 Tot dan toe heeft het zich op officieel, politiek, niveau afzijdig gehouden ondanks een negatief oordeel van publieke opinie en pers. In juni laat Van Vredenburch aan het State Department weten dat Nederland alleen nog kan overgaan op militaire actie nadat de Republiek op 8 juni de nota van de Commissie Generaal had afgewezen. Minister van Buitenlandse Zaken Marshall laat daarop weten dat zijn regering het gebruik van geweld niet als gunstig zal beschouwen en vreest dat het ook sterk afkeurende reacties bij de publieke opinie zal oproepen. Al voor die tijd heeft de Amerikaanse pers, behalve voorpaginanieuws, een aantal hoofdartikelen gewijd aan de ontwikkelingen in Nederlands-Indië.29 Veel Amerikanen hebben een diep gewortelde aversie tegen kolonialisme. Ze beschouwen zichzelf ook nog steeds als een bevrijde kolonie en steunen daarom alle ‘gezonde’ nationalisme. Het Nederlands Informatie Bureau arrangeert een onderhoud tussen de hoofdredacteur van de New York Herald Tribune, Floyd Taylor, en de heren Friedericy en Weisglas. Hierna verschijnt op 21 juni, na twee scherp anti-Nederlandse hoofdartikelen, onverwachts een gunstig hoofdartikel dat pleit voor duurzame samenwerking tussen Nederland en Indonesië in het belang van beide volkeren.30

 

-66-

 

Al deze goodwill wordt tenietgedaan door de eerste militaire actie die op 21 juli van start gaat. Zowel de New York Times als de Herald Tribune brengen negatieve artikelen over het militaire ingrijpen van Nederland.31 Naast Friedericy staat op dat moment ook de directeur van het Nederlands Informatie Bureau, N.A.C. Slotemaker de Bruïne, in contact met de hoofdredacties van beide kranten. Met name met Foster Hailey, de editorial writer van de Times, schijnt echter niet te praten te zijn. Van Kleffens meldt in een telegram van 24 juli dat het nieuws uit Indonesië in de bladen van die dag al een minder prominente plaats inneemt en waarschijnlijk bij een snel verloop van de militaire actie minder aandacht zal gaan trekken. Van Kleffens vraagt om een overtuigende ambtelijke uiteenzetting en weerlegging van alle aanvallen in een taal die voor de man in de straat begrijpelijk is.
    Als Van Kleffens eind juli 1947 wordt gevraagd om Nederland in de Veiligheids Raad te vertegenwoordigen, hij is vanaf 31 juli ook nog ambassadeur, doet hij dit alleen met grote bezwaren. Hij verzoekt dan ook om assistentie van J. van Roijen, de ambassadeur in Canada, en de ter beschikking stelling van Friedericy.32 Als Van Kleffens op 2 augustus bij de minister van Buitenlandse Zaken klaagt over heersende onwetendheid bij en de van tevoren vaststaande afloop van een bespreking van de Indonesische kwestie in de Veiligheids Raad, vermeldt hij ook de nuttige aanwezigheid van de heer Friedericy.33 Op 14 augustus stuurt Friedericy vanuit Washington een telegram aan Van Mock waarin hij uitlegt hoe ongunstig de Nederlandse situatie op dat moment is in de kringen van de Verenigde Naties en de Veiligheids Raad.34 Deze laatste wil de Republiek als een Staat behandelen en Friedericy vreest dat indien er nieuwe acties van Nederlandse zijde zouden plaatsvinden er op korte termijn sancties zouden volgen. Het prestige van de Veiligheids Raad is in het geding. Het State Department heeft haar houding nog niet bepaald, maar de druk van pers en publieke opinie alsook de houding van de Veiligheids Raad noodzaken

 

-67-

 

haar tot handelen. Als voorbeeld van hoe gevoelig de zaak lag, dienen de conclusies die pers en bepaalde kringen in de Verenigde Naties trokken of wilden trekken uit het feit dat twee delegaties uit Indonesië tezamen naar de Verenigde Staten reisden. De ene bestond uit Nederlanders en de andere uit afgevaardigden van Oost-Indonesië en Borneo. De pers sprak van één groep ‘shepherded’ door Nederland en bij de Verenigde Naties had men het over Oost-Indonesië en Borneo als zogenaamd onafhankelijke staten. Men wilde de Republiek als enige echte vertegenwoordiger van het nationalisme in Indonesië zien. Friedericy die hierover berichtte, heeft het over het nodeloos moeilijk maken van een situatie en doelt erop dat beide gezelschappen beter afzonderlijk hadden kunnen reizen.35 Dergelijke insinuaties hadden zo voorkomen kunnen worden.
    De handeling die de Verenigde Steten op 25 augustus uiteindelijk verrichten is het indienen van een resolutie bij de Veiligheids Raad om een Commissie van Goede Diensten in te stellen. Deze commissie van drie personen zou het geschil door bemiddeling moeten helpen oplossen. Beide partijen zouden een land als lid moeten kiezen en deze twee zouden dan samen een derde lid moeten kiezen. Hoe langzaam dit alles in zijn werk gaat, bewijst wel het feit dat de commissie, bestaande uit een Belg (voor Nederland), een Australiër (voor de Republiek) en een Amerikaan, pas op 27 oktober in Batavia arriveert.36

