A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

De Tijd - 25 maart 1983

 

De aristocratie van de afstand

 

A. Alberts gaat opnieuw achter de woorden aan

 

Wam de Moor

 

In zijn nieuwe boek Het zand voor de kust van Aveiro gaat A. Alberts met zijn typerende rustige aandacht te werk, daarbij het gewicht van zijn eigen auteursintentie relativerend: eens kijken waar we uitkomen. Kalmerende proza in een verwarrende tijd.

 

Ter Braak heeft eens naar aanleiding van een werk van Van Oudshoorn geschreven over wat hij noemde 'de aristocratie van de afstand'. Hij duidde daarmee aan dat de auteur van Willem Mertens' levensspiegel en In memoriam in staat bleek zich op te werken 'tot een betrekkelijk ongeïnteresseerde wijze van waarnemen'. Hij wees erop dat ontelbare naturalisten die aan Van Oudshoorn vooraf gingen verslingerd raakten aan hun onderwerp en dan vervielen in een beschrijvingsdrift die geen greintje oorspronkelijkheid meer toeliet. Kern van zijn betoog: 'Het ongeïnteresseerde (waarnemen) betekent niet ongeïnteresseerd schrijven, maar ongeïnteresseerd oordelen: moreel of immoreel partij kiezen voor een romanfiguur kan zich vooral bij een 'naturalistische' schrijfwijze hopeloos wreken.'

 

Betrokkenheid

 

   Erg correct lijkt Ter Braaks waarneming van deze onaandoenlijkheid in de optiek van Van Oudshoorn op zijn romans mij niet, maar zijn stelling is op zichzelf interessant. Er zijn schrijvers die hun kracht ontlenen aan deze ogenschijnlijke ongeïnteresseerdheid. En, je moet dat er meteen tegenover stellen, er zijn anderen, neem uit het huidige bestand Brouwers en in mindere mate 't Hart, wier charme voor veel lezers is gelegen in hun sterke betrokkenheid bij het lot van hun hoofdpersonen. Waarmee de stelling haar apodictisch karakter verliest.
   Nu is A. Alberts, wiens werk mij, telkens weer doet denken aan de opmerking van Ter Braak, bepaald geen naturalistisch auteur en evenmin kan men zijn schrijven uitsluitend 'naar de natuur' noemen. Maar ik ken geen Nederlandse schrijver wiens kracht zozeer ligt in de aristocratie van de afstand, in het ogenschijnlijk ongeïnteresseerd oordelen omtrent datgene wat de hoofdfiguren doen en ondergaan.

 

Aangenaam water

 

   Alberts historische werken, zoals De huzaren van Castricum, De Hollanders komen ons vermoorden en Een koning die van geen nee wilde horen hebben daardoor een bijna bezadigde toon, maar het laconisme valt bijna altijd samen met de spiritualiteit van het gebodene, zodat de lezer zich kan baden in aangenaam water dat de temperatuur heeft van het eigen lichaam.
   Het noemen van namen is een aangelegenheid waarvan juist de historicus het effect kent. En niet voor niets gaf Alberts een soort feitelijker vervolg op zijn debuutbundel De eilanden - beide boeken spelen in de Indische archipel - de titel Namen noemen. Wanneer men nu het werk dat Alberts de laatste jaren schreef in vogelvlucht beziet, valt op hoe de auteur van Namen noemen sedert De vergaderzaal steeds minder namen is gaan noemen, en steeds vaker zijn personages soortnamen geeft. En daarmee hebben we een middel tot distanciëring gelokaliseerd.
   Weliswaar weten we precies hoe de secretaris, de conciërge en de president in De vergaderzaal heten, maar hun namen vallen alleen in aansprekingen en worden niet door de verteller genoemd. Daarentegen krijgt de naam van de hoofdfiguur Dalem zoveel accent, dat de drager van die naam juist wel centraal komt te staan en dat de lezer geneigd is zich met hem te identificeren maar tegelijkertijd op afstand wordt gehouden. Door dat naamgebruik. In De honden jagen niet meer geeft, omgekeerd, de naamloosheid van de gezagvoerder, steeds maar herhaald, een dimensie van vervreemding en afstand aan dit personage. Als hij kennis maakt met de nieuwe reders van de Lloyd, staat er: 'Hij noemde zijn naam', om maar te voorkomen dat de naam moet vallen, die wij overigens wel kennen.
   Bij andere personages in die roman ligt het weer anders, maar ook hier vertoont de schrijver een voorkeur voor soortnamen als 'de jongen, zijn moeder, zijn schoonzuster', terwijl de meeste namen de lezer bekend zijn. Maar eigennamen doen nu eenmaal vertrouwder aan dan soortnamen en daarom doseert Alberts beide naargelang de sfeer van vertrouwen of onbehagen die de tekst moet uitademen.
   De hoofdpersonen in Alberts' voorlaatste boek, Maar geel en glanzend blijft het goud, kennen we niet anders dan als 'de raad-adviseur', 'de minister' en 'het meisje'. Hier past de naamloosheid van figuren helemaal in het sprookjeskarakter van het verhaal.

