A. Alberts & H.J. Friedericy, schrijvers

 

 

 

De Tijd - 18 januari 1985

A. Alberts' De zilveren kogel


Collaboratie in de Schotse borders: een stille liefde te midden van de chaos

 

Wam de Moor

 

'Claverhouse stond op. Hij liep om de tafel heen en ging naast haar zitten. Hij sloeg zijn arm om haar schouders en drukte haar tegen zich aan.' De ontlading van emoties, beperkt tot zo'n gebaar, is kenmerkend voor de toon van A. Alberts' beschrijvingskunst en de atmosfeer van zijn nieuwe roman.

 

A. Alberts is misschien op wat te .jeugdige leeftijd opgehouden met als ambtenaar in buitenlandse dienst in de wereld rond te kijken. Vreemde landen trekken hem niet minder aan dan het eigen land-in-de-verleden-tijd (dat laatste mag er wel bij). Ze nemen in zijn groeiend oeuvre een grote plaats in.
   Herinneringen aan zijn werkzaamheden in het voormalige Nederlands-Indië werden neergelegd in verhalen (De Eilanden) en memoires (In en uit het paradijs getild). Stationering in Frankrijk leverde opnieuw memoires op (Aan Frankrijk uitgeleverd) en verhalen, waarvan men er enkele vindt in Haast hebben in september. Echt Nederlands is de atmosfeer in de een halve eeuw of langer geleden spelende roman De bomen en de Utrechtse herinneringen, en ook in de kleine roman De vergaderzaal. Weg, weg van hier!, zo lijkt het ook in Het zand voor de kust van Aveiro. De schrijver droomt weg tussen Portugal en twee van zijn koloniën, Brazilië en Mozambique. De roman speelt naar locatie èn naar tijd ver van ons; tussen 1797 en 1803, met een terugblik naar het midden der achttiende eeuw.
   Deze hang naar de andere werkelijkheid, die Alberts stempelt tot een romanticus, laat zich soms zodanig reduceren dat ten slotte met het "Er was eens" van het sprookje kan worden volstaan. Dat gebeurt in de novelle Maar geel en glanzend blijft het goud.
   Heeft Alberts zich als kenner van de vaderlandse historie uitgesproken in zijn eveneens uiterst sober en helder geschreven historische werken (ik noem als voorbeeld De huzaren van Castricum), het patina van het verleden dat over zijn proza ligt, laat zich ook waarnemen in zijn verhalen, romans en novellen. En het is daarmee gesteld als met het patina dat aanwezig blijft op goed gerestaureerde schilderijen: het maakt de beelden niet romantisch bruin, maar verschaft ze hun oorspronkelijke helderheid, de atmosfeer waaraan zij, te zamen met de van ons vervreemde voorstelling, hun bekoorlijkheid voor het hedendaags oog ontlenen.

 

Tussen Schotten en Engelsen

 

   Wie zich dus afvraagt waarom Alberts zijn nieuwe roman De zilveren kogel heeft gesitueerd in Schotland gedurende het laatste kwart van de zeventiende eeuw en meent dat het verhaal even goed ergens anders had kunnen spelen, begrijpt net zo min iets van Alberts als van Schotland. Het is immers de atmosfeer van de Border-country, van het grensgebied zonder grenzen, die deze opnieuw mooi geschreven roman zijn patina geeft.
   Tussen Yorkshire en de Schotse Hooglanden in bevindt zich, onder de as, gevormd door de grote steden Glasgow en Edinburgh, het heuvelachtige gebied waarin een groot deel van de romans van Walter Scott speelt en dat een schat aan oude verhalen en balladen heeft opgeleverd. Het is een streek met weinig mensen die, juist in de door Alberts beschreven periode, voortdurend geconfronteerd werden met de tegenstelling tussen het Schotse noorden en het Engelse zuiden. Voor zulke mensen was het bestaan even ongewis als de vraag of hun solidariteit met de ene partij niet binnen een kleine tijdsomslag hetzelfde was als collaboratie, zo gezien door de andere partij.
   In De zilveren kogel hebben de voornaamste personages, ook al wordt dat door Alberts nergens uitgesproken, op hevige wijze met dit probleem te maken. Het is niet zo gelukkig dat op de omslag de volgende voorstelling van zaken wordt gegeven: "Hoofdpersoon van de gezagshandhavers is de officier, John Graham, in de Schotse geschiedenis beroemd en berucht geworden onder de naam van zijn landgoed Claverhouse. Zijn tegenspeler is de zeer rechtzinnige predikant Alexander Peden - Ouwe Sandie - en tussen hen in staat een vrouw: Isobel Grierson."
   De suggestie wordt immers gewekt dat de roman gaat over de strijd tussen Claverhouse en Peden en dat de vrouw ofwel iets heeft met beiden ofwel bemiddelt tussen beiden. De werkelijkheid zoals die door de roman wordt opgeroepen is de volgende.

