A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

 

Voorpost : tijdschrift voor de buitenlandse dienst (1963) 3(juni) p. 4-5

 

De schrijver H. J. Friedericy

 

H.J. FriedericyHet literaire oeuvre van Friedericy is rechtstreeks uit zijn ambtelijke loopbaan ontstaan. Zijn verhalen en romans grijpen terug op de vele jaren die hij als toegewijd bestuursambtenaar in Indonesië doorbracht: er spreekt zijn diepgaande belangstelling uit voor het volk aan zijn zorg toevertrouwd, zijn begrip voor hun moeilijkheden, zijn begrip ook voor de vraagstukken waartegenover de regering die hij diende zich geplaatst zag. Men voelt zijn warme menselijkheid, geleid en gesteund door een grondige theoretische kennis van land en volk, en door een brede praktische ervaring. Het is hierdoor dat hij drie romans kon schrijven waarin zowel Indonesiër als Nederlander zo treffend worden getekend en welke hem een blijvende plaats in onze letteren ver- zekeren.
Zijn pen was geoefend door wetenschappelijke studies, zoals zijn publicatie “De Standen bij de Boeginezen en Makassaren”, en verspreide artikelen over bestuursproblemen. Daarbij had hij zich een sterke, eenvoudige stijl verworven, die hij in zijn literaire werk ontwikkelde tot een pakkende uitdrukkingswijze, die direct tot de lezer spreekt. Hij had geen behoefte aan lange beschrijvende passages, aan ingewikkelde beeldspraak of psychologische uitweidingen, want hij had de gave met een paar zinnen een landschap, een situatie of een stemming te schetsen. “Aroe Bontorihoe zat op een van de zijbanken van het open portaal, dat de trap van zijn nieuwe woning verbond met het woonhuis. De zon kwam op boven de klapperbomen en een zachte wind streek langs zijn gezicht. Gedachteloos staarde hij naar de vervloeiende kleuren en langzaam werd hij geheel wakker.” Eenvoudiger kan het niet. Maar dit is een bedriegelijke eenvoudigheid, want zij kan alleen worden bereikt door de geboren verteller, die zijn onderwerp tot in de kleinste bijzonderheden beheerst. Deze gaven bleken reeds uit zijn eerste roman, in 1947 verschenen onder de titel “Bontorio, de laatste generaal”, in 1958 herdrukt onder de - meer treffende - titel “De Laatste Generaal”. Deze roman beschrijft, van binnen uit, de Indonesische traditionele samenleving in een streek van Zuid-Celebes, eerst in 1870-1890, toen de Nederlandse invloed daar nog niet was doorgedrongen, dan van 1890 tot 1906, toen die invloed zich daar catastrofaal voelbaar maakte. De centrale figuur is Bontorihoe, de krijgsoverste, voortreffelijk getekend in al zijn kracht en al zijn - door omgeving en achtergrond bepaalde - zwakte, en in zijn uiteindelijke grootheid. Maar ook alle andere figuren komen ten volle tot hun recht, zelfs de Chinese handelaar, “vriendelijk en wijs”, hoewel hij slechts even ten tonele wordt gevoerd.
In 1957 verscheen een bundel korte verhalen, “Vorsten, Vissers en Boeren”, van verschillende datum, maar wederom spelend onder het volk met welks denkwijze, zeden en gewoonten Friedericy zozeer vertrouwd was. Dan, in 1958, verschijnt “De Raadsman”, een roman die velen als zijn meesterstuk beschouwen. Zowel naar stijl als naar inhoud is dit een puntgaaf verhaal. Het speelt ook in Zuid-Celebes, maar nu worden niet alleen de inheemse, maar ook de Nederlandse aspecten van het gebeuren op meesterlijke wijze beschreven. In het centrum staan twee personen, enerzijds een plaatselijk hoofdeling, aan de andere kant zijn tegenspeler, een jong Nederlands bestuursambtenaar. Het boek verhaalt, in Friedericy's eigen rechtstreekse stijl, en op ontroerend eenvoudige wijze, van de vriendschap die groeide tussen deze vertegenwoordigers van twee geheel verschillende werelden die het lot tezamen bracht. Uit dit gehele boek spreekt de levenswijsheid van iemand die zich door lange ervaring en geduldig waarnemen een evenwichtige geesteshouding heeft weten te verwerven, met begrip voor de na- en voordelen der Nederlands-Indonesische symbiose en voor alle voor en tegens, verdiept door een milde berusting als spreekt uit de discussie op het vliegveld, weergegeven op de laatste bladzijde van het boek.
Friedericy's derde roman, “De Eerste Etappe”, verschenen in 1961, en reeds in 1962 herdrukt, is geheel verschillend van de twee vorige. Dit boek doet aan als een voorbereiding, haast een vingeroefening, voor grotere, nog te komen composities. Het is een verzameling brieven welke een jong bestuursambtenaar naar de zijnen in Nederland schrijft. Ook uit dit boek spreekt een grote kennis van zaken, maar stijl en inhoud zijn, althans voor mij, minder bevredigend dan de twee voorafgaande romans. Friedericy's rechtstreekse, als het ware kristalliserende wijze van uitdrukking, staat te ver af van werkelijke brievenstijl, welks bekoring juist in gedetailleerde momentopnamen ligt. Ook de inhoud is minder pakkend; het is een soort documentaire, weinig persoonlijk en van een vaak beklemmende vlakheid. Als zodanig wellicht realistisch, maar toch weer niet realistisch genoeg om overtuigend te zijn.
Hoe dit ook zij, “De Eerste Etappe” bewijst dat Friedericy aan het zoeken was naar nieuwe wegen, naar nieuwe vormen om zijn groot schrijverstalent tot uitdrukking te brengen. Dat deze eerste étappe van een nieuwe phase in zijn scheppend werk tevens de laatste moest zijn doet ons zijn verlies des te dieper gevoelen.

 

R. H. van Gulik  

 

(In het eerste nummer van ons tijdschrift plaatsten wij reeds een kort doodsbericht gewijd aan Dr. Friedericy. Zijn betekenis als schrijver moge dit tweede, ietwat uitvoeriger artikel over zijn literaire werk rechtvaardigen. - Red.).



 

Laatste wijziging: 08.06.2015