 

    Eind augustus 1947 reist Friedericy naar Nederland en op 25 augustus brengt hij namens Van Kleffens verslag uit van het verloop van zaken in de Veiligheids Raad.37 Twee dagen later wordt de vrees bij het kabinet, na Friedericy´s ‘gruwelverhalen’ over aanstaande sancties en maatregelen wat getemperd door de niet ongunstige beslissingen die de Veiligheids Raad op 25 augustus, zoals we al zagen, nam. Ondanks de dreiging die blijft uitgaan van de internationale stemming en de Veiligheids Raad is de Minister Raad van mening dat de situatie in Indonesië tot een onverwijld ingrijpen noodzaakt.38 Half september is lt. gouver-

 

-68-

 

neur-generaal Van Mook in Nederland na een reis door de Verenigde Staten. Hij constateerde daar dat de Amerikaanse regering geen negatieve houding had aangenomen en dat zelfs de pers op de diverse persconferenties een neutrale houding aannam. Samen met Van Kleffens was hij tot de conclusie gekomen dat de eerste maanden geprobeerd moest worden de publieke opinie in de Verenigde Staten tot een gunstiger beschouwing van de gebeurtenissen in Indonesië te bewegen. Om dit te bereiken gingen de gedachten uit naar de instelling van een Indonesische afdeling bij het Nederlands Informatie Bureau.39 Men dacht aan Friedericy als hoofd van die dienst, die met behulp van enig vast- en roulerend personeel uit Indonesië vanuit de laatste ontwikkelingen haar werk van officiële en officieuze voorlichting zou kunnen verzorgen. Samenwerking met een goed Amerikaans Public Relations-bureau zou aan te bevelen zijn, want actieve publiciteit verdiende de voorkeur boven passieve toelichting achteraf. Vanaf oktober 1947 is Friedericy dus Hoofd van de Indonesische Afdeling van het Nederlands Informatie Bureau in New York. Tot aan de soevereiniteitsoverdracht in december 1949 zou hij dit blijven.
    Naast positieve publiciteit voor het Nederlandse standpunt is er ook het streven om de incompetentie van het Republikeinse bewind te benadrukken. Een van de manieren om dit te doen js de aandacht, onder andere van het State Department, te blijven vestigen op de communistische tendenzen in Indonesië en binnen de Republiek in het bijzonder. Ook dat is een taak die Friedericy moet uitvoeren. Hij ontvangt verse informatie hierover uit Indonesië en moet die dan doorspelen aan de Amerikaanse pers en regering.40 Verder worden er door heel Amerika lezingen verzorgt door prominente of hooggeplaatste Nederlandse politici en doet het bureau marktonderzoeken onder het Amerikaanse publiek.
    Al na anderhalve maand ontstaat er een indirect conflict tussen Van Mook en Friedericy als de laatste afziet van een regelmatige uitwisseling van personen die over de recente ontwikkeling in Indonesië kunnen berichten.41 Van Mook beschouwt dit

 

-69-

 

als een verbreking van het contact met de werkelijkheid, gezien de dynamische ontwikkelingen op economisch en politiek gebied in Indonesië. Hij vreest vooral voorlichters die door gebrek aan kennis niet of fout zullen reageren op aanvallen van Republikeinse afgezanten in de Verenigde Staten. Van Mook acht periodieke bezoeken van personen uit Indonesië aan de Verenigde Staten en aan Nederland niet voldoende in verhouding tot de beslissingen die daar genomen, moeten, worden. In Nederland steunt Jonkman echter Friedericy's mening, en ook uit financieel oogpunt; de zaken blijven zoals ze zijn.
    Eind december 1947 is er sprake van dat de koningin een radiorede zal houden waarin een simpele uitleg zou komen van de toestand in Indonesië.42 Van KIeffens acht dit van groot nut voor Friedericy en dringt aan om, met het oog op het Arnerikaanse publiek, vooral simpele woorden te gebruiken en geen reserves in te bouwen. Bovendien zou er moeten worden geduid op het op korte termijn streven naar de totstandkoming van een democratische en soevereine federatie. Friedericy zit midden in dit wereldje van promotie en goedpraten van het handelen van Nederland met betrekking tot het land waar hij eens zijn carrière begon. Destijds had hij zich het proces tot zelfstandig worden van Indië waarschijnlijk heel anders voorgesteld.