 

Dubbele sympathie

 

    Enerzijds ziet men inderdaad de lijn van achtervolger en achtervolgde. Met name de eerste twee van de zes hoofdstukken wekken de verwachting dat de 40-jarige ritmeester Claverhouse die het blazoen van de Engelse koning Karel II schoonhoudt, en de oude opstandige Schotse dominee Peden elkaars tegenspelers zijn. De een is de jager, de ander het wild. En dat wild ontkomt voortdurend. Hij heeft daarbij wonderlijk geluk. Nu eens trekt er een mist over het land, wanneer hij moet vluchten, dan weer verschijnt er op het ogenblik dat men hem - in wat Griersons grafkelder wordt genoemd - wil ophangen, een vrouw voor wie allen wijken, zodat de oude man kan vluchten.
   Het aardige is dat de schrijver vrijwel meteen blijk geeft van zijn vermogen tot distantie door sympathie te wekken voor beide partijen. De dominee mag dan nogal irritant bijbelcitaten verwerken in zijn uitspraken, de manier waarop Alberts ook hem, maar zeker de andere personages en met name de beide eigenlijke hoofdpersonen neerzet, is volstrekt in de atmosfeer van het boek.
   Die atmosfeer is de atmosfeer van het grensgebied. Machtigen mogen dan met elkaar in conflict komen, degenen die dat conflict met hun persoonlijke inzet van lijf en geest moeten beslechten, kunnen daartoe wel eens weinig lust gevoelen. Vooral in hoofdstuk 2 en daarna valt op hoe de handeling steeds van binnenuit wordt beschreven, waarbij nu eens Peden en zijn medestanders, dan weer Claverhouse en zijn aanhang in beeld komen. Ik gebruik die term niet voor niets; De zilveren kogel heeft, in zijn afwisseling van locaties en personen en in de beknoptheid van beschrijving en dialoog, een uiterst filmisch karakter.

 

Ontroering van jewelste

 

   Wat blijft hangen in de herinnering van de lezer is veel minder deze achtervolging van de dominee door de ritmeester (een achtervolging die, wanneer aan het slot van het vierde hoofdstuk, het wild gevangen is, eindigt met de vrijlating van de dominee) dan het thema van de verre of stille geliefde. Vanaf het ogenblik dat Claverhouse de vrouw die de vrijlating van de dominee uit de grafkelder heeft bewerkstelligd, op een landweg tegenkomt, is er sprake van contact tussen beiden. Isobel Gowdie (en niet Isobel Grierson dus zoals de uitgever las) is een imponerende verschijning. Ook de dominee is onder de indruk van haar. Dominees hebben haar moeder wegens hekserij op de brandstapel gebracht, maar toch heeft ze Peden bevrijd, terwijl ze tegen Claverhouse zegt dat "als het gaat om het zoeken naar hekserij de dominees het ergst" zijn.
   Isobel laat zich al spoedig, precies als Claverhouse, drijven door wat haar en de stille geliefde kan bijeenbrengen. Het eerste teken daarvan vinden we op pag. 49. Ze zou moeten vluchten om uit de handen van Claverhouse te blijven, maar ze doet dat niet. En omgekeerd gebeurt hetzelfde. Claverhouse vraagt haar met hem mee te gaan, maar: "Het klonk niet als een bevel, niet als een verzoek. Het klonk als iets onvermijdelijks."
   De toenadering vindt vooral in het derde hoofdstuk plaats. En het is kenmerkend voor de toon van Alberts' beschrijvingskunst en de atmosfeer van dit boek, dat wanneer Isobel haar nieuwe vriend verteld heeft hoe haar moeder als heks is verbrand, de ontlading van de emoties zich beperkt tot dit gebaar: "Claverhouse stond op. Hij liep om de tafel heen en ging naast haar zitten. Hij sloeg zijn arm om haar schouders en drukte haar tegen zich aan." Zoiets is bij Alberts al een ontroering van jewelste.
   Ook als in hoofdstuk 4 vanuit de Border-country de tocht naar Glasgow wordt ondernomen - Claverhouse als de aanvoerder van zijn compagnie, Isobel Gowdie als zijn getuige -, geeft de schrijver subtiele taferelen waaruit de liefde van de twee zichtbaar wordt. De stilte die hem verbindt contrasteert met de drukte om hen heen, het verzamelen van troepen door de opstandigen, de samenscholing in een kerkgebouw.

