Critisch bulletin : maandblad voor letterkundige critiek 15 (1948) (september) p. 408-412
-408-
H. J. Merlijn: B o n t o r i o D e L a a t s t e G e n e-
r a a l. Uitgeverij Contact, Amsterdam-Antwerpen.
In de laatste honderd jaar zijn in de Nederlandse belletrie een groot aantal boeken en boekjes over Indonesië verschenen. Het nieuwe land en de andere maatschappelijke verhoudingen deden in vele lieden, die tot nog toe de pen alleen vrijwillig gevoerd hadden om brieven te schrijven, het verlangen ontstaan hun ervaringen en bevindingen aan een groter publiek open te leggen. Het resultaat was een aantal boeken, die, ofschoon sociologisch soms belangrijk, een uiterst geringe literaire waarde bezitten.
-409-
Onbehagen en verontwaardiging maken een gewoon mens niet tot een kunstenaar, tenzij deze aanleg reeds latent aanwezig was. Multatuli's aanklacht, een voorbeeld van latent gebleven kunstenaarsschap, deed een hausse in aanklachtslectuur ontstaan, die literair niets heeft opgeleverd, hoewel men er merkwaardige menselijke producten onder vindt en het woekerend proces der tropenkolder in een uiterst vervelend boekje als Courier dit Dubecart's Bratajoeda te bestuderen is. Daum en Couperus, die gepubliceerd hadden voor Indonesië hen inspireerde, schreven hun romans naar het voorbeeld van die dagen, de mens gebonden door afkomst en milieu tegen de achtergrond van hun tijd. Vele Indische romans zijn pogingen tot maatschappelijke schilderingen met een stuk aanklachtselement in zich. (Szekely Lulofs).
Een apart Indisch element waaraan ook groten als Daum en Couperus niet hebben kunnen ontkomen, is het geheimzinnige en miraculeuze, het voor de Westerling ondoorgrondelijke. In de boeken van Augusta de Witt bepaalt deze mystieke sfeer de gewone menselijke verhoudingen. Zij is een schrijfster die in dit land geboren werd en er de eerste jaren van haar jeugd doorbracht. Een grote genegenheid voor land en mensen spreekt uit al haar werk, maar toch is zij een vreemdelinge gebleven en werd Indonesië nooit haar vaderland. In haar boeken behoren de Hollanders aan het Westen en Indonesië aan het grote, geheimzinnige, ondoorgrondelijke Oosten toe. Dertig, vijf en dertig jaar geleden, toen de aanrakingsvlakken tussen Oosterling en Westerling, in casu Nederlander en Indonesiër zoveel kleiner waren, hebben zonder twijfel de geschillen veel meer gedomineerd. Bij een oppervlakkige kennismaking vallen het eerst de verschillen op, eerst bij een inniger verstandhouding overheersen de overeenkomsten. In die jaren was het aantal Indonesische intellectuelen nog zeer gering, enkele tientallen en deze eerste generatie was nog geheel aan de oude traditie gebonden.
-410-
Twee generaties Oosterse intellectuelen, aan Westerse scholen opgevoed, hebben het Oosten veel minder ondoorgrondelijk gemaakt. Voor zover deze intellectuelen nog traditionele verbindingen hebben is men zich deze verbindingen bewust geworden, het onuitsprekelijke kan het onderwerp van een gesprek worden. De magische -en mystieke elementen zijn niet verloren gegaan, maar zij hebben hun mysterieuze sfeer verloren. Naast de Indonesische intellectuelen die volkomen: Westers zijn geworden, zijn er grote groepen blijven bestaan die een sterke binding tot de oude levenssfeer hebben behouden, maar dit staat de menselijke verhouding tot de Westerling niet in de weg.
Veel wat vroeger en ook nu nog aan de onverklaarbaarheden van de Oosterse ziel werd toegeschreven, vindt zijn oorzaak in de maatschappelijke verhoudingen, in feodaliteit en kolonialisme.
Met Albert Helmans Zuid-Zuid-West treedt een nieuwe phase in in onze koloniale literatuur. Het is het eerste hoek over de koloniën, dat niet door een vreemdeling, maar door een mens van het land zelf is geschreven. Hierin werd West-Indië niet tot een betoverend schoon land, bijna vijandig, maar tot een zeer geliefd en innig bekend vaderland. Cola Debrot's “Mijn Zuster de Negerin”, Du Perron's “Land van Herkomst” en “Indisch Memorandum” en mijn eigen boeken werden vanuit die gezichtshoek geschreven.