 

'De passagier'

 

   In Alberts' nieuwste boek wordt de hoofdpersoon bijna voortdurend aangeduid als 'de passagier'. Deze soortnaam heeft een bijna symbolische betekenis, al komt de benaming uiteraard voort uit een concrete situatie. Deze is, dat de bankier Mateus Vicente als passagier meegaat op een door zijn bankiersfirma afgehuurd schip vanuit de Portugese havenplaats Aveiro naar de haven van Santos. De symbolische betekenis lijkt mij te zijn dat Mateus, wiens belevenissen wij in dit boek volgen, volkomen de greep op de gebeurtenissen verliest en in plaats van daadkrachtig het 'goud' te delven dat hij achter Santos vermoedde, de prooi wordt van kwaadwilligen. Jarenlang is hij gedoemd tot afwachten en ten slotte richt de activiteit die hij dan, op boze influisteringen van de duivel zelf, onderneemt, hem bijna te gronde. Maar ten slotte komt hij toch weer thuis - en dat dit het verhaal zo bevrijdend afrondt, is te danken aan de fijne nuances in de gedistantieerde toon van Het zand voor de kust van Aveiro.
    Die titel - men kan de andere van Alberts' laatste drie boeken ernaast leggen - is weer heel typerend voor de auteur. Op fluistertoon wordt de lezer een aanwijzing gegeven bij zijn lectuur. Want met dat zand voor de kust voor Aveiro is dit aan de hand: het heeft de bewoners van Aveiro nogal wat problemen gegeven. Het lag er van oudsher tot vele mijlen in zee, maar twee eeuwen voor het verhaal speelt had de storm veel van dat zand op een hoop gejaagd, op één plaats zo smal, dat een vaargeul kon worden gegraven. En omdat de zandbanken nogal eens van plaats veranderden, waren loodsen die het water uit en te na kenden, hard nodig. Uit zo'n loodsenfamilie stamt de hoofdpersoon. Dat hij geen loods meer is komt, omdat een halve eeuw vóór het verhaal wordt verteld, op Allerheiligen 1755, een zeebeving de duinen zo hoog en breed heeft gemaakt dat er van een haventje geen sprake meer kan zijn. En wie loods was, wordt iets anders: bankier, makelaar, aldus in de bemiddeling blijvend.
    Wat de natuur doet, lijkt uiterst onbestemd. En wat dat betreft is er overeenkomst tussen de grillen van de natuur en het lot van 'de passagier'. De verteller - het zou Alberts zelf kunnen zijn, want een ik-verteller komt, behalve in de proloog waarover ik het hier hebben wil, niet voor - geeft aan hoe hij begonnen is aan dit verhaal.

Twee toneelstukken

    Hij zegt geïnspireerd te zijn door twee toneelstukken. Ten eerste Le Faiseur van Honoré de Balzac, ooit in ons land gespeeld met Cor Ruys als de oplichter Mercadet. Deze oplichter weet zich de schuldeisers van het lijf te houden door bedrijf in bedrijf uit te beweren dat zijn negen jaar eerder verdwenen compagnon Godeau vast nog wel zal terugkomen.
   Het tweede stuk dat de verteller of de schrijver inspireerde is Wachten op Godot, van Samuel Becket. Daarin wordt gewacht bij het leven, zonder veel hoop, op een verlosser, Godot, die maar niet wil komen.
   De passagier in Alberts' verhaal heeft van beiden wat. 'Een man, die verdwijnt en die terugkomt naar degenen, die wel of niet op hem wachten. Of die thuiskomst vrolijk, droevig, wanhopig of troosteloos zal zijn, is iets waar ikzelf ook nogal benieuwd naar ben.' Ook dat is typisch voor de rustige aandacht waarmee Alberts te werk gaat, het relativeert het gewicht van de eigen auteursintentie. Eens kijken waar we uitkomen. Maar tegelijkertijd geeft de schrijver precies aan waar het in zijn schrijven om gaat: meer greep krijgen op de werkelijkheid, achter de woorden aan.

 

Ook om het vertellen

 

    Van de vier delen waaruit Het zand voor de kust van Aveiro bestaat zou het eerste zo uit een der geschiedkundige werken kunnen komen. Van Alberts wel te verstaan want, het gaat het niet alleen om een registratie van gebeurtenissen en commentaar daarop, maar ook om het vertellen. In dit deel blijkt al dat de opdracht waarmee de passagier naar Santos is vertrokken niet kan worden volvoerd. In het tweede deel, De bruidsvlucht, wordt het net om de man dichtgehaald. Hij zou volgens zijn misleiders op het eiland Mozambique als Portugees een dochter van een landeigenaar moeten trouwen om in bezit te komen van dat land. Het blijkt een verfijnde methode om dergelijke gelukszoekers als de passagier af te maken. In het laatste deel weet hij te ontsnappen, ten koste van twee doden.
   Het verhaal van zijn ontsnapping en zijn redding later vormt een spannend hoogtepunt. Eenmaal aan boord van het schip dat hem terugvoert naar Aveiro heeft hij te kampen met verschrikkelijke nachtmerries. Maar - en hier werkt de titel weer - in zijn thuishaven blijkt ook iets te zijn gebeurd. Slotregels: 'Ze hoorden achter zich stappen. Toen ze omkeken, zagen ze de gek. Hij lachte niet. Hij zag er doodmoe uit, maar zijn ogen stonden helder. Hij wees naar het sein en hij zei: U kunt een loods aan boord verwachten.'
   Waarmee dit verhaal zijn bevrijdend einde heeft, dat ook voor de hoofdfiguur bevrijdend werkt: zijn gekkigheid is over, hij keert uit de nachtmerrie van zes jaren wachten terug tot de werkelijkheid van Aveiro: er zijn daar weer loodsen nodig, want men heeft kennelijk opnieuw een haven met een vaargeul.
   Dit boek accentueert het feit dat de impasse waarin Alberts zich in de voorbereiding op zijn verhaal De vergaderzaal heeft gevoeld, al jaren voorbij is. Men kan nu spreken van een kleine maar gestage produktie. Ik hoop dat daaraan geen eind komt. Het is verkwikkend, kalmerend proza in een verwarringwekkende tijd.

 

A. Alberts: Het zand voor de kust van Aveiro. ISBN 90 282 0555 1. G.A. van Oorschot, 105 pag. ƒ17,50



 

Laatste wijziging: 01.06.2015