 

Op de brandstapel

 

   Voor de buitenstaander is Isobel een overloopster. De opstandige dominees, de Convenanten, zien haar ook zo. In het vijfde hoofdstuk, dat samen met het zesde min of meer een nieuwe wending aan het verhaal geeft, wordt de grenssituatie waarin Isobel verkeert heel duidelijk tot uitdrukking gebracht. Ik bedoel dan in het tafereel dat op pag. 124 staat beschreven. De geschiedenis is na het vierde hoofdstuk verdergegaan en de koning is vervangen door Willem III van Oranje. Claverhouse, inmiddels om wille van zijn status gehuwd met de dochter van een voormalige tegenstander, wil het vertrouwen dat de koning hem heeft geschonken niet beschamen. Hij heeft zich bij de Schotse clans gevoegd om tegen het leger van Willem III te strijden. In deze situatie speelt Isobel opnieuw dat zij zijn tegenstander is. Op pag. 124 laat zij zich als een eenzame ruiter in het uniform van de nieuwe koning gevangen nemen om naar de leider van de nieuwe opstandelingen te worden gebracht: Claverhouse.
   Hij en zij staan, hoe zij zich ook gedragen, in feite terzijde van wat de machten bezighoudt. Geen wonder dan ook dat Isobel, vlak voor de desastreuze gebeurtenissen die de roman afsluiten, oppert: "Kunnen we niet gewoon of desnoods onopgemerkt weggaan?"
   In het slothoofdstuk gaan we de titel van deze roman begrijpen. Die titel berust op een verhaal dat door de overvallers van de ritmeester wordt aangewend om Isobel tot heks te bestempelen. Dezelfde kogel - de zilveren knoop van een officiersjas - die Claverhouse zogenaamd voor de ogen van zijn heimelijk toekijkende geliefde treft - in feite is het een kogel vanuit een hinderlaag - doodt ook haar. Net als haar moeder sterft ze als heks op de brandstapel. Maar het deert haar niet, omdat haar leven volkomen liefde voor wie nu gestorven is, was geworden: "Ze liep naar zijn warmte, naar zijn liefde, naar zijn rust."

 

Verfrissend proza

 

   Zo accentueren deze laatste woorden nog eens waar het in deze roman boven alles om gaat - niet om een nuchter verslag van een historische strijd, niet in de eerste plaats ook om het inzicht in de attitude van de collaborateur - maar vooral om de stille, intiem beleefde en voor de buitenwereld bedwongen liefde.
   Dat thema vooral geeft aan het bijzondere van dit boek de kwaliteit van het algemene. In mijn leeservaring komt daarbij dat men van dit proza uitrust en fris als een hoentje terugkeert in het geweld van de alledaagse werkelijkheid.

 

A. Alberts: De zilveren kogel. Van Oorschot, ISBN 90 282 0567 5, 141 pag., ƒ22,50



 

Laatste wijziging: 01.06.2015