 

    Zo zit Friedericy dus aan de andere kant van de wereld als eind 1947 eindelijk Bontorio in Nederland uitkomt. Op 22 januari stuurt hij vanuit New York een brief aan Fred Batten waarin hij zijn tevredenheid uit over de uitvoering van het boek. Het exemplaar dat zijn vrouw hem vanuit Nederland per post stuurde, droeg ook de goedkeuring van zijn Nederlandse en Amerikaanse vrienden weg. Heel enthousiast kondigt hij ook aan een dezer dagen de novellenbundel ‘De dubbele aar’ op te sturen in de hoop dat Contact deze, als de roman goed loopt, nog dit jaar zal uitgeven.
Helaas liep het allemaal wat anders. De dagbladen schreven nauwelijks over het boek en de verkoop was ook niet geweldig.

 

-70-

 

Later klaagt Friedericy erover dat Contact er vrijwel geen reclame voor heeft gemaakt en dat de heer De Neve er waarschijnlijk niet zoveel voor voelde.43 Toch kreeg het boek, voor zover bekend, twee goede kritieken.44 De eerste kwam van de hand van Beb Vuyk en was zeer lovend over het schrijven vanuit de Boeginees, over de beeldende taal, de boeiende vertelling, de ongelooflijke kennis en begrip van sfeer en situatie. Ze heeft het over de auteur als een begenadigd verteller, de schepper van mensen ‘bloedwarm als het leven’. Alleen het derde deel beoordeelt ze negatief, na het hoogtepunt op het einde van deel twee had de auteur met schrijven moeten ophouden. Ook de tweede recensent D. de Vries in Oriëntatie van april 1948 is deze mening toegedaan. Het komt hem voor alsof de schrijver in het derde deel niet meer uitsluitend de objectieve epicus is, maar een beeld probeert te geven van de zegeningen van het Nederlands bestuur. Nu trekt De Vries die niet in twijfel maar hij vindt dat een roman of epos zich kwalijk tot zulk een verheerlijking lenen. Overigens noemt ook hij het boek opmerkelijk en de verschijning een gebeurtenis in en bui ten de Nederlandse literatuur. Maar zoals we al zagen verkocht het boek toch niet en raakte snel vergeten. In 1948 verscheen het verhaal Nocturne nog in de tijdschriften Stem van Nederland en Oriëntatie, terwijl dat laatste tijdschrift in oktober 1949 ook nog Vazal publiceerde.45 Alle drie de verhalen verschenen onder het pseudoniem H.J. Merlijn. Het zou tot 1957 duren voor er weer iets van Friedericy zou worden uitgegeven.

 

    Tenslotte keren we nog even terug naar Friedericy in zijn functie als Hoofd van de Indonesische Afdeling van het Nederlands Informatie Bureau. Omdat de reeks ‘Officiële Bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen’ op dit moment niet verder reikt dan juni 1948 zijn ons van na die tijd geen exacte gegevens over Friedericy's werkzaamheden meer bekend.46 Wel weten we dat hij in de eerste helft van 1948 een oriënterende reis naar Indonesië maakte en dat hij dit be-

 

-71-

 

roepshalve voor 1950 nog tweemaal zou herhalen.47 Het is op deze plaats echter niet zinnig om de ontwikkeling tot aan de soevereiniteitsoverdracht stap voor stap weer te geven als we de rol van Friedericy, hoe klein die ook was, daarin niet kennen. De algemene lijnen zijn elders al uitstekend uiteengezet.48
    Rest nog te vermelden dat Lucie Friedericy zich in de loop van 1948 bij haar man in de Verenigde Staten voegt en dat oudste zoon Hans een jaar later ook komt. Hij heeft de H.B.S. te Arnhem, waar zijn broer Dolf dan nog zit, voltooid. Na de officiële soevereiniteitsoverdracht aan de Verenigde Staten van Indonesië op 27 december 1949 wordt Friedericy op diens eigen verzoek op 1 januari 1950 eervol ontslagen uit de Nederlands-Indische dienst.49

naar het vorige hoofdstuk  naar het begin van dit hoofdstuk  naar het volgende hoofdstuk



 

Laatste wijziging: 22.06.2015