Provinciale Zeeuwse Courant 19-1-1985
Onderschatting en overschatting zijn in de literaire kritiek vaak loze kreten geworden. Een paar jaar geleden kon je overal lezen dat A. Alberts een sterk onderschat romancier zou zijn. Zo vaak werd in verband met zijn werk de term onderschatting gebezigd dat het duidelijk een geval van overschatting werd voor een auteur die met een zo beperkt talent is toegerust. Op dit moment lijkt de waardering voor zijn proza weer dalende. De ontvangst van zijn nieuwste roman ‘De zilveren kogel’ is dan ook over het algemeen koel, en terecht.
Sinds Alberts in 1976 als ambtenaar met pensioen ging, is zijn publiceerdrift sterk toegenomen. De kwaliteit van zijn werk echter nam min of meer evenredig af. Was vroeger in zijn proza de sobere stijl en de geheimzinnige sfeer te prijzen - nu is dat sober doorgeslagen naar kleurloos en het geheimzinnige naar cryptisch. Vooral wegens die wazigheid is ‘De zilveren kogel’ een dieptepunt in zijn oeuvre geworden. Zelfs op de flaptekst blijkt men door deze vaagheid in de war te zijn geraakt. Een van de drie hoofdpersonen, Isobel Gowdie, wordt daar namelijk met een ander personage verward en heet er ten onrechte Isobel Grierson. Het pleit bepaald niet voor het boek, maar het zal elke lezer de grootste moeite kosten de romanfiguren uit elkaar te houden. Naast Isobel Gowdie zijn de dominee Alexander Peden en de officier John Graham de belangrijkste. Om alles nog minder doorzichtig te maken, duidde Alberts deze figuren met telkens wisselende namen aan. John Graham bij voorbeeld heet nu eens ‘de officier’, vervolgens ‘Claverhouse’, dan weer ‘de ritmeester’, verderop ‘meneer Dundee’. Op al even schimmige wijze worden ons die mensen voorgesteld. Om het ongemak compleet te maken is in de dialogen vaak slecht uit te maken wie het woord voert.
‘De zilveren kogel’ is een soort historische roman maar dan een van het slecht te verdragen slag waarin de gegevens uit de geschiedenis naar het inzicht van de schrijver zijn vervormd en aangevuld! Isobel Gowdie is geen historische figuur maar de twee mannen waartussen zij de verbindende schakel vormt hebben wel bestaan.
Het boek speelt in Schotland tussen 1679 en 1689. Sinds de Engelse regering had geprobeerd ook in Schotland de Anglicaanse staatsgodsdienst in te voeren, was het in het land onrustig geworden. In 1636 - zo leert ‘The Pelican History of the Church’ - had Koning Karel I kerkelijke regels voor Schotland laten opstellen waarvan de eerste luidde dat al diegenen die ontkenden dat de Britse koning het hoogste gezag in geloofszaken had, uit de kerk moesten worden gezet. Het kwam tot verzet en het centrum daarvan werd de ‘Scottish National Covenant’. De vrome aanhangers daarvan werden Covenanters genoemd, een term die we ook in Alberts' boek aantreffen. Ook onder de opvolgende koningen Karel II en Jacobus II leidde de onvrede af en toe tot daden van verzet. Kleine groepen Covenanters voerden een guerrilla, maar zij waren niet tegen de hard optredende Britse dragonders opgewassen. Pas onder Willem III van Oranje werd het in Schotland weer rustig en mocht men er het godsdienstig leven naar eigen inzichten inrichten.
John Graham, in de geschiedenis nogal een houwdegen, maar in Alberts' roman een coulant man, was een van de militairen belast met het handhaven van het Engelse gezag. Hij vervolgde de Covenanters en heeft ook geregeld slag met hen geleverd. Alexander Peden is een van die Covenanters - hij is een uiterst rechtzinnig presbyteriaans predikant, die rondtrekkend door Schotland steeds weer aan zijn belagers weet te ontkomen en naar het althans in deze roman lijkt: op soms wonderbaarlijke wijze.