Deze boeken hebben alle een overheersend autobiografische instelling, ze zijn geschreven vanuit de eigen persoon. Merlijn's “Bontorio” is een historische roman over Bone, geschreven vanuit de Boniër zelf, wat in de twee eerste delen lukte en in het laatste deel niet.
Het boek bevat de levensgeschiedenis van Bontorio, de Bonese generaal, ,die eigenlijk Mappa heette. Het bevat een prachtige, levendige schildering van zijn milieu, zijn ouders, zijn huis, zijn vrouwen, zijn opkomst als veldheer en zijn strijd tegen de Hollanders, zijn over-
-411-
winning en nederlaag. Het is geschreven in een voortreffelijk Hollands, beeldend van taal, boeiend als vertelling met een ongelooflijke kennis en begrip van sfeer en situatie. Mappa, zijn vader, moeder, broer, zijn vrienden en slaven zijn levende mensen, heersers en horigen in de middeleeuwse cultuur van het Bonese hof, voor die Hollanders de macht hadden in die streken. Het bevat prachtige natuurbeschrijvingen. Sfeer en gesprekken zijn zo onmiddellijk van werking, of men zelf er bij aanwezig is. Details en sfeer moeten tot Merlijn gekomen zijn uit de mond van de oude mannen, geschiedenissen, 's avonds verteld bij het rokende muskietenvuur of de kleine pelita in dezelfde hoge zwarte huizen, die hij in dit boek beschrijft. De geschiedenis van Bontorio's leven als jongen en generaal draagt het patina van oude schilderijen. Wie zo eens gehoorde verhalen kan weergeven in modern Hollands, dat krachtig en oorspronkelijk toch nergens litterair aandoet, is zelf een begenadigd verteller.
In het derde deel klapt dit in. Mappa's zoon, de jonge Mendapi, blijft een schim, de springlevende Mappa zelf wordt ook een schim. De medespelers, voornamelijk Hollandse bestuursambtenaren, krijgen nauwelijks stem en nergens gestalte, laat staan een eigen leven. Men vraagt zich met verbazing af, wat de oorzaak kan zijn, dat een auteur, die tot de literaire prestaties van de twee eerste delen in staat was; niet zelf heeft kunnen ontdekken, hoezeer het laatste deel bij de twee eerste achterbleef.
Merlijn maakte de fout, het verhaal over zijn hoogtepunt heen te schrijven. Ook al sneuvelde Bontorio niet, zijn leven eindigde met de overwinning van de Hollanders en zijn scheiding van de Aroepone, wiens vriend en vazal hij was. Elke vertelling heeft haar eigen omvang en einde en de auteur die de natuurlijke beperking overschrijdt, forceert zijn verhaal.
Mendapi leeft niet en Mappa leeft niet meer, hun conflict, het conflict van de feodale Indonesiër en zijn aan
-412-
Westerse scholen opgevoede zoon, mist daardoor de dramatische kracht. Ook in boeken kunnen alleen levende mensen spelers in een drama zijn. In dit derde deel kiest Merlijn partij, tegen de vader en voor de zoon, die de medewerker der Hollanders werd.
Achter de naam Merlijn verschuilt zich een bekende figuur uit het Indisch B.B.-corps. Men krijgt het gevoel, dat in het contemporaire derde deel de schrijver door de ambtenaar verdrongen werd.
Het moderne Nederlandse proza draagt nog al te veel het kenmerk moeizaam aan schrijftafels te zijn verzonnen, handelend over wezens, voornamelijk bestaande uit hersens en sexe. Merlijn heeft met dit boek getoond in staat te zijn mensen te scheppen, bloedwarm als het leven, fel van adem en daden. Laat hij bedenken, dat een schrijver voor de cultuur van een land meer is dan een ambtenaar. Het B.B.-corps telt nog vele leden, maar de Nederlandse literatuur weinig auteurs die kunnen vertellen als hij.
BEB VUYK
Laatste wijziging: 08.06.2015