In de eerste hoofdstukken zit Graham weer eens achter Peden aan. Onderweg stuit hij op Isobel Gowdie. Hij weet, dat zijde dominee een keer heeft helpen ontvluchten, toen deze door een zekere Grierson om het leven zou worden gebracht. Nu ontsnapt opnieuw door haar toedoen Peden ook aan hem. Later doet Isobel uitvoerig haar verhaal aan Graham. Tussen hen begint iets van een liefde, en het pikante is dat dergelijke gevoelens eveneens tussen Peden en haar bestaan. Door dezelfde Grierson is meer dan tien jaar geleden Isobels moeder vermoord. Zij werd beschuldigd van hekserij. Ook aan Isobel zelf worden overigens een voorspellende geest en toverkunsten toegeschreven. Haar moeder had destijds zonder meer bekend met de redenering: “Ik heb bekend, niet omdat ik schuldig ben, maar omdat ik zo niet verder kan leven. Schuldig of niet, iedereen zal me aanzien voor een heks. Ze zullen me geen eten meer geven, geen onderdak, geen rust". (64).
Tijdens de executie was Isobel in een kerkgebouw terechtgekomen waar juist dominee Peden in een gebed verzonken was. Hij bad onder meer voor haar moeder, en dat wekte bij Isobel zoveel sympathie dat zij zich later dus voor hem in zal zetten.
Terug naar het heden van het verhaal. Glasgow moet verdedigd worden tegen opstandelingen. Graham trekt met zijn troepen naar de stad. Om redenen die, zoals allerlei toestanden in dit boek, onduidelijk blijven, vergezelt Isobel hem. Waarom dingen gebeuren, wat de mensen drijft, welke de oorzaken voor welke gevolgen zijn - men moet het zelf invullen, het is kennelijk Alberts' zaak niet. Zo is ‘De zilveren kogel’ even gammel geworden als een bouwwerk zonder specie. Ergerlijk wordt het dan - zeker bij een auteur die beweert iedere overbodigheid te willen vermijden - wanneer er veel ruimte wordt gegund aan irrelevante uitweidingen zoals die op pagina 73, waar Isobel met Jeanne d' Arc vergeleken wordt.
Onderweg naar Glasgow worden her en der nog wat Covenanters opgepakt. Onder hen ook Peden. De Britten moeten de gevangenen echter weer laten gaan, want het komt tot felle gevechten met oproerige Schotten. Ook door onderlinge twist verliezen de opstandelingen uiteindelijk de strijd in de uit de geschiedenis bekende slag bij Bothwell Brig in 1679. Nogmaals krijgt Graham de kans Peden te arresteren, maar welbewust laat hij hem lopen. De griezelige macht van Isobel, denken de mensen. Graham heeft een pact met de duivel gesloten waardoor hij onkwetsbaar geworden is, weten anderen te vertellen. Dan is er een merkwaardige breuk in de roman: we zijn tien jaar verder. Nu is het Graham die in verzet is. Terwijl Willem III koning is geworden, vecht hij in Schotland nog voor de belangen van Jacobus II. Opnieuw houdt Isobel hem gezelschap. In de gelederen heerst echter ontevredenheid en terwijl hij een belangrijke veldslag wint, wordt Graham door een van zijn eigen mannen vermoord. De schuld wordt echter Isobel in de schoenen geschoven. Zij wordt ervan beticht een heks te zijn. Net als haar moeder bekent zij, maar volmondig. Ook al om in het hiernamaals bij haar zo dierbare Graham te kunnen zijn:
“En de heks verzette zich niet. Toen de volgende ochtend het hout op het plein voor het huis was gestapeld, liep ze voor haar bewakers uit naar het vuur, dat al begon te branden. Ze liep naar zijn warmte, naar zijn liefde, naar zijn rust”. (141).
Dat zijn de heldere slotregels van een verder onhelder boek. Zoals God voor mist zorgt op het moment dat Peden in handen van zijn belagers dreigt te vallen, zo draait Alberts de literaire mistkraan open op de beslissende momenten in het boek. En wat is er te zien wanneer de nevel optrekt? Peden is dan uit het gezicht van zijn vervolgers verdwenen, ongeveer zoals de bedoelingen van Alberts met ‘De zilveren kogel’ de lezer ontglippen.
A. Alberts: De zilveren kogel. 144 pag. ƒ22,50. Van Oorschot. Amsterdam.
Laatste wijziging: 01.